
De enige anekdote die ik over mijn negentiende-eeuwse overgrootvader zou kunnen vertellen is dat hij een zoon had die naar het Caribisch gebied vertrok en dat hij vanaf dat moment aan ieder die het weten wilde vertelde: ‘Mijn zoon woont op Curamaçao.’
Geen idee van de voorstelling die hij zich bij dat overzeese land maakte, laat staan van het leven dat zijn zoon daar in dienst van het Koninkrijk leidde. De naam van het eiland alleen al moest hem zo vreemd in de oren hebben geklonken dat die zich leende voor een nog exotischer tussenklank. Dat een familie, die de man zelf nooit heeft horen spreken, nu kan lachen om die verbastering duidt op een voortschrijdend inzicht, een zachtmoedig besef van een onwetendheid die toen nog kon bestaan. Het past bij een tijd waarin we zo veel meer weten en zo veel beter begrijpen.
Over fantasie en geschiedenis die een vaste plaats krijgen in de werkelijkheid gaat de tentoonstelling in Huis Huguetan, het stadspaleis ontworpen door architect Daniël Marot aan het Lange Voorhout. Tot een paar maanden geleden was de Hoge Raad daar gevestigd, maar deze zomer heeft West, de Haagse presentatie-instelling die onlangs een positief advies van de Raad voor Cultuur kreeg met betrekking tot de Basisinfrastructuur 2017-2020, er haar intrek genomen met kunst afkomstig uit Azië. Vijf kunstenaars, uitgekozen door de Thaise kunstenaar en curator Arin Rungjang, gaan met hun kunstwerken in op de gevolgen van de (koloniale) geschiedenis. Er is erfgoed bewaard gebleven dat met nieuwe ogen bekeken kan worden, er zijn ongehoorde verhalen te vertellen en er is het een en ander recht te zetten.

Zo zijn er bijvoorbeeld geen bergen in Ayutthaya. Die opmerking, bijna terloops gemaakt, werkt in de video van Arin Rungjang als een weerhaak in het enthousiaste verhaal van een conservator van het Rijksmuseum. Hij gaf zojuist een uitgebreide omschrijving van een schilderij dat in 1662-1663 werd gemaakt door Johannes Vinckboons en dat de titel Gezicht op Judea, de Hoofdstad van Siam draagt. Het werk hing ooit in de bestuurskamer van de voc waar het dienst deed als venster op een bezit ver bij hen vandaan, waar de Hollanders een scheepswerf hadden en waar handel werd gedreven in verfhout en dierenhuiden. Gezicht op Judea is het enig overgeleverde portret van de ommuurde stad met haar kanalen en tempels, Ayutthaya werd in de volgende eeuw verwoest. In de blauwe lucht boven de stad schilderde Vinckboons de vernederlandste naam van de stad, ‘Judea’, en aan de horizon, vaal en onscherp, voegde hij een stel glooiende heuvels toe.
Vinckboons was cartograaf, hij werkte onder meer voor de firma Blaeu, maar zelf was hij nooit in Thailand of zelfs maar in de buurt van Azië geweest en voor zijn stadsgezichten was hij aangewezen op de verhalen en schetsen van schippers en kooplui. Gezicht op Judea geeft zo een valse naam aan een gedroomd landschap, dat zich ook onder de naam Judia, Jutia en Odia kon manifesteren en dat in werkelijkheid even vlak was als de Republiek. Het schilderij vergezelde de mannen van de voc die hun rijkdom aan de stad ontleenden, die het gebied soms zelfs bestuurden, maar niet zelden zonder er zélf ook ooit te zijn geweest.
Geschiedenis wordt altijd in het nu verteld. Niemand leest nog de geschiedenisboeken uit het verleden, nee, de opvattingen van destijds zijn dikwijls gedateerd, de omschrijvingen te ‘gekleurd’ van perspectief. En hoewel de mogelijkheden voor een globale geschiedenis langzaam worden vergroot, zijn blinde vlekken niet uit te sluiten en blijft de wereld aan de ene zijde van de aarde slechts één kant van het verhaal.
De kunstenaars in de tentoonstelling van West kozen video als medium om de eigenaardigheden van een lokale cultuur of een plaatselijke geschiedenis in beeld te brengen. Of om die juist hardvochtig buiten beeld te houden. Er spreekt bijvoorbeeld een heerlijke koppigheid uit het werk van Lee Kit (1978). In de gang met marmeren vloer van Huis Huguetan, op een met guirlandes versierde tafel, staat een scherm dat beelden toont van een stofzuiger. De camera richt zich op het blauwe tapijt waar twee voeten en de zuigende stofzuiger zich in kleine stapjes en schokken over bewegen, een universele taak waar een gedeelde verveling vanuit gaat. Het werk heet You (you).
Wat de kunstenaars – afkomstig uit Thailand, Hongkong, Vietnam en de Filippijnen – met elkaar gemeen hebben is dat ze de ‘andere’ kant van de wereld laten zien, hun wereld, en de schaduwkant van de geschiedenis in beeld brengen. Maria Taniguchi (1981) maakte een video over de legerjeeps die de Amerikanen na de Tweede Wereldoorlog achterlieten in de Filippijnen. De bewoners verlengden de staalconstructies en overgoten de wagens met kitsch, zelf gemaakte kitsch, en sindsdien rijden de wagens er als openbaar vervoermiddel rond onder de naam jeepney. Net als bij Lee Kit zoomt de camera in de video van Taniguchi ver in op het onderwerp, op de spiegels, het staal, het glas en het leer, en komt het volledige voertuig geen moment in beeld. De ‘jeepney’ is het spiegelbeeld van ‘Judea’, een ander voorbeeld van het je toe-eigenen van iets dat plots bij je hoort. Omdat je het zelf hebt opgezocht of, zoals in dit geval, omdat het je is opgedrongen.

Het zwaartepunt van de tentoonstelling is de lange film van Rirkrit Tiravanija (1961), de internationaal vermaarde Thaise kunstenaar die werd geboren in Buenos Aires. Lung Neaw Visits His Neighbours toont scènes uit het leven van een oude rijstboer die leeft in een dorp in een jungle op een berg. De mensen wonen er ver van alles en zijn op elkaar aangewezen. We zien Lung Neaw vanaf de vroege ochtend, in het donker nog, op de markt met groenten en vruchten die hij meeneemt in plastic tasjes, tot aan de avond, donker al weer, wanneer hij vol van drank over de weg naar zijn huis slingert.
Het leven is eenvoudig in de provincie Chiang Mai. De dagen zijn gevuld met werken op het land, bijpraten met dorpsgenoten en spiritualiteit, afwisselend klinkt het geluid van hanen, sprinkhanen, krekels en tropische vogels. Het eten dat Lung Neaw op de markt kocht, doneert hij even later aan vijf passerende monniken. Hij buigt voor hen en zakt op zijn knieën, twee honden komen onmiddellijk kijken of hij soms nog iets te eten heeft.
Tiravanija ontmoette Lung Neaw toen hij mensen zocht om voor hem een modern huis in de streek te bouwen en werd geraakt door zijn bescheiden karakter en zijn ‘expressieve’, gerimpelde, gezicht. De kunstenaar wilde de dagelijkse werkelijkheid van Lung Neaw op film vastleggen, het paradijselijke van de eenvoud van zo’n leven op zijn staart trappen. Hij was verrast door de openheid waarmee hij het dorpsleven mocht vastleggen en de ‘natuurlijkheid’ die dat opleverde. Misschien was Lung Neaw akkoord gegaan met zijn verzoek tot filmen uit beleefdheid, schrijft Tiravanija op zijn website, of misschien wel uit onwetendheid, omdat de boer het idee van de film niet begreep. Hoe dan ook, Tiravanija had een film willen maken over de relatie tussen Lung Neaw en zijn rijstveld, maar het leven bleek zo veel meer.
In de film kan de toeschouwer anderhalf uur met Lung Neaw meekijken. Dat is lang voor een kunstwerk, maar bij lange na geen hele dag of zelfs maar een dagdeel. De meest actuele kunst loopt al aan tegen een obstakel dat ze deelt met de stoffigste geschiedenisboeken: verhalen zijn altijd gemaakte verhalen. Het eenvoudige bestaan van Lung Neaw is door de kunstenaar ingedikt en aangedikt, gesneden en ingeblikt, in het statige stadspaleis in Den Haag laven bezoekers zich aan de beelden van een onbekend paradijs. Alleen als ze langer kijken, kunnen ze zien hoe het leven van Lung Neaw in steeds meer hoofdstukken uiteenvalt.

Maar er is meer, schrijft de Thaise kunsthistorica Thanavi Chotpradit in de publicatie die bij de tentoonstelling verschijnt. Misschien betekent het voor samensteller Arin Rungjang niets, misschien ook is het een addertje onder het gras: Indonesië ontbreekt. Er zijn geen Indonesische kunstenaars voor de tentoonstelling uitgenodigd en het land blijft buiten de verhalen. ‘Of dit nu opzettelijk is of niet’, schrijft Chotpradit, ‘de onzichtbaarheid van Indonesische kunstenaars in deze tentoonstelling wordt de leegte die de problemen van de postkoloniale machtsverhoudingen vormt.’ Het Nederlandse koloniale verleden omschrijft zij als een ‘donkere schaduw’ op de tentoonstelling, de afwezigheid van Indonesië als een ‘heet hangijzer’. Voor haar voelt het alsof er een stoel leeg is gebleven.
Toeval of niet, in Arnhem opereert deze zomer de Indonesische groep ruangrupa, een kunstenaarscollectief zonder hoofdletter uit Jakarta. Zij bedachten het thema voor de tentoonstelling Sonsbeek ’16, transACTION, en richtten het Park Sonsbeek, het Museum Arnhem en de binnenstad daartoe in met kunst, ook afkomstig uit Indonesië.
‘Transaction’ is een woord dat uitwisseling en een aansporing tot actie in zich verenigt. Het past bij de praktijk van ruangrupa, een groep van in totaal zo’n veertig kunstenaars, schrijvers, historici en tentoonstellingsmakers die met tentoonstellingen in steden wereldwijd de lokale gemeenschappen wil beroeren. In Sonsbeek houdt dat in dat bij alle zeventien kunstwerken in het park een vrijwilliger staat om een toelichting te geven, maar ook dat de kunstinstallaties gebruikt mogen worden voor bijvoorbeeld de verjaardagsfeestjes, optredens of yogalessen van stadsbewoners.
De meeste vormen van uitwisseling betreffen culturele uitwisseling, waarbij overeenkomsten tussen de verschillende culturen kunnen floreren. Eko Prawoto vloog professionele bamboe-knopers uit Yogyakarta in voor een huis van bamboe naast een statige witte stadsvilla in het park. Rob Voerman bouwde een prachtig organisch paviljoen rondom een waterval in het park, een ‘bank’ die de natuur beschermt en waar het geld open en bloot op tafel ligt. De transacties die er plaatsvinden gaan tussen economie en ecologie.
Bij de waarde van sommige uitwisselingen kun je vraagtekens plaatsen. De vluchtelingencrisis, het EK voetbal en het gebrek aan een voetbalteam voor Oranjefans om voor te joelen vormen een bijzonder ongerijmd stel. Maar KUNSTrePUBLIK bouwde op het gras een tent van voetbaloranje zwemvesten afkomstig van bootvluchtelingen voor het project VVestlife. Bezoekers kunnen op een website hun boodschap voor een solidair Europa doorgeven en de kunstenaars zullen die vertalen tot een heus voetballied, gezongen door vele stemmen, die dan door de tent zal klinken. ‘VVestlife bevraagt het moment van inclusie en buitensluiting en is bedoeld om te dienen als ruimte ter viering van diversiteit en als trigger voor het debat over een Europese identiteit en ruimtelijke politiek.’ Niet alleen is het maken van kunst met zwemvesten niet zo bijster origineel, de omvang van deze woorden staat in schril contrast met de leegte van de tent. De vrijwilliger weet nog wel te melden dat geen van de mensen die in deze hesjes gestoken waren, verdronken is.
Park Sonsbeek is het sterkst op momenten van echte uitwisseling, waarbij iets van ‘daar’ naar ‘hier’ komt en andersom. Kunstenaar Maze de Boer ging naar Indonesië en stuitte vlak bij de werkplek van ruangrupa op een speeltuin. Het kleine formaat van de toestellen, het vrolijke kleurgebruik en het totale gebrek aan veiligheidsmaatregelen inspireerden hem tot een ‘speeltuinruil’. Hij haalde de speeltuin naar Arnhem en een Nederlandse speeltuin ging naar Jakarta. Bordjes bij het kunstwerk (met de titel Common Ground) die waarschuwen voor het eigen risico van het betreden van de speeltuin verhinderen niet dat er volop wordt gespeeld door kinderen en hun ouders. Mochten ze vallen, dan vallen ze hard op de kale klinkers op de grond. Als ze zich al niet eerst openhalen aan de splinterige pallet, die met rood-wit lint op de grond tussen schommel en glijbaan ligt.
Ter gelegenheid van Sonsbeek ’16 verscheen een publicatie van kunstenaar Reinaart Vanhoe, werkzaam in Rotterdam en in Jakarta, met de titel From Alternative Space to Also-Space:. Vanhoe dacht na over hoe we kunst kunnen maken die niet buiten de maatschappij opereert, maar die er een volwaardig, vanzelfsprekend onderdeel van is. Hij ziet een gevaar in kunst die zich in ‘alternatieve’ plekken ophoudt, in de heilige autonome positie die kunst in het Westen voorstaat. Hij zocht een plek waar kunst niet minder interessant hoeft te zijn, maar minder marginaal is, en noemt dat de ‘also-space’. De gemeenschap staat op zo’n plek centraal, de dialoog is er belangrijk, er worden relaties op de lange termijn aangegaan en boven alles staat het samenwerken. Vanhoe deed onderzoek naar een aantal Indonesische kunstenaars en kunstcollectieven, waaronder ruangrupa, waar zulke vormen van kunst gemeengoed zijn. Als platform voor hun kunst gebruiken deze kunstenaars naast galeries onder meer publieke ruimtes, private huizen en schoolgebouwen. In al hun kunst treden dorpsgenoten, studenten en lokale overheden op als ‘collaborators’. Als kern van hun belangstelling noemen ze educatie, het delen van kennis en het dagelijks leven. ‘Het werk is menselijk bij wijze van spreken, het ademt’, schrijft Vanhoe. ‘Het gaat niet over bepaalde zaken of mensen, het is met mensen en legt verbindingen tussen zaken die mensen interesseren.’ Het is, kortom, alles wat kunst zoals we die hier kennen niet is. Misschien dat we daarom ook wel zo weinig kunst van daar hier tegenkomen.
Na de levendigheid in het park voelt de tentoonstelling in Museum Arnhem, met de titel transHISTORY, een beetje als verplichte kost. Hier gaat de kunst in op de geschiedenis, roert ze in dode materie, hoewel dan soms wonderlijke onbekende verhalen en persoonlijke geschiedenissen naar boven komen.
In het hart van de tentoonstelling bijvoorbeeld het verhaal van de 84-jarige Majella Hoppenbrouwers, in een film van Jan Dietvorst en Roy Villevoye. Hoppenbrouwers was 21 jaar toen ze in 1956 voor het eerst oog in oog stond met de Asmat Papoea. Ze had in Nederland haar verkering uitgemaakt en was vertrokken, op missie naar toenmalig Nederlands-Nieuw-Guinea. Dietvorst en Villevoye zoeken haar op en laten haar, terwijl ze een nieuwe missiejurk aangemeten krijgt, vertellen over dat avontuur.
Eerst zijn er de herinneringen – aan de onhandig lange rokken in de kano’s, aan het meisje dat ’s nachts bij hen wegrende en in de rivier vol krokodillen zwom – en dan de beelden. Video-opnamen en de foto’s van de jonge Hoppenbrouwers op de rivier in een uitgeholde boomstam, gevaren door de kleine Asmat-mannen gehuld in lendedoeken. Is dit het beeld van uitbuiting, van machtsvertoon? Is er sprake van wederzijdse nieuwsgierigheid?
Ze zag hoe na het overlijden van een man zijn vrouwen boven in de hut klommen en zich naar beneden, op het lijk, lieten vallen. Die man heeft veel koppen gesneld, vertelde pater Van Kessel haar. Ze werd er koud van. Waar was ze terechtgekomen? Hoe was het mogelijk, een stenen tijdperk, wee o wee. Wat een wereld zeg, onvoorstelbaar zeg.
Pater Van Kessel raakte overstuur door het hele gebeuren, smeet uit gekkigheid eens een kat over een huis, herinnert Hoppenbrouwers zich. Het was tijd voor hem om te gaan: wat hij in Nederlands-Nieuw-Guinea zag, was zijn voorstellingsvermogen te boven gegaan.
Judea: Arin Rungjang met Lee Kit, Pratchaya Phinthong, Maria Taniguchi, Rirkrit Tiravanija en Nguyen Trinh Thi, t/m 10 september bij West in Huis Huguetan, Den Haag; westdenhaag.nl.
Sonsbeek ’16 – TransACTION, t/m 18 september op diverse locaties in Arnhem; sonsbeek.org
Beeld: (1) Still uit Lung Neaw Visits His Neighbours van Rirkrit Tiravanija (Rirkrit Tiravanija); (2) Arin Rungjang, Judea, 2016. 4k video, 14:00 min Beide uit de tentoonstelling van West in Huis Huguetan, Den Haag (Arin Rungjang); (3) KUNSTrePUBLIK, VVest Life (Roos van der Lint); (4) Maze de Boer, Common Ground, Beide uit de tentoonstelling Sonsbeek ’16, transACTION in Arnhem (Roos van der Lint)