Op een koude novembermiddag in 1889 vindt in Berlijn een voorstelling plaats van Buffalo Bill’s Wild West Show. In de koninklijke loge zit keizer Wilhelm II, pas gekroonde heerser van het Rijk. Wilhelm, een militarist in hart en nieren, verheugt zich op het optreden van een vrouwelijk lid van Buffalo Bill’s entourage: Annie Oakley, een beeldschone scherpschutter uit Cincinnati, Ohio. Annie verschijnt in de arena. Met gevoel voor drama verklaart ze de as van de sigaar van iemand uit het publiek te zullen schieten als bewijs van haar fenomenale talent met vuurwapens. Heimelijk weet Annie dat niemand het zou durven naar voren te komen. Haar echtgenoot, Frank Butler, neemt altijd de honneurs waar. Maar nu verlaat keizer Wil helm II zijn erezetel en marcheert naar de arena. Hij wil wel participant zijn! Vol bravoure tovert hij een sigaar te voorschijn en steekt deze aan. Uitdagend kijkt hij naar Annie. Zij heeft geen keus. Met trillende handen pakt ze haar Colt .45. En schiet… raak.

In kringen van historici die de tegenfeitelijke geschiedenis bestuderen — in het Engels counterfactual history genoemd — is de episode in Berlijn berucht. Deze wetenschappers zijn geïnteresseerd in de vraag: «Wat als?» In dit geval: wat als Annie Oakley in 1889 niet accuraat had geschoten en in plaats van de as van de sigaar het hoofd van keizer Wilhelm II had getroffen? Zou de Eerste Wereldoorlog dan nog hebben plaatsgevonden? Historicus David Clay Large vindt van niet. In de essaybundel What If? Military Historians Imagine What Might Have Been (1999) betoogt hij dat de dood van keizer Wilhelm II door de hand van Annie Oakley zou hebben betekend dat Duitsland veel minder agressief zijn Weltpolitik zou hebben bedreven. Europa zou verlost zijn geweest van een ambitieuze en instabiele heerser. Hier voegt Large aan toe: in de jaren daarna toonde Annie Oakley zich bewust van de mogelijke consequenties van het incident in Berlijn. Na de Eerste Wereldoorlog schreef ze een brief aan de keizer waarin ze aanbood een tweede voorstelling te geven. Wilhelm II reageerde niet.

Tegenfeitelijke historici zijn geen fantasten. En ze zijn zeker niet te verwarren met dubieuze figuren die zich bezighouden met de revisionistische geschiedenis, volgens welke men de feitelijkheid van bepaalde gebeurtenissen in twijfel trekt. Antisemitische historici ontkennen bijvoorbeeld dat de holocaust ooit heeft plaatsgevonden. Tegenfeitelijke historici daarentegen ontkennen geen feiten, maar «verrijken» deze door middel van de «wat als»-vraagstelling. De historicus Robert Cowley, samensteller van de bundel What If?, vindt dat deze vraag de essentie van een historisch moment kan blootleggen. Illustratief hiervoor is het belang van het feit dat de storm die op 5 juni 1944 over Europa raasde een dag later onverwacht ophield. Wat als de landing in Normandië door de storm niet mogelijk was?

Tegenstanders vinden verhalende geschiedschrijving te subjectief, te nauw aan fictie gelieerd. Maar fictie staat niet per definitie haaks op de waarheid. Alternatieve geschiedenissen hebben veel weg van het neohistorisme, een progressieve discipline waarin verhalen dienen als legitieme geschiedschrijving. Aanhangers van het neohistorisme stellen dat fictieschrijvers even goed de historische waarheid in pacht hebben als «objectieve» wetenschappers. De waarde van de tegenfeitelijke geschiedschrijving en het neohistorisme blijkt het duidelijkst in landen met een repressief verleden. In zulke landen «maakt» het regime de officiële geschiedenis op structurele wijze door middel van propaganda. Wegens onderdrukking en censuur is het aan schrijvers en kunstenaars om de waarheid boven water te halen, om door middel van kunst de echte feiten bekend te maken.

Door hun subversieve politieke agenda richten deze makers van fictie zich tot de massa. In de populaire literatuur zijn er vele voorbeelden van tegenfeitelijke geschiedschrijving: van de sciencefictionschrijver Philip K. Dick, die zijn roman The Man in the High Castle (1962) situeert in een wereld met Duitsland en Japan als enige grootmachten, tot bestsellerauteurs als Robert Harris, die in Fatherland (1992) Hitler laat triomferen.

Het meest ver gaat de Amerikaanse schrijver Kim Stanley Robinson in zijn nieuwe roman The Years of Rice and Salt. Robinson herschrijft hierin de wereldgeschiedenis met als vertrekpunt de vraag: wat als de Europese beschaving nooit zou hebben bestaan? In Robinsons verhaal zijn vrijwel alle inwoners van het continent in de Middeleeuwen het slachtoffer van een epidemie. Gevolg: het christendom komt nooit tot wasdom, net zo min als de Engelse taal. China, Japan en de islamitische wereld zijn de koloniale mogendheden die hun invloed doen gelden in Afrika en Amerika. Indië en een confederatie bestaande uit Amerikaanse indianen zijn progressieve machtsblokken. In dit netwerk van losse historische verhalen passeren vele tientallen personages de revue.

Het boek is actueel; in de huidige tijdgeest weekt het de westerse lezer los van vertrouwde waarheden. De Verlichting, bijvoorbeeld, vindt niet in Europa plaats, maar in Azië. Het noorden is een nest van hongersnood en ziekten, het zuiden het toonbeeld van vooruitgang. Als noorderling doe je bij het lezen een stapje terug; je kruipt in de huid van anderen, van hen die in de echte werkelijkheid de slachtoffers zijn van westerse politieke meewarigheid en cultureel en economisch expansionisme. Dat is een buitengewone prestatie van de auteur. Maar de vraag is of dit soort literatuur bestaansrecht heeft als geschiedschrijving. En of zij niet slechts dient, zoals Winston Churchill ooit zei over een «wat als?»-spel, als vertier voor een ledig uurtje?

Het mooist aan The Years of Rice and Salt is de wijze waarop toekomst, heden en verleden hand in hand gaan. Tegen het einde van het boek krijgt de lezer een utopische visie voorgeschoteld: de geleerde Ismail ibn Mani al-Dir, ternauwernood aan de dood ontsnapt tijdens de belegering van Konstantinopel, drijft in een luchtballon door de lucht, samen met de mythologische heerser van Travancore, Indië. Het is een tijd van grote technologische vooruitgang. De heerser praat over zijn idealen: «This is the world we want you to help us to make. We will go out into the world and plant gardens and orchards to the horizons… and there will be no more empires and kingdoms, no more caliphs, sultans, emirs, khans or zamindars… no more rich and no more poor… no killing or maiming or torture or execution… no more suffering than what life brings us for being born and having to die, and then we will see for the first time what kind of creatures we really are.»

Deze toekomstblik past in Robinsons oeuvre. Met zijn Mars-trilogie, verschenen midden jaren negentig, heeft hij zich bewezen als een van de grootste moderne schrijvers van literaire sciencefiction. Net als in het Mars-epos is de schrijver in The Years of Rice and Salt somber over het vermogen van de mens iets positiefs van zijn bestaan te maken. Al gauw na de eerste landing op Mars tekenen zich overbekende ontwikkelingen af: corruptie, burgeroorlog en machtspolitiek. Op soortgelijke wijze maken de personages er in Robinsons nieuwste roman een zooitje van. Zijn helden krijgen net als de Marsgangers een «tweede kans» iets te maken van de menselijke geschiedenis. Vergeefs. Typisch is de heerser van Samarkand. Wanneer hij verhalen hoort over de wonderlijke prestaties van de alchemist Khalid moet deze zijn kennis aanwenden om grotere kanonnen te maken. Dit deel van het boek reflecteert de «echte» geschiedenis van de moderne technologie: dezelfde kennis die ertoe heeft geleid dat de mens zich per vliegtuig kan verplaatsen, kan een instrument zijn voor het gelijktijdig uitwissen van hele steden en vele tienduizenden levens.

De rode draad is het boeddhistische idee van reïncarnatie, dat overigens ook voorkomt in de islam. In elk van de tien «boeken» zijn er telkens drie terugkerende personages van wie de naam steeds met dezelfde letter begint: een actiepersonage «K», bijvoorbeeld Kyo, een zwarte jongen die gecastreerd wordt door keizerlijke eunuchen en vervolgens een revolte leidt tegen de Chinese keizer; «B», in de gedaante van bijvoorbeeld Bold, de Mongolese vriend van Kyo die hem met raad en daad bijstaat; en «I», een wijze, bijvoorbeeld in de persoon van I-li, een Chinese restauranteigenares die wonderlijke gerechten bereidt. Na hun dood ontmoeten de personages elkaar in de «bardo», een poort naar hemel en hel waar de goden beslissen over het lot van de ziel.

De paginalange discussies over religie, geschiedenis, wetenschap en politiek vervelen geen moment. Het hoogtepunt is Boek Negen, waarin moslimvrouwen zich verzetten tegen mannelijke overheersing in een liberale stad die Nsara heet, gelegen in het islamitische Firanja (Europa), min of meer op de plek van het huidige Nantes. Een jong meisje, Budur, ontsnapt samen met haar tante, de wetenschapper Idelba, uit de harem van haar vader. In de stad volgt Budur de lessen van docent Kirana, die de emancipatie van de moslimvrouw nastreeft.

Terwijl Idelba in een laboratorium werkt waar men op het punt staat het atoom te splitsen, droomt Budur in cafés weg bij de verhalen van Kirana. Hierin ligt de kern van het boek: de schrijver worstelt met de tegenstelling tussen feit en fictie, tussen objectieve waarheden en gedroomde verhalen, tussen wetenschap en kunst. En hij komt er niet uit. Is een wereld zonder patriarchale religie de oplossing? De Verlichting? Ook niet. In Robinsons verhaal winnen de goddeloze Chinezen de grote oorlog, maar zij tonen zich hierin buitengewoon wreed. Van humanisme is bij hen geen sprake, ondanks hun grote vooruitgang op het gebied van technologie en wetenschap. In een discussie tussen de vrouwelijke studenten van Kirana zegt een oude indiaanse vrouw dat het zinloos is om te proberen een moderne moslim te zijn. Religie is niets anders dan antiek bijgeloof. Vrouwen, als huizenmakers-wetenschappers, zijn de echte makers van de wereld, van de werkelijkheid. Mannen zijn eeuwenlang gedreven door het dogma van ideologie en religie. En wat hebben zij voor elkaar gekregen? In deze wereld, net als in de echte wereld, geldt de constatering van de oude vrouw: «Men fight wars, and lord it over the rest with their laws and religions and guns. Thugs and gangsters, that’s history!»

Kim Stanley Robinson

The Years of Rice and Salt

Uitg. HarperCollins, 669 blz.