Velen zullen het zich nog herinneren: de ophef die Overvloed en onbehagen van Simon Schama een kleine dertig jaar geleden veroorzaakte. Terwijl dit boek over Nederlands Gouden Eeuw gretig over de toonbank ging en tal van lezers aangename uren bezorgde, mopperden de professionals en slepen de messen. Leuk geschreven, aardig bij elkaar gezet, stelden zij, maar… Er volgde een storm van kritiek die tot op de dag van vandaag niet is verstomd.

Schama was niet de eerste Angelsaksische historicus die een spraakmakende visie op het Nederlandse verleden presenteerde – en ook niet de laatste, bijvoorbeeld James Kennedy hoort ook in het rijtje – en daarmee debat en onderzoek stimuleerde. Hij wordt voorafgegaan door een man die in zekere zin de eer verdient de grondslag van onze politieke geschiedschrijving gelegd te hebben, niet zozeer omdat hij deze zelf schreef als wel omdat hij zijn critici daartoe aanzette.

Staalgravure van John Lothrop Motley in 1861 © John Sartain / Library Of Congress

De persoon in kwestie is John Lothrop Motley (1814-1877), een naam die tegenwoordig zo goed als vergeten is maar met mannen als Prescott, Carlyle, Bancroft, Renan en Macaulay in zijn tijd in het rijtje ‘grote popularisatoren van de geschiedenis’ thuishoorde. Na een aantal mislukte pogingen als romancier en een gestrande diplomatieke carrière zette Motley zich aan een studie van de Nederlandse Republiek, in het bijzonder het ontstaan hiervan. De verklaring hiervoor ligt om te beginnen bij het werk van Goethe en Schiller, die in de jaren rond de Franse Revolutie heroïsche verhalen over de Nederlandse vrijheidsstrijd publiceerden. Die verhalen spraken velen aan. Maar er is nog een reden – en die is belangrijker: het Amerikaanse verlangen om in de jaren na de Onafhankelijkheidsverklaring een traditie voor de eigen geschiedenis te vinden. Volgens het destijds in de VS heersende beeld kon een dergelijke traditie onmogelijk in Nederland gevonden worden. Nederlanders stonden dankzij Washington Irvings fameuze satirische geschiedenis van New York bekend als pijp rokende, jenever zuipende sufkonten die zich voortdurend door weer en wind worstelden en leefden in een, in de woorden van een Amerikaans ambassadeur, ‘verrotte en overleden natie’. Motley dacht daar mede dankzij Goethe en Schiller volstrekt anders over.

Nederlanders stonden bekend als pijp rokende, jenever zuipende sufkonten. Motley dacht daar anders over

Na een jarenlange studie en een langdurig verblijf in Europa (Dresden, Brussel, Den Haag) publiceerde hij in 1856 The Rise of the Dutch Republic. Hierin stelde hij de Nederlandse geschiedenis, in het bijzonder de strijd van de Nederlanders tegen de Spanjaarden, ongeveer voor als het model dat ook de Verenigde Staten gevolgd hadden – eveneens een republiek die zich na een vrijheidsstrijd, in dit geval tegen de Engelsen, tot een federatie had ontwikkeld. Hiermee voorzag hij het land dat zich zojuist had vrijgemaakt van een geschiedkundig voorbeeld. Het beeld dat Motley van Nederland, in het bijzonder van zijn ‘vader’ Willem van Oranje, schetst is dan ook hoogglanzend, zoals het beeld dat hij schetst van ’s lands vijand Spanje, Filips II voorop, diepdof is. Het contrast werkte niet alleen maar sloeg ook aan, te meer omdat Motley zijn huiswerk zeer goed gedaan had en over een vaardige pen beschikte. Aan beide kanten van de Oceaan, maar vooral in de VS, oogstte zijn boek veel succes, kreeg lovende kritieken én verkocht. Dit laatste was niet onbelangrijk, want Motley, van gegoede Bostoniaanse stand, had zo goed als zijn laatste cent in het project gestoken. De investering bleek uiteindelijk niet tevergeefs. The Rise of the Dutch Republic leverde de auteur niet alleen welstand maar ook prestige op. Opeens was Motley een ‘beroemde Amerikaan’.

In Nederland riep het boek gemengde gevoelens op. Begrijpelijk. In voorgaande decennia hadden Nederlandse en Belgische historici conform de negentiende-eeuwse mode veel archiefmateriaal ontsloten en op basis daarvan nogal wat detailstudies verricht. Maar tot een overzicht, laat staan een visie op het vaderlands verleden was het nog niet gekomen. En daar kwam nu opeens zo’n onbekende Amerikaan en zette het kernmoment van dat verleden met een paar grote halen op de internationale kaart. Dat kon niet anders dan steken.

De scherpste kritiek op Motley’s boek kwam van de man die doorgaat voor de Nederlandse Ranke, de grootste Duitse geschiedschrijver van de negentiende eeuw: Robert Fruin. Een jaar nadat The Rise of the Dutch Republic was verschenen, publiceerde Fruin, op dat moment nog leraar aan het gymnasium te Leiden, een geschrift over de jaren 1588-1598. Dat verscheen als bijlage bij het jaarverslag van het stedelijk gymnasium en bleef dus zo goed als onopgemerkt.

Maar daarin kwam snel verandering. In 1859 en 1860 plaatste Fruin in De Gids een bespreking van enkele boeken over de Opstand. In feite was deze bespreking een scherpe kritiek op het werk van Motley. De man beschreef de gebeurtenissen fraai, stelde Fruin, maar schoot ernstig te kort waar het op analyse aankwam. Dit kwam vooral doordat hij alle klemtoon legde op vrijheid, maar geen oog had voor staatsvorming – in het nationalistische Europa van de negentiende eeuw hét onderwerp bij uitstek. Mede op basis van deze artikelen werd Fruin een jaar later benoemd tot hoogleraar in Leiden en publiceerde een reeks werken die de basis legden voor de klassieke Nederlandse politieke geschiedschrijving.

Dit boek van Jaap Verheul is vooral zo leesbaar omdat het een goede mix biedt van levensverhaal en historiografische context. Maar dat niet alleen. Het is ook belangrijk omdat Motley, zo illustreert Verheul op overtuigende wijze, belangrijker is geweest dan men beseft. Terwijl hij de Amerikaanse geschiedenis van een traditie voorzag, dwong hij de Nederlandse geschiedschrijving tot een visie. Dat zijn twee grote vliegen in één kleine klap.