Er komt geen einde aan de liefde. Ook dat is de boodschap van 2014. Het is het refrein van California, het meest catchy liedje van het nieuwe album van U2 dat door Apple gratis en ongevraagd op de playlist van een half miljard iTunes-gebruikers werd gezet. ‘Whoa, all I know/ And all I need to know is/ There is no, yeah/ There is no end to love.’
Het is ook de conclusie van Christopher Nolans pompeuze en tegelijk wonderlijk ontroerende ruimtereisblockbuster Interstellar, waarin een wetenschapper honderd formules op een schoolbord schrijft, maar uiteindelijk terugkomt bij ‘Love is the one thing we’re capable of perceiving that transcends time and space.’

Dit jaar liet wiskundemeisje Ionica Smeets bij Zomergasten een fragment zien uit een documentaire over J.K. Rowling. Een cameraploeg bracht Rowling terug naar het appartement in Edinburgh waar ze destijds als alleenstaande moeder woonde en waar ze het eerste deel van haar Harry Potter-cyclus schreef. Het was allemaal niet zo erg als mensen het wilden doen geloven, zei ze. Zo’n naar flatje was het niet, en nee, het was ook niet waar dat ze overdags in een koffietentje ging schrijven omdat thuis de verwarming het niet deed. Dat waren allemaal door de media geromantiseerde verhalen over de armoede waarin ze zou verkeren toen ze aan haar Potter-boeken begon. Ze wist heus wel beter dan in Edinburgh een appartement te huren waarvan de verwarming het niet deed.
Maar toch. Ze liep door het appartement en schoot vol. De camera’s zoomden in. Ergens in een kast stond een van haar boeken. Op een bepaalde manier was dit haar uitvalsbasis, zei ze. Wat er ook gebeurde, ze kon al haar geld kwijtraken, ze kon al haar succes verliezen, al haar vrienden, in haar achterhoofd had ze altijd het gevoel dat ze naar dit appartement kon terugkeren en dat het dan allemaal goed zou komen.
Die documentaire is al weer jaren oud. Rowling publiceerde in de tussentijd onder haar eigen naam een eerste roman voor volwassenen, The Casual Vacancy, die matig werd ontvangen, en onder een andere naam twee uitstekend ontvangen thrillers over Cormoran Strike, een privé-detective met één been. Hoe vaak zal ze sinds het laatste Potter-boek gezegd hebben dat ze klaar is met Harry? Echt klaar, helemaal klaar, voorgoed klaar met Harry? In elk interview een stuk of tien keer? Waarschijnlijk. Maar liefde, echte liefde, kent geen einde en dus werkt ze niet aan één maar aan drie filmscripts over Newt Scamander, een zoöloog gespecialiseerd in de magische dieren uit Harry’s universum. Bovendien schrijft ze deze maand, zeven jaar nadat het laatste Potter-deel verscheen, elke dag op haar website piepkleine stukjes over bekende en minder bekende Potter-personages. Als kerstcadeautje voor haar trouwe lezers, verklaarde ze. En waarschijnlijk ook als kerstcadeautje voor zichzelf.
Het is natuurlijk allemaal niet nodig, om zo met de persoon Joanne Rowling bezig te zijn. De schrijver als persoon doet er niet toe. En toch is er iets anders aan de hand: in zijn bundel Onze lieve vrouwe van de schemering (2009) besteedt Willem Jan Otten een fraai essay aan het laatste deel van de Potter-cyclus, Harry Potter and the Deathly Hallows. Als geen ander verzint Rowling wat J.L. Borges ‘ficciones’ noemde, schrijft Otten: ‘Metafysische spinsels waarmee de raadsels van het bewustzijn kunnen worden gevangen.’ Fantastische verzinsels waarmee het reële beter in beeld komt. Hij geeft het voorbeeld van de spiegel van Erised, uit het eerste deel (Harry Potter and The Philosopher’s Stone), een spiegel waarin je jezelf niet ziet zoals je bent, maar zoals je op je gelukkigst zou zijn. Weeskind Harry ziet zichzelf geflankeerd door zijn ouders; hij blijft net zo lang voor de spiegel zitten tot hij in slaap valt. Eenzelfde soort ficcion zit in het derde deel (Harry Potter and The Prisoner of Azkaban), in de vorm van een ‘Boggart’, een klein duister wezen dat zich bij voorkeur verstopt in donkere bezemkasten en dat bij ontdekking verandert in wat de persoon die hem aanschouwt het meest vreest.
Maar op een bepaalde manier – en hier is de kennis van de persoon Rowling relevant – is de hele boekenserie zelf zo’n ficcion. Zelfs als je alle vuurspuwende draken, vliegende bezemstelen, Dementoren en Dooddoeners buiten beschouwing laat, heeft de hele serie een subtiel maar dominant onderliggend thema, de reden dat Harry Potter niet alleen lectuur is maar ook literatuur. De moeder van Rowling overleed te jong, aan MS, en Rowling heeft vaak gezegd dat haar overlijden een grote inspiratiebron voor de boekenreeks was. Dat maar al te realistische gegeven lees je terug in de maar al te fantastische fictie van Rowling. De hele spanningsboog van het personage Harry loopt naar een centraal, onvermijdelijk moment toe, vlak voor het einde in het laatste deel, namelijk als hij zich ervan bewust wordt dat hij moet sterven, en dat ook bereid is te doen. Het is de voorspelling die hij ontdekt in het vijfde deel (Harry Potter and The Order of the Phoenix), de voorspelling die over hem werd gedaan bij zijn geboorte: de een kan niet voortleven als de ander niet dood is. Zijn mentor Dumbledore bereidt hem erop voor: om zijn aartsvijand te verslaan zal hij zelf moeten sterven.
De ander uit de voorspelling is natuurlijk Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, Lord Jeweetwel, die ene Heer van het Duister.
De groei van het karakter van Harry zit ’m erin dat hij zijn eigen sterfelijkheid accepteert, omarmt in feite. Door te ontdekken hoe hij voor vrienden en geliefden kan leven, leert hij dat er ergere dingen zijn dan de dood, dat de dood niet het einde is. Het is de optelsom die start in het allereerste deel, als Harry met zijn vrienden rondspookt door het verboden gedeelte van het Hogwarts-kasteel en Ron zichzelf opoffert op een magisch schaakbord, zodat Harry verder kan gaan; het is precies wat Harry doet in het laatste deel als hij zich ongewapend overgeeft aan de slechteriken zodat zijn vrienden overleven, wetend wat er gaat komen. Dat is de ficcion van de hele reeks, de boeken zijn een bezwering, ze zijn het werk van een schrijfster die tegen zichzelf in spreekt en haar fantasie gebruikt om te zeggen dat het oké is, dat dood niet echt dood is, dat er altijd iets overleeft. Je vindt het terug in het motto van Harry Potter and The Deathly Hallows, het enige deel dat een motto heeft. Het komt uit More Fruits of Solitude van William Penn, de Engelse Quaker en oprichter van de Amerikaanse staat Pennsylvania: ‘This is the comfort of friends, that though they may be said to die, yet friendship and society are, in the best sense, ever present, because immortal.’
Daarmee kom je ook meteen bij Harry’s Nemesis, de aartsvijand der aartsvijanden, Hij-Die-Niet-Genoemd-Mag-Worden, maar die we inmiddels toch echt wel durven te identificeren als Tom Marvolo Riddle, ook bekend als Lord Voldemort. In het eerste deel is hij een zucht wind, een schim die het bewustzijn van een onzekere leraar beïnvloedt. In deel twee is hij een stem die tot leven komt in een dagboek en zo een bleu schoolmeisje manipuleert. In deel drie is hij nergens te bekennen en pas in deel vier krijgt hij zijn fysieke gestalte weer terug. En wat voor een: met een huid witter dan een schedel, met uitgerekte bloeddoorlopen ogen en met een neus zo plat als die van een slang, met twee spleten in plaats van neusgaten.
Over Voldemort schrijft Willem Jan Otten: ‘Voldemort is vergelijkbaar met Vondels Lucifer (en dus met John Miltons Satan uit Paradise Lost, dat Rowling ongetwijfeld kent), de geliefde, briljante engel die geen nieuw schepsel, geen gelijke, naast zich duldt, en liever in opstand komt tegen God en de liefde, dan zich voegt naar de Realiteit. Dat is in onze cultuur, sinds het Paradijsverhaal, de crux van het kwaad: het is des mensen, en het vloeit voort uit hoogmoed en afgunst.’
Voldemort wordt gedreven door hoogmoed – inderdaad, hij denkt dat hij beter is dan andere tovenaars (dat is hij natuurlijk ook), en hij streeft naar een fascistische politiek waarin de tovenaars van zuiver bloed meer rechten hebben dan die van ‘modderbloed’. En hij is zeker afgunstig – hij alleen mag talent en macht bezitten, niemand anders. Maar dat zijn symptomen, geen oorzaken. Voldemort streeft niet naar geld, niet naar grote paleizen, niet naar heksen met een bezemsteel tussen hun benen. Mensen moeten voor hem buigen, ze hoeven hem niet te aanbidden.
Was will das Weib? Nee: Was will der Feind?
Wat is het dat van Voldemort nu de ultieme vijand maakt? Want van alle miljoenen verkopende fantasy-reeksen is hij toch zeker de meest autonome, meest zwarter-dan-zwarte vijand. Sauron uit Lord of the Rings is meer een natuurkracht dan een getroebleerde geest. Darth Vader uit Star Wars is uiteindelijk een goeie vent die een paar verkeerde beslissingen heeft genomen. In The Hunger Games is de vijand niet zozeer een mens als wel het Systeem. Maar Harry Potter is op de eerste plaats literatuur en Rowling heeft van Voldemort niet zozeer de antagonist van Harry gemaakt, als wel de antithese, of het negatief. Voldemort is de Sonderweg van Harry – ook een wees, ook eenzaam opgegroeid, ook enorm getalenteerd, maar zijn ontwikkeling ging de andere kant op.
De mislukte persoonlijke ontwikkeling van Voldemort schuilt erin dat hij zich niet met de dood kan verzoenen. Zijn angst om te sterven drijft zijn aanvankelijke moordlust, omdat hij met elke moord zijn ziel splitst en delen van zijn ziel kan verstoppen in levenloze objecten, een dagboek, een medaillon, een beker et cetera, zodat wanneer zijn lichaam sterft, zijn ziel overleeft. ‘Horcruxen’ heten die zielsfragmenten. Ook dat is zo’n ficcion waar je een diepere parallel met de werkelijkheid in kunt vinden. Het is wat Slavoj Zizek opmerkte met betrekking tot de extreme beschermingsdrift van de staat Israël: ‘Met de dood van de vijand verdwijnt de vijandschap nog niet.’ Hitler is dood, maar het idee van een Hitler niet. Voldemort kan dood zijn (en was dat ook voordat de boekenreeks begon), maar zijn Kwaad sluimert nog rond, afwachtend tot het weer wordt opgewekt.
Een duidelijke mythe resoneert in het verhaal van Harry en Voldemort. Op een bepaald moment probeert Voldemort Harry ervan te overtuigen dat als hij zich bij hem aansluit, hij macht en onsterfelijkheid zal krijgen. Het is wat Satan Jezus bood in de woestijn. En wanneer Harry ontdekt dat een van de horcruxen in zijn eigen lichaam zit, offert hij zich op, op een manier die doet denken aan die andere opoffering, de meest beroemde in de westerse geschiedenis. Wat dat betreft: als Harry sterft, en in een soort tussengebied komt, ziet dat tussengebied eruit als King’s Cross Station in Londen, waar vandaan de trein naar de toverschool in Schotland vertrekt. Als je nadenkt over de naam van dat station, dan is de gewilde overeenkomst tussen Harry en Jezus niet te missen.
Maar is Voldemort dan Satan? Nee. Daar is hij veel te zielig voor, veel te onzeker.
Beeld: Mensen moeten voor hem buigen, ze hoeven hem niet te aanbidden (Eve RM Ore).