Bestond er een prijs voor het leukste romanpersonage van het jaar, hij zou worden toegekend aan Henry II Fix (1774-1844), held uit de gelijknamige roman van Atte Jongstra. Henry was een Zwolse edelman die leefde in de tweede helft van de achttiende eeuw. Henry was óók schrijver, dichter, tekenaar, uitvinder, theoreticus en, zoals hij het zelf zo bescheiden zegt, ‘een brandpunt van de hele menselijke beschaving’ – al leek die menselijke beschaving dat zelf nog niet helemaal door te hebben.

Wat is Henry’s geheim? Wat maakt hem zo onweerstaanbaar, onweerstaanbaarder dan andere personages, onweerstaanbaarder dan menige creatie uit het oeuvre van Harry M., Cees N. of A.F.Th.? Henry is wereldvreemd, dat is één. Hij heeft een groot talent om de inwoners van Zwolle (‘de beste aller werelden’) tegen zich in het harnas te jagen. In een van de eerste hoofdstukken is het direct raak. Henry is aan het dichten geslagen en heeft ter beoordeling een gedicht opgestuurd aan de Zwolse poëzieprins Rhijnvis Feith. Deze Feith (die echt bestaan heeft) ziet weinig in Henry’s dichtkunst, en hij brandt het gedicht tot op de grond af. Het is het begin van een levenslange vete, die vooral van Henry’s kant wordt gevoerd. Wanneer het tientallen jaren later tot een duel komt, blijkt Feith Henry helemaal niet meer te herkennen, sterker, blijkt Henry helemaal niet de man te zijn met wie hij wílde duelleren.

Henry is ook ambitieus, op het megalomane af. Hij is voortdurend bezig allerlei revolutionaire plannen te bedenken, die hij even gemakkelijk weer in de steek laat. De hoofdstukken waarin Jongstra Henry zijn theorieën en uitvindingen laat beschrijven zijn wat mij betreft de hoogtepunten van het boek. Zelden las ik zulke kostelijke nonsens als Henry’s uiteenzettingen over ‘de koplaars’ (‘een toestel om een kunstmatige bloedstuwing naar bepaalde lichaamsonderdelen te organiseren en andere onderdelen te ontlasten’), ‘de erwtenworst’ (ingrediënten: ‘erwtenmeel, best rundervet, best varkensvlees, uien en specerijen uit vijf windstreken’) en ‘het oerslijm’ (‘wondvocht van de aarde na de inslag van een meteorietsteen’). Echt revolutionair was Henry trouwens ook: ver voordat iemand van de Navo had gehoord, dacht hij al na over een transatlantische volkerenbond.

Ik merk dat ik over Henry schrijf alsof hij echt bestaan heeft, en dat is niet zo vreemd. Jongstra gaf zijn roman namelijk de vorm van een autobiografie, compleet met tekeningen en afbeeldingen van curiosa uit het rariteitenkabinet van Henry’s vader. Het is een vorm waar hij uitstekend mee uit de voeten kan: niet alleen stelt ze Jongstra in staat een burleske, archaïsch pratende held ten tonele te voeren die door zijn kritische blik en tegendraadse karakter historische gebeurtenissen (Napoleon, Waterloo, de Kruitramp bij Leiden, de Tiendaagse veldtocht) op een frisse manier voor het voetlicht brengt, ook maakt ze het hem mogelijk om zich uit te leven in registerwisselingen, stijlgrapjes, pastiches, verwijzingen, anachronismen en al die andere dingen waar hij zo dol op is.

Zo loopt er in het boek een toneelschilder en machinist rond die opvallende gelijkenissen vertoont met de dichter Ilja Leonard Pfeiffer, breekt de bleue Henry zich het hoofd over een brief waarin zijn grootvader zijn grootmoeder oproept om zich niet te wassen (terwijl wij hierin direct het bekende bevel van Napoleon – Wast u niet! Ik kom er aan! – aan zijn Hortense herkennen), en vormen de initialen van Henry’s geliefde Weduwe Wilhelmina Wilders samen: www, ofwel het onontwarbare kluwen van teksten, beelden, meningen en ideeën dat wij internet noemen, postmodern medium bij uitstek.

Ongetwijfeld zijn er mensen die dit soort taalspelletjes erg leuk vinden. Ikzelf ben er niet scherp genoeg voor (ik beken: van de drie bovengenoemde voorbeelden heb ik er twee uit andere besprekingen). Ik lees er altijd overheen. Bij een hoofdstuktitel als ‘Fix versus Feith’ denk ik niet (zoals Arianne Baggerman onlangs nog in Hollands Maandblad schreef) aan de tegenstelling tussen fictie en feit. En ik denk ook niet aan ‘postmodernistisch, poststructuralisme’ of aan ‘de dood van de auteur’, ik denk gewoon aan twee dichters die weldra met elkaar op de vuist zullen gaan, en dat het een mooi duel kan worden, en dat het te hopen is dat Henry II Fix die Rhijnvis Feith eens flink op zijn flikker gaat geven, want, potverdomme, wat heeft die kwal erom gevraagd.

Is dat erg? Geheel niet. Deze roman is op primair niveau al zo rijk dat je al dat postmoderne gedoe helemaal niet nodig hebt. Er zijn prachtige filosofische gesprekken tussen Henry en zijn moeder, er is een tripje naar het slagveld van Waterloo, een ontmoeting met de kozakken, er zijn beschouwingen over godsdienst, toneel en klassieke muziek, er is een lul van een huisknecht, er zijn hilarische prentjes van Henry en zijn broer Louis (consequent aangeduid als Broeder Windbuil), er is een wonderlijk notenapparaat. En er is natuurlijk Henry zelf: on-Nederlands en toch oer-Hollands, een held zoals de Nederlandse literatuur er al jaren niet één meer heeft gezien.