De slag voltrok zich tussen 22 en 30 april 1945, toen de maarschalken Koniev en Zjoekov, krijgsmakkers en concurrenten, een ring van tanks rond de Duitse hoofdstad hadden gelegd, terwijl maarschalk Rokossovski in het noorden een Duits pantserleger vasthield. De massale Russische artillerie brak Berlijn open. ‘De huizen storten stuk voor stuk in elkaar’, schreef een Britse correspondent. De Russen doorbraken de grote barrière van SS-troepen bij de Stettiner Bahnhof, de troepen van Koniev legden onder vijandelijk vuur bruggen over het Teltovkanaal en stroomden de stad binnen. In tegenstelling tot wat de film van Michail Tsiaureli suggereert, hielden de westelijke geallieerden zich niet geheel afzijdig: zij bombardeerden op 24 april de troepen van de Duitse generaal Wenck, die van het westelijk front waren weggehaald om de Russische vloedgolf in het Oosten te keren. Maar daar bleef het dan ook bij, en de film liegt in zoverre niet dat de opmars in het westen van Duitsland meer een binnenwandelen dan een binnenvechten was.
Wat de film van Tsiaureli niet laat zien en gezien zijn karakter ook niet kon laten zien, was het voor Koniev grievende feit dat Stalin de verovering van het Rijksdaggebouw uitsluitend had voorbehouden aan Zjoekovs leger. Wat de film ook niet laat zien is dat de Russische troepen bij de strijd van straat naar straat zonder genade hebben geplunderd en verkracht.
Hitlers laatste hoop op ontzet vervloog; hoewel de SS desertie met onmiddellijke executie bestrafte, gaven gewone soldaten zich in groepen over. De Russen splitsten de nog vechtende eenheden in groepjes, die zij vervolgens liquideerden. Op de negende dag, 30 april, was het zover: het Rijksdaggebouw viel in Russische handen; Zjoekovs mannen drongen door de puinhopen naar binnen; twee sergeants - Joerov en Kontari - volbrachten de opdracht de rode vlag op het symboolgebouw te planten. Een van de meest verwoede weken in de eindstrijd tegen het Hitler-regime was daarmee voltrokken.
DE FILM VAN Tsiaureli is bedoeld als een lofzang op Stalin op het ogenblik in de sovjethistorie (1949) dat die op het toppunt van roem en macht stond, nationaal en internationaal; ik kan daarover een woordje meepreken. De acteur Gelovani mag het masker van de onvolprezen sovjetleider dragen en ongewild is dit masker in zijn onaandoenlijkheid symbolisch geworden: de despotische Kaukasiër gaat erachter schuil zoals de byzantijnse keizers achter hun purperen gordijnen. De Stalin van Tsiaureli is een vervalsing. Het is bekend dat Stalin in paniek verkeerde bij de inval van de Duitsers; Tsiaureli’s alwijze, alziende veldheer die zijn militaire kopstukken kalm en geniaal hun taken wijst is een gotspe. Stalin heeft niet alleen de strategische kwaliteiten en militaire successen van de sovjetmaarschalken naar zich toe getrokken, maar ook de verdiensten van de generaals alsmede hun overwinningen opgeëist. In de film van Tsiaureli is hij dan ook omringd door een wassenbeeldenspel van ‘medewerkers’ die nooit naar hun mening wordt gevraagd en die in de meeste scènes keurig en roerloos op een rijtje blijven staan: kijk, daar heb je Kalinin, en Molotov, en Vorosjilov, etcetera. In de door het Filmmuseum geboden versie (1954) ontbreekt echter een van de poppen, de schurkachtige politiepaus Lavrenti Beria, die (naar het zeggen) na Stalins dood de macht wilde grijpen en van Vorosjilov een kogel door de kop kreeg. Hij is als Stalins boze demon en machtspretendent op aanwijzing van Chroesjtsjov uit de film geknipt, en het is vrij tragikomisch om na de filmversie van 1954 een compilatie te zien van die fragmenten waarin Tsiaureli ook Beria nog bij het wassenbeeldenspel had ingedeeld.
Er is maar één scène waarin de poppen zich bewegen, en wel rond de held van het liefdesverhaaltje dat door de film heen loopt, de modelstaalgieter Aljosja (acteur Andrejev), die met Stalin mag komen eten en - na 1941 - als verdediger van Stalingrad en bestormer van Berlijn de gunst van de Grote kameraad behoudt.
Het liefdesverhaaltje. De geliefde van onze Aljosja (actrice Kovaleva), een onderwijzeres die zich al voor de oorlog te buiten gaat aan chauvinistische redevoeringen en Stalin-aanbidding, en die later naar Duitsland wordt gedeporteerd, vertegenwoordigt het ergste type van Stalin-verering. Als deze Natasja aan het einde van de film in Berlijn wordt herenigd met haar geliefde, die als sergeant de rode vlag mag hijsen op de restanten van de Rijksdag, mag zij de uit de hemel neerdalende Stalin nederig op zijn schouder kussen, zoals de lijfeigenen het hun voormalige meesters deden.
Deze kus echter is een onderdeel van een veel grotere vervalsing. Wanneer na het hijsen van de rode vlag de sovjetsoldaten in een overwinningsroes zingen, dansen en stralen, verschijnt zoals gezegd uit de hemelen (per helikopter) de in een wit uniform gestoken vader des vaderlands als Gods eigen afgezant. Hier liegt Tsiaureli er in zijn Stalin-cultus vrolijk op los: Stalin is misschien in Berlijn geweest, en wel na de Potsdam-conferentie (augustus 1945), maar zeker niet toen en daar.
Moeten wij ook Tsiaureli’s uitbeelding van Hitler, eerst in de rijkskanselarij, daarna in zijn onzalige bunker, deze hysterische gek met zijn krampachtig en desperaat uiteinde, tot de vervalsingen rekenen waartoe de filmmaker zich laat verleiden? Eerder is het een karikatuur, waar als in alle karikaturen een goed grein waarheid schuilgaat, en de bioscoopbezoekers van 1950 zijn ongetwijfeld in hun verdoemend oordeel over het nazi-monster bevredigd door de uitbeelding van Hitler (de acteur Saveljov).
Het ligt voor de hand dat Tsiaureli in zijn filmepos de Man met het Masker in zijn superieure politieke wijsheid hoog verheft boven zijn bondgenoten-leiders uit het Westen, die hij op alle manieren op de vingers tikt. Maar het doet, gezien de offers die de grote en kleine geallieerden óók hebben gebracht, toch smakeloos aan om bijvoorbeeld Churchill bijna nog karikaturaler gepersonifieerd te zien dan Hitler. Ook hier heeft de Stalin-cultus de filmmaker kennelijk verblind.
IK ZOU Tsiaureli tekort doen als ik het bij mijn kritische opmerkingen liet. Want bij al zijn heroïsche naïviteiten en geschiedverdraaiing is De val van Berlijn zeker een monumentaal werkstuk. De geestdrift waarmee een groot publiek, nog dicht bij de verschrikking van de oorlog, de film destijds ontving, was gegrond. En het zou mij niet verbazen als de makers van latere imponerende oorlogsfilms eerst goed naar De val van Berlijn hebben gekeken. Want de grote visie is hier een bijna bovenpersoonlijke visie, alsof de filmmaker de geschiedenis zelf in haar voortgang heeft geobserveerd en in beeld gebracht; hier is sprake van regie in de ware zin des woords. Tsiaureli volgt de sovjetlegers vanuit een hoog perspectief, hij dendert mee met de Russische stoomwals waaronder het Duitse oostfront werd vernietigd. In het oprukken van een tankleger over een stoppelvlakte bespeurt men de hete dynamiek van de oorlog, het aanrollen van de Russische divisies draagt de onafwendbare vergelding in zich: Tsiaureli maakt haar zichtbaar!
Men ziet dan ook in deze epische scènes waar de eigenlijke liefde van Tsiaureli ligt: niet in het sentiment of in de opgeschroefde heldenverering, maar in de waarheid van het monumentale beeld. Het zijn deze beelden die zich in ons geheugen prenten, die ongevraagd terugkomen en blijven leven na het zien van de film.
Het moet voor Dmitri Sjostakovitsj, wie na de oorlog nog de mantel was uitgeveegd wegens formalistische uitspattingen, een bevrijdende opdracht geweest zijn de muziek voor De val te componeren. Ze voegt zich volmaakt in Tsiaureli’s grote opzet.
Tot slot: de kleurtechniek van deze film - anno 1949! - wordt algemeen geroemd; ze moet baanbrekend zijn geweest.
Liefhebbers van film en de filmhistorie mogen deze film al met al niet missen.