
Negen uur ’s morgens is voor theater best vroeg. Maar in een lokaal van het Amersfoortse Vathorst College zijn twee spelers van De Toneelmakerij er klaar voor. Ze hebben net nog een paar tekstwijzigingen afgesproken. Bij uitzondering spelen ze deze keer voor brugklassers, op verzoek van de school die een goede voorbereiding heeft beloofd. ‘Dus we doen “tongen” in plaats van “neuken”, concludeert Hanna van Vliet. Eersteklassers zijn nog zó jong. ‘Straks ga ik ze vertellen dat alles in het leven nep is’, zegt Sophie Höppener bezorgd. ‘Dat voelt een beetje alsof ik kinderen ga vertellen dat Sinterklaas niet bestaat.’
Dan is het tijd. De klas die naar binnen stommelt, belandt meteen in de voorstelling. Aan de docententafel tegenover de leerlingen zit Van Vliet in een badjas op haar smartphone naar een hitje van Ronnie Flex te luisteren. Ze speelt de bijna zestienjarige Dunya die nog één avond heeft om zich voor te bereiden op een schoolopdracht. ‘Hallo, klasgenoten, welkom bij mijn spreekbeurt’, zegt ze tegen de aanwezigen, om meteen compleet in puberale vertwijfeling te raken over dit stom klinkende begin. Hardop verzamelt ze moed en passende woorden, en even later snappen we waarom. Haar spreekbeurt gaat namelijk – een diepe, wanhopige zucht, waarom dóet ze dit in vredesnaam – over zélfmoord! Het uitspreken van dit woord heeft een magisch effect. Met een zoevend geluid komt Sophie Höppener van achter uit de klas aan gegleden. Ze staat op een elektrisch waveboard. Het is Dido, de oudere zus van Dunya, die op haar zestiende uit het leven is gestapt. Vlak voor Dunya komt ze tot stilstand en kijkt haar uitdagend aan. ‘Je weet dat ik langskom als je dat zegt’, verklaart ze opgewekt. ‘Als je dat tragische, allesverzengende toverwoord uitspreekt, dan kom ik weer tot leven.’
Sweet Sixteen heet de voorstelling van de Amsterdamse Toneelmakerij die momenteel door het hele land middelbare scholen aandoet. De vrachtwagen die bij reguliere theaterproducties het decor vervoert, hoeft niet vooruit te reizen. Er is niet meer voor nodig dan de badjas, het waveboard en een kartonnen doos met herinneringen aan Dido, die Dunya van plan is weg te gooien. Maar een ‘tussen de schuifdeuren’-voorstellinkje is dit bepaald niet. De ontroerende ontmoeting van de levende met de dode zus is een prachtig gespeeld, volwaardig toneelstuk van Casper Vandeputte, vol herkenbaar zussengeharrewar dat het zware thema verlicht. Meeslepend bouwt het stuk op naar een ontroerend einde. Als Dunya haar boosheid op Dido heeft uitgeleefd, en Dido heeft uitgelegd dat ze ‘het’ deed omdat ze zich nooit echt met het leven heeft kunnen verbinden, besluit de achtergebleven zus om de doos met herinneringen toch maar te houden. Tegen de tijd dat Dido weer weg zoeft, begint Dunya opnieuw haar voordracht te oefenen. ‘Ik ga een spreekbeurt houden over mijn zus’, zegt ze. ‘Mijn zus heet Dido. Ze is dood en ik mis haar vreselijk.’ En dan kan ze voor het eerst vertellen wat een fijne zus ze had. De Amersfoortse leerlingen leven merkbaar mee: lacherig bij genânte momenten, muisstil als het spel emotioneler wordt. ‘Ik zag hier en daar wel glanzende ogen’, zegt hun mentor die meegekeken heeft in de korte pauze tussen voorstelling en nagesprek tegen de spelers, ‘maar er heerst hier ook veel hooikoorts, hoor.’
In theaters kom je ze wel eens tegen: groepen scholieren die begeleid door leraren een voorstelling bezoeken. Maar buiten het zicht van het publiek vindt ook een omgekeerde beweging plaats. Nederlandse (jeugd)gezelschappen spannen zich op allerlei manieren in om kinderen en jongeren met theater in contact te brengen. Ze ontvangen klassen in hun eigen gebouw, brengen leerlingen aan het spelen in workshops en jongerenproducties, maar ze zoeken hun doelgroep ook op. Naast hun aanbod voor geoutilleerde theaters ontwikkelen ze speciale producties die op scholen worden gespeeld. Ze bouwen mobiele decortjes op in gymzalen en aula’s, zien af van een mooie belichting en gebruiken de plaatselijke toiletten als kleedkamer. De acteurs spelen een uur de sterren van de hemel en voegen zich daarna vaak nog bij een nagesprek of workshop, geleid door de meegekomen theaterdocent die onderdeel is van het team. Tweemaal per dag, op tournees van een half jaar.
Het is een feit dat het jeugdtheater in ons land van een hoog niveau is, en dat geldt ook voor deze schoolvoorstellingen. Kijk een week naar wat er zich zoal op scholen afspeelt, en je bent onder de indruk van de kwaliteit. Het werk van de schrijvers, spelers en regisseurs, en dat van de leiders van workshops en nagesprekken, getuigt van ervaring, vakbekwaamheid en betrokkenheid bij de jonge bezoekers. En van lef. Bestaande toneelstukken worden er amper opgevoerd. Het is theater dat begint bij de wens en de noodzaak om thema’s te behandelen die leven onder kinderen en jongeren. Dus gaat het over gedrag op sociale media, over vriendschap en liefde, over falen, over je thuis voelen in Nederland of in de klas, over identiteit en groepsmechanismes, over de grenzen van seksuele vrijheid en schaamte. Aangepast aan de leeftijdsgroep, en soms aan het type school: een voorstelling over werken voor een baas bijvoorbeeld voor de hoogste groep van het praktijkonderwijs. Bij de schoolvoorstellingen die de Arnhemse Toneelgroep Oostpool en jeugdgezelschap Theater Sonnevanck uit Enschede samen maken, hebben ze wel eens een Oudhollandse tekst als uitgangspunt genomen, maar dat leverde niet genoeg verbinding op met de scholieren. ‘Binnen twee minuten moeten ze het idee hebben: dit gaat over mij’, zegt Flora Verbrugge, artistiek leider en regisseur bij Sonnevanck, voorafgaand aan de voorstelling Game Over op het Rietveld Lyceum in Doetinchem.
Dat Game Over net als Sweet Sixteen over zelfmoord gaat, zal niet toevallig zijn gezien de stijgende cijfers onder jongeren die een eind aan hun leven maken. Maar tekenend voor de manier waarop deze theatermakers zich een thema eigen maken is dat voor Belle van Heerikhuizen, de initiatiefnemer en regisseur van Sweet Sixteen, haar ervaring als puber de aanleiding was voor de voorstelling. Ze had in die tijd periodes van zwaarmoedigheid, sprak daar net als Dido met niemand over, en constateerde pas later dat ze daarin niet de enige was. Bij het ‘nagesprek met opdrachten’ op het Vathorst College blijkt het morele vraagstuk van zelfmoord niet het onderwerp te zijn. De leerlingen krijgen de ruimte om hun emoties en gedachten over Dido’s zelfgekozen dood te verwoorden, en theaterdocent Eva Knibbe geeft namen van schoolmedewerkers bij wie ze met problemen terecht kunnen en het nummer van de Kindertelefoon, gespecialiseerd in depressie en zelfmoordgedachten.
Maar ze stuurt het groepsgesprek naar de vraag hoe je een klasgenoot die iets heftigs heeft meegemaakt, zou kunnen steunen. ‘Met rust laten’, vindt een jongen. ‘Gewoon doen’, zegt een ander. De gespreksleider reageert positief op die typische puberoplossingen, maar laat de leerlingen ook andere opties overwegen. Goed doordacht is de ‘speeddate’ die de groep daarna doet. Met steeds wisselende partners krijgen de kinderen fictieve situaties voorgelegd waarin een medeleerling het moeilijk heeft. Geholpen door suggesties op kaartjes moeten ze bedenken wat ze in zo’n situatie zouden kunnen doen voor de klasgenoot die tegenover hen zit.
Belangrijk voor zo’n voorstelling in de klas is dat de leerlingen elkaar al kennen. De sfeer is intiemer dan in een theater waar ook ander publiek aanwezig is. Tegelijk biedt het nagesprek structuur, en wordt niemand direct aangesproken op eigen ervaringen. Het meisje dat in tranen was, gaat nog even water drinken, krijgt een knuffel van een klasgenoot en komt tot rust in de zachte aandacht van de groep en de aanwezige volwassenen. Ingenieus is hoe de theatermakers de concrete klassensituatie verweven met de fictie van het vertelde verhaal. ‘Wat doen al die stinkpubers hier?’ vraagt Dido als ze het lokaal heeft betreden. ‘Wees niet bang, die stinkpubers hier zijn niet echt’, antwoordt Dunya. ‘We zijn gewoon in mijn kamer. Dit lokaal, deze geinige klasgenootjes, die heb ik verzonnen omdat ik wil oefenen voor mijn spreekbeurt.’ Waarop haar dode zusje de leerlingen bekijkt en opmerkt dat ze ‘akelig gedetailleerd’ zijn voor een verzonnen klas. Zo zijn de scholieren meer dan toeschouwers. Op het Vathorst College werd een blonde jongen door de actrices uitgekozen om Rafat te verbeelden, de knappe verkering van Dunya met wie ze heeft getongd. Zwijmelend kwam Hanna van Vliet, tot grote hilariteit van de hele groep, op zijn tafeltje zitten.

De voorstelling Byte Me! van Maas theater en dans begint met het klassenbezoek van een net geklede meneer die zich voorstelt als Sam van het D.I.C.S.: het Deliquenten-onderzoek Internet en Cyber Security, een soort digitale privacypolitie. Hij is naar déze school gekomen, vertelt hij om tien uur ’s morgens in een lokaal van het Rotterdamse Wolfert College, vanwege een alarm. ‘In een andere klas is iemands privacy op schandálige wijze geschonden’, meldt acteur Boyd Grund belangrijkdoenerig. ‘Ik zeg niet wie! Ik zeg niet hoe! Want ze schaamt zich zo erg dat ze van school is gegaan.’ Het gebouw waar de leerlingen zich momenteel in bevinden, is wat men in zijn vak een ‘digitaal vergiet’ noemt: het is zo lek als een mandje. De persoonlijke berichten en plaatjes op de mobiele telefoons van de leerlingen kunnen zomaar terechtkomen in ‘een donkere cloud vol hackers, phishers, trojans, trolls en loverboys’. Om dat te voorkomen rolt Sams collega Tracy, een vrolijk jong ding met lila geverfd haar, een fiks beeldscherm het klaslokaal binnen waar het icoon van een oog op verschijnt. Dit is Iris, introduceert Katelijne Beukema die Tracy speelt. Een intelligent computersysteem dat het gevaar zal detecteren waar de smartphones van de leerlingen aan blootgesteld zijn. Het zelfdenkende superbrein, die meldingen doet met een vrouwenstem, onttrekt zich al snel aan de opdrachten van haar twee kibbelende bedieners.
Allemaal cyberfictie. Maar binnen de kortste keren is de klas van vijftien- en zestienjarigen hier onderdeel van. Ze krijgen een dik pak papier uitgereikt: de gebruiksvoorwaarden die ze ‘even’ moeten doorlezen en tekenen. Als ze lacherig protesteren, roept Sam dat ze toch ook bij alle apps op hun smartphones akkoord zijn gegaan met de gebruiksvoorwaarden? Tot hun vreugde mogen de leerlingen vervolgens hun mobieltjes te voorschijn halen. Tracy geeft instructies om in te loggen bij Iris. Voor de toehorende volwassenen klinken die behoorlijk ingewikkeld. Helemaal voor déze leerlingen: de internationale schakelklas van het Wolfert College, met jongeren afkomstig uit allerlei landen. Toch zijn ze in een wip ingelogd. Op hun mobieltjes beantwoorden ze meerkeuzevragen; of ze iets te verbergen hebben bijvoorbeeld. Iris toont de uitslagen in procenten. Dan meldt Iris dat er compromitterende foto’s zijn aangetroffen. ‘Wie neemt er wel eens een naaktfoto van zichzelf?’ roept Tracy vrolijk. Er gaan vingers omhoog, ook van een gehoofddoekt meisje. Op Tracy’s vraag of ze daar dan ook hun gezicht op laten zien, antwoordt het meisje: ‘Natuurlijk niet, dan ben je dom!’ Intussen scant Iris de ingelogde mobieltjes. De leerlingen gaan gillen als ze hun eigen telefoonnummers op het beeldscherm ontwaren, met één cijfer vervangen door een sterretje. De vage foto die Iris vindt, wordt in stadia scherper gemaakt. Het ziet ernaar uit dat het een ‘dickpic’ is. Algehele hilariteit.
‘Jongens, niet de camera in de onderbroek stoppen als je geil bent’, roept Tracy. Op de foto blijkt een huidkleurig, langwerpig hondje te staan. De klas haalt opgelucht adem. Een meegekomen docent verzucht vol bewondering: ‘Ik praat hierover wel eens met de leerlingen, maar dit gaat zóveel verder!’
Byte Me! is een spin-off van de theatervoorstelling Sell Me Your Secret, een veelgeprezen voorstelling over privacy in het digitale tijdperk van Maas uit 2016. Regisseur Floris van Delft, die daar samen met Wolter Muller de tekst voor schreef, had behoefte om een vervolg te maken voor in de klas. Het werd een totaal nieuwe, interactieve productie. Vanuit scholen is er veel vraag naar deze voorstelling, vertelt Remco Went, coördinator educatie bij Maas. Byte Me! speelt dit seizoen over de honderd keer in Rotterdam en omgeving, soms wel drie keer per dag. Jonge mensen vertrouwd maken met een regulier bezoek aan het theater is een van de doelen van Maas theater en dans. Maar voorstellingen in een kleinschaligere setting zijn een belangrijk onderdeel van het beleid. ‘Het is voor leerlingen bijzonder om dicht op de voorstelling zitten. Ze kunnen zich dan ook minder goed verstoppen.’ Vooral voor het voortgezet onderwijs is theater op school belangrijk. ‘Lagere scholen gaan er toch makkelijker op uit.’ Schoolvoorstellingen bieden docenten ‘een veilige manier om met leerlingen moeilijke gesprekken aan te gaan’, zegt Martien Langman, hoofd educatie bij De Toneelmakerij. ‘Een docent die over radicalisering wil praten, hoeft geen individuele leerlingen als aanleiding te gebruiken. En achteraf kunnen ze ons de schuld geven’, lacht ze. ‘Wíj zijn erover begonnen.’ Toch was er bij Sweet Sixteen duidelijk aarzeling vanwege het zelfmoordthema. Met de vijftien ‘Toneelmakerij-scholen’ waar het gezelschap een vaste verbintenis mee heeft, is het maken van de voorstelling voorbereid, maar daarbuiten was de afname beduidend minder dan anders.

Daar had Game Over geen last van . Dat is een zogenaamde ‘trailervoorstelling’. Een vrachtwagen die volcontinu in bedrijf is, huisvest een geoutilleerd theater met een tribune voor zeventig man. In Doetinchem staat opzij van de vrachtwagen een aggregaat te ronken; zelfs voor de stroomvoorziening is dit mobiele theater niet afhankelijk van een school. Met de producties die in deze trailer rondtoeren hebben Oostpool en Sonnevanck naam gemaakt, ze worden dan ook ‘blind’ door scholen geboekt. Opvallend is de rijke vormgeving ervan. ‘We willen scholieren óók de kracht van theater als kunstvorm laten zien’, verklaart Timothy de Gilde, die deze voorstellingen al jaren beurtelings met Flora Verbrugge regisseert. ‘Dus werken we samen met goede vormgevers, lichtontwerpers en componisten.’
Verrassend is het toneelbeeld dat de twee derde klassen aantreffen in de donkere vrachtwagen. Over de hele lengte van het speelvlak geven de ramen van een zolderkamer het uitzicht op een weidse blauwe lucht. Bij binnenkomst zit er een actrice ‘buiten’ in de dakgoot, klaar om te springen. Zij komt zich, net als Dido in Sweet Sixteen, na haar zelfgekozen dood, bemoeien met de vriend en de vriendin die ze heeft achtergelaten. De mooie tekst van toneelschrijfster Magne van den Berg gaat over hun poging om – anders dan hun vertrokken vriendin – ‘ja’ te zeggen tegen het leven, hoe moeilijk dat soms ook is. Ook hier is het gevoelsleven van de puberpersonages indrukwekkend vertolkt. Maar het gedoseerde verdriet krijgt ook de ruimte in beeldende taferelen: regen die op de ramen neerstort bij de klanken van een rauwe popsong. Een meisje op de eerste rij krijgt van acteur Joep Paddenburg een zakdoekje uitgereikt om haar tranen te drogen. Als de leerlingen bij het nagesprek gevraagd wordt wat zij het indrukwekkendste moment uit de voorstelling vonden, fluistert een jongen achterin tegen zijn buurman: ‘De regen!’