Dinsdag 2 november werd de Nederlandse filmmaker Theo van Gogh vermoord. Radicale moslims konden zijn scherpe uitspraken tegen de vrouw onvriendelijke praktijken van de islam niet verteren. Vooral zijn steun aan de film Submission van Ayaan Hirsi Ali was voor hen een brug te ver. De koran ter discussie stellen was in hun ogen onaanvaardbaar. Daarom moest Theo van Gogh het zwijgen worden opgelegd. Hiermee gaan radicale moslims de strijd aan tegen een van de belangrijkste verwezenlijkingen van de Verlichting, namelijk de vrijheid van meningsuiting. We weten nu wat de aanhangers van Allah denken van Europa.
John Locke stelde reeds dat het de mens vrij staat om te geloven in wat hij wil en dat God in de politiek geen rol speelt. Blijkbaar hebben moslimfundamentalisten dat zo niet begrepen. Ze aanvaarden geen enkele kritiek op hun godsdienst en zijn bereid tot de meest afschuwelijke daden om hun geloof te vrijwaren van externe kritiek. Ze eisen van hun moslimbroeders en -zusters een volledige onderwerping aan de tekst en van de koran. En aanvaarden geen enkele kritiek van ongelovige en andersdenkende personen. De uitspraken van de Profeet zijn voor hen onbetwistbaar en vereisen dan ook een radicale onderwerping eraan.
De moord op Theo van Gogh is het logische gevolg van deze redenering. Volgens radicale moslims heeft niemand het recht het woord van de Profeet in twijfel te trekken, op straffe van uitsluiting of verdelging. Wie het woord van God tart zal gestraft worden, en dat is hier ook letterlijk gebeurd. Deze criminele daad is het resultaat van jarenlange laksheid en verkeerd begrepen tolerantie waarbij men ervan uitging dat elke cultuuruiting gelijkwaardig is en dat men zich moet onthouden van morele oordelen over andere cultuur uitingen. Op die manier sloten tal van cultuurrelativisten, waaronder heel wat westerse feministen, hun ogen voor mensonterende praktijken als verplichte klederdracht, gedwongen huwelijken, genitale verminkingen, verstotingen en eremoorden.
Jarenlang bleven ze doof voor moslims die deze onaanvaardbare praktijken publiekelijk verwierpen. De hoofddoek een probleem? Neen toch. Met haar boek Weg met de sluier! kreeg de Iraanse schrijfster Chahdortt Djavann, die in Frankrijk woont, Europese bekendheid. Daarin nam ze radicaal stelling tegen het dragen van de hoofddoek omdat die cultureel, religieus en maatschappelijk wordt opgelegd. Het was een keihard protest tegen de houding van moslimmannen en westerse intellectuelen die in hun cultuurrelativistisch discours voorbijgaan aan de essentie van de moderniteit. Djavann werd zowel binnen de moslimgemeenschap als door westerse cultuurrelativisten uitgespuwd als te extreem. Sindsdien is in Frankrijk heel wat gebeurd. Het Franse parlement keurde een wet goed die het dragen van opzichtige religieuze symbolen zoals de hoofddoek verbiedt voor vertegenwoordigers van de overheid en voor leerlingen in openbare scholen.
De wet, die begin september van kracht werd, lijkt succesvol. Vorig schooljaar waren er twaalfhonderd geregistreerde incidenten, nu nog nauwelijks honderd. Toch blijft de orthodoxe islam gekant tegen het hoofddoekverbod. In Irak werden twee Franse journalisten ontvoerd en met de dood bedreigd indien de hoofddoekjeswet niet zou worden ingetrokken. In Frankrijk blijft de fundamentalistische Union des Organisations Islamiques de France zich verzetten, en ook westerse intellectuelen noemen de wet een aanslag op de vrijheid van godsdienst. Zij vinden dat elke cultuur gelijkwaardig is en dat Frankrijk niets mag opleggen dat ingaat tegen de islam. In haar boek Que pense Allah de lEurope? haalt Djavann opnieuw zwaar uit naar de integristen en cultuurrelativisten die de emancipatie van de moslimvrouw in de weg staan.
Voor heel wat mensen is de hoofddoekkwestie een detail. Voor Djavann is het juist essentieel. De islam kan bestaan zonder de hoofddoek, maar het islamitisch systeem niet. De hoofddoek is hét symbool van de onderwerping van de vrouw aan God. Het wordt voorgesteld als een «eigen keuze», maar in feite wordt het opgelegd omdat het zo in de koran zou staan. De hoofddoek symboliseert de juridische minderwaardigheid van honderden miljoenen vrouwen in de wereld. De verplichting om hem te dragen is volgens de auteur dan ook een doelbewuste strategie van de orthodoxe islam om het verschil in waarde tussen mannen en vrouwen te bevestigen en te bestendigen.
Voor de komst van Khomeini liepen vrouwen ongesluierd rond in de Iraanse straten. Aan het strand konden vrouwen rondlopen in badpak en met een korte jurk. Sinds de Iraanse revolutie worden vrouwen gedwongen zich in openbare plaatsen te bedekken. Er werd een paramilitaire organisatie opgezet die de naleving ervan controleert. Ook in Europa waren er tot twintig jaar geleden nauwelijks hoofddoeken in het straatbeeld te zien. Pas met het opkomende fundamentalisme werden moslimas ook hier verplicht zich te sluieren op straffe van mishandeling en uitsluiting. Hoe kan men dan blijven verkondigen dat vrouwen, vaak jonge meisjes, dit vrijwillig doen?
Djavann was een meisje van dertien jaar tijdens de islamitische revolutie in Iran. Tien jaar lang onderging zij deze onderdrukking, door haar omschreven als «een jodenster van de vrouw». Op haar 23ste ontvluchtte ze haar geboorteland en vestigde zich in Parijs. Ook daar zag ze een mentaliteitsverandering. De kern van de zaak is dat door de hoofddoek vrouwen een handelswaarde krijgen toegekend. De vrouw wordt het voornaamste en exclusieve bezit van de moslimman, vader, broer of echtgenoot. De Egyptische schrijfster Nahed Selim keert zich in diezelfde zin tegen het betalen van bruidschatten in de moslimtraditie. Er worden nog steeds exorbitante bedragen betaald en dat is verwerpelijk. Als je zoveel moet betalen voor een vrouw, dan eist de man ook gehoorzaamheid en gratis huishoudelijke en seksuele diensten.
Volgens Djavann is de hoofddoek hét instrument voor de islamitische bekeringsijver in Europa. Men kan zich steeds tot de islam bekeren, maar er niet uitstappen. De auteur noemt het een valstrik, want geloofsafval is absoluut not done. De hoofddoek dient dus om vrouwen te intimideren. Djavann wijst erop dat tijdens de betogingen tegen de Franse wet op het verbod van religieuze kentekenen in openbare scholen gesluierde meisjes op straat kwamen onder het ordewoord «God is groot», waarmee ze te kennen gaven dat de wetten van Allah belangrijker zijn dan menselijke wetten. Het provocerend dragen van de hoofddoek onderlijnt juist hun verwerping van de westerse waarden zoals de gelijkheid tussen de seksen. Sommige betogers eisten het recht op om de hoofddoek te dragen «zoals in Iran», waarmee ze voorbijgingen aan het feit dat daar geen enkele keuze bestaat, het is er de hoofddoek of de dood.
Djavann ziet in de strijd voor het behoud van de hoofddoek een uiting van het islamitisch confessionalisme, een totalitaire en imperialistische bekeringsbeweging. Net als in de moslim landen zelf probeert ze te infiltreren in de Europese voorsteden. Daar proberen ze de islamitische wetten op te leggen. Ze spelen in op de identificatie van de moslimjongeren met de jonge Palestijnen, de helden van de intifada. Ze proberen door te dringen in scholen, gemeenten en media met steeds dezelfde boodschap: dat het politieke en sociale leven ondergeschikt moet zijn aan het religieuze. Het klinkt allemaal dramatisch en Djavann geeft zelf toe dat een grote meerderheid van de moslims zich alsnog niet laat verleiden door de sirenenzang van de orthodoxe islam. Maar ze is ervan overtuigd dat die een «muselmaanse natie» wil creëren in Europa en daarom zo hardnekkig vasthoudt aan de hoofddoek.
Dit boek zal door orthodoxe moslims en westerse cultuurrelativisten opgevat worden als kwetsend. Opnieuw zal men in naam van een misbegrepen tolerantie voorbijgaan aan de essentie van de boodschap: dat in naam van de islam dingen gebeuren die niet door de beugel kunnen en die we zelf niet zouden aanvaarden. Het wordt tijd dat we vrouwen als Chahdortt Djavann en Ayaan Hirsi Ali openlijk steunen. Tal van moslimvrouwen mogen het huis niet verlaten zonder goedkeuring van de echtgenoot, worden tegen hun zin uitgehuwelijkt, moeten zich kleden volgens culturele en religieuze gebruiken en worden mishandeld als ze hun eigen wil volgen. Sommigen worden desnoods vermoord voor de eer van de familie.
Mishandeling gebeurt ook in westerse gezinnen, maar wordt hier maatschappelijk veroordeeld wegens schending van de universele mensenrechten. Die bescherming ontbreekt voor vrouwen in de moslimwereld. De moslim landen hebben wel de Universele Islamitische Verklaring van de Rechten van de Mens aanvaard, maar die stelt dat elke bepaling ervan zoals de gelijkwaardigheid van man en vrouw alleen geldig is als ze overeenstemt met de koran. En uit de letterlijke interpretatie van de koran die steeds meer opgang maakt blijkt dat vrouwen niet dezelfde waarde hebben als mannen. Diezelfde vrouwonvriendelijke houding zet zich ook door in de westerse moslimgemeenschap.
De orthodoxe islam wint aan invloed waardoor steeds meer moslimvrouwen verplicht worden de hoofddoek te dragen, thuis te blijven en zich te onderwerpen aan de wil van de man. Het wordt tijd dat westerse feministen hiertegen protesteren. Nahed Selim, een gelovige moslima die De vrouwen van de profeet schreef, klaagt hun houding aan: «Het zijn vaak linkse partijen in West-Europa die moslimvrouwen in de steek laten door voortdurend te roepen dat ze vast moeten houden aan hun eigen cultuur. Ik hoop dat ze inzien dat dit niet werkt. Eigenlijk zijn ze hypocriet. Want waarom gunnen ze zichzelf emancipatie en gelijkwaardigheid, maar ontzeggen ze dit aan moslimvrouwen? Die hebben daar ook recht op.»