
Zong Ramses Shaffy het niet het allermooist: ‘Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder’? Niet denken aan het vorige boek van de schrijver of schrijfster, die heeft daar zelf ook al lang afscheid van genomen of over gerouwd, het is alleen nog een vage kennis uit een ver verleden. Geen oude koeien uit de sloot halen. Hoogstens op het laatst, als je het er toch nog even over wilt hebben.
Bart Koubaa schreef een meeslepende, fraaie roman over een groepje jeugdvrienden die ik in een roes uitlas. Ooit gingen ze als veertien- en vijftienjarigen vanuit Gent als vogelaars in de dop met vakantie naar Texel. Waar zich alle vogels van Europa bevinden. Onder leiding van hun koorleider. Op een dag, 35 jaar later, pleegt een van die jongens, nu dus al weer een oudere man, zelfmoord. Wat bezielde die man? Maarten, de verteller, zijn oude jeugdvriend, hij is statisticus bij een groot kantoor, leest erover en raakt in verwarring. Hij neemt veertien dagen verlof en begint aan een reconstructie. Wat gebeurde daar op Texel? Was daar iets raars aan de hand dat tot in het heden doorwerkte? Hij weet het niet. Dit is een detective, zou je denken, met een zoektocht, een schurk en een knallende ontknoping, waarbij het verleden ineens in volle glorie of wanhoop voor ons staat. Geheimen worden ontraadseld, schuldigen aangewezen en uiteindelijk slaan we met een prettig gevoel het boek dicht.
Maar zo gaat het niet. Koubaa slaagde erin alle valkuilen van dit genre, dankzij zijn gelukkige schrijven en kijken, compleet achter zich te laten. Het boek is veel meer dan de flauwe navertelling van hierboven. En dat heeft alles te maken met zijn schijnbaar lichte vorm van schrijven, de lichtheid trilt er vanaf. Het is lastig hier goeie beelden voor te vinden omdat juist de lichtheid van Koubaa’s pen mij een toenemend gevoel van beklemming gaf waar ik nu niet de precieze woorden voor weet te vinden. Ontroering? Diepe treurigheid? Wat wil je nog meer van literatuur?
De schrijver wil zijn verteller ten koste van alles juist niet laten treuren, hij wil hem laten lachen, de moed erin laten houden, hem niet laten versagen. Hij maakt er een man van die doodgewoon gelukkig is (en dat het liefst wil blijven), die gelukkig getrouwd is, met gelukkige kinderen, die een gelukkige baan heeft en niet kankert. Een man die niet klaagt over zijn bestaan en de wereld! Wat een opluchting om eindelijk een keer in Nederlandstalige literatuur zo’n man te mogen begroeten.
En daar weet Koubaa vervolgens iets moois van te maken. Iets tussen afgrond en droomverlangen. Iets wat blijft hangen. Geen zielepoot, geen halve gare, geen misdadiger. Een man die zich niet afzet tegen provincialen, die zich niet schaamt voor zijn hobby (vogels kijken), die een leuke vrouw heeft en aardige volwassen kinderen. En dan toch ineens in verwarring raakt. Om iets van jaren geleden waar hij niets aan kon doen. Toen hij nog jong was. Ik begon zelf in verwarring te raken. En dat is natuurlijk precies de bedoeling van literatuur.
Dat heeft ook te maken met Koubaa’s tastende stijl. De vele scènes over vogels zijn ongehoord fraai, honderden vogelnamen komen voorbij en je moet er als lezer wel eens om grinniken, al die namen, die beschrijvingen, die details waar je verder niks aan hebt. ‘Ik probeerde elke mantelmeeuw en noordse stern, iedere tureluur, grutto en bontbekplevier die ik herkende te onthouden om ze later in mijn schriftje op te tekenen.’ Maar ik wilde het tegelijkertijd ook weten en ik zag de glimlach bij Koubaa voor me toen hij dit allemaal bij elkaar schreef. Wat is het toch fijn om over iets te mogen schrijven waarvan je als schrijver vermoedt dat de lezer er geen bal verstand van heeft en er niks vanaf weet.
En dan ineens wel. Die reis van vroeger naar Texel, daar maakt Koubaa iets vrolijks en jongensachtigs van, iets waar je helemaal in opgaat. Wat een leuke vrolijke jongens! De wandelingen langs het strand, de tocht naar de molen, de opkomende vloed. Het is van een laconieke normaalheid die mij de adem benam. Hoe deed hij dit? Wat is het geheim van Koubaa? Hij houdt de verschrikking gewoon zo lang mogelijk weg, daar gaan we het niet over hebben en we gaan zeker geen oplossing bieden. Daar schrijf je geen boek voor. Al wordt het naar het einde toe steeds minder makkelijk alles aan het oog te onttrekken.
Elsschot borrelde in me omhoog. Koubaa schuurt in deze roman tegen de stijl en het verlangen van Elsschots beste werk aan. Villa des Roses kwam in me op. Het gewone ervan, de luchtigheid, de laconieke verteltrant, ja, zelfs het huiselijke dat de peilloze melancholie aan het oog onttrekt. ‘(…) en wat waren onze jonge longen aan het ademen, wat pompten onze jonge harten het bloed in ons jonge lijf, in de zwellichamen van ons geslacht, in het geslacht van de samoerai die wij waren (…)’.
Maar natuurlijk is het niet Elsschot, het is Koubaa, laat je niks wijsmaken. Juist als de verschrikkingen dichterbij komen trakteert deze schrijver ons op de grootste banaliteiten, waarbinnen hij alles wil verbergen. Omdat in het banale het schrikbarende schuilt. Daar zit het. Kijk maar. Alles is afweer in dit boek, weghouden, zwijgen. ‘Ik pakte een karretje en kocht twee flessen kruidenshampoo, een pakje schuursponsjes, een dweil en een zak gezouten pinda’s.’ Ik werd er stil van.
Bart Koubaa: De vogels van Europa. Querido, 237 blz., € 18,99
Beeld: Bart Koubaa slaagt erin alle valkuilen van de detective achter zich te laten (Laila Koubaa).