
En inderdaad, als de welbespraakte Stossel zijn dwangmatige gedachtegangen beschrijft, klinkt hij af en toe als Woody Allen. Zijn doorgedraaide ‘wat als’-redeneringen zijn even tragisch als absurd.
Wat als ik deze keer geen paniekaanval heb, zoals de vorige 782 keer? Wat als ik nu eens echt ziek ben? Wat als het een hartaanval is? Kalm blijven. Doe je oefeningen. Oké, ik ben kalm. Maar dat het de vorige 782 keer een paniekaanval was, hoeft nog niet te betekenen dat het nu weer zo is! Ik moet hier weg!
Zo gaat het er ongeveer aan toe in het hoofd van Stossel. Behalve dit soort paniekaanvallen heeft hij verlatingsangst, smetvrees, vliegangst, sociale angst en een dodelijke angst om over te geven – dat laatste lijkt veel van die andere angsten te dicteren. Wat als hij moet overgeven in het vliegtuig? Wat als zijn medepassagiers dat zullen zien? Wat als…
Die angsten bezorgen hem chronische buikklachten, waardoor Stossel ook nog voortdurend vreest de controle over zijn darmen te verliezen. Het blijkt een van zijn weinige gegronde vrezen; een aanzienlijk deel van het boek is gewijd aan zijn obsessie met zijn spijsvertering en anekdotes die verklaren hoe dat komt. In een pijnlijk intermezzo herinnert Stossel zich de keer dat hij te gast was bij de Kennedy’s, buikkramp kreeg en een toilet deed verstoppen en overstromen. (Uit zijn toon is moeilijk af te leiden of we het horror of slapstick moeten vinden, of beide.)
Vanaf zijn tiende heeft de auteur alles geprobeerd wat de psychiatrie te bieden had en nog steeds is hij in therapie en gebruikt structureel verschillende soorten medicijnen (en spiritualiën). Het verzacht, maar niets heeft hem tot nu toe van zijn angsten kunnen ‘genezen’. My Age of Anxiety presenteert hij dan ook vooral als een poging om zijn toestand, waarvoor hij zich altijd tot in het extreme geschaamd heeft, te accepteren. Een soort coming out.
Stossel verweeft zijn ervaringen met wat hij aan kennis heeft opgedaan over angst. Het boek bevat naast een rijke medische en farmacologische geschiedenis en recente wetenschappelijke inzichten ook een hoop cultuur-, literatuur- en filosofiegeschiedenis. Dat maakt het tot een soms wat onoverzichtelijke vergaarbak, maar de auteur is zich daarvan bewust. Die rommeligheid lijkt zijn punt te dienen.

Angsten als die van Stossel worden tegenwoordig namelijk vooral gezien als psychiatrische ziekten – angststoornissen zijn momenteel de meest voorkomende psychische stoornissen – maar dat is een relatief recente ontwikkeling. De diagnose bestaat pas dertig jaar. Eerder – en nog steeds – is angst beschouwd als een filosofisch probleem (Plato, Spinoza), een spirituele toestand (Kierkegaard) en een culturele conditie (Auden, Camus).
Die definitiekwestie is wat Stossel interesseert. En daarin is hij niet alleen. De Nederlandse psychiater Damiaan Denys, die puur breingeoriënteerde behandelingen biedt tegen angst, ging onlangs het theater in met de voorstelling Wat is angst?, waarin hij het fenomeen behalve vanuit de neurowetenschap ook vanuit allerlei andere hoeken benadert.
Op verontwaardigde toon begint Denys zijn monoloog met de constatering dat we leven in een angstcultuur, waarin we – om maar iets te noemen – op elk vliegveld met debiele plastic zakjes klooien omdat er in Londen ooit iemand is aangehouden met explosieve vloeistoffen. Later legt hij kalmpjes, in medisch Latijn, uit hoe angst in onze hersenen werkt. Zijn conclusies zijn die van een breinwetenschapper, hij is sceptisch over de vrije wil, maar de filosoof die Denys ook is lijkt daarmee toch niet helemaal genoegen te nemen.
Wat angst precies is, is ook als het aan Stossel ligt niet op één gebied aan te wijzen. Weten dat het oncontroleerbare trillen en zweten op zijn eigen bruiloft wordt veroorzaakt door een ongelukkig pakket met genen en een verstoorde breinchemie is niet genoeg. Het helpt hem de meest effectieve pillencocktail te bepalen, maar Stossel – daarin inmiddels bijgestaan door zijn zoveelste therapeut, een psychoanalyticus – wil weten wat zijn angst betekent. (En of hij er misschien iets aan heeft.)
Denys begint zijn voorstelling in alleen een hemd, vertellend over zijn gezin. Stossel onderwerpt zich aan een diepgravend zelfonderzoek. Hij voert zijn lezer mee naar de krochten van zijn geest. Dat is even vaak verhelderend als ergerlijk. Iemand die de intensiteit van zijn gevoel niet kent kan moeilijk met hem meegaan als hij voor de zoveelste keer, als een Woody Allen on speed, een van zijn irrationele angstspiralen uitspint.
Het lijkt dollemanspraat in een verder erudiet en slim boek. En eigenlijk is dat ook juist de combinatie die het interessant maakt. ‘Put your anxiety about the book in your book’, raadt zijn therapeut Stossel aan. De man begrijpt dat het zijn patiënt, en vele, vele anderen, zal helpen om voor hun angsten uit te komen en het stigma te trotseren dat bevestigd wordt door de geïntrigeerde maar geërgerde lezer.
Een poging tot emancipatie dus, want angst is niet van de psychiatrie, niet van de filosofie en niet van de kunst. Angst is van ons allemaal. In Nederland wordt het aantal klinische gevallen op 1,1 miljoen geschat. Net als Denys laat Stossel zien hoe angst ons momenteel als geen andere stoornis confronteert met de vraag waar de grenzen en verbanden liggen tussen een maatschappelijk verschijnsel, een tijdgeest en psychiatrische (over)diagnose.
Scott Stossel - My Age of Anxiety: Fear Hope Dread and the Search for Peace of Mind Knopf, 416 blz., € 30,50 (de vertaling verschijnt in mei bij De Bezige Bij, onder de titel Mijn tijdperk van de angst)
Beeld: Kotszakje van Philippine Airlines