Het is nu al zo ver gekomen dat de voorzitter van het IOC publiekelijk hoopt op meer «positieve» dopingtesten. Dat betekent immers dat «valsspelers» daadwerkelijk worden gepakt.

Alle verdenkingen en veroordelingen hebben nog nauwelijks geleid tot een discussie in Nederland. De opvattingen zijn helder: doping is onsportief en dient te worden bestreden. Gebruikers van middelen op een verboden lijst zijn «verraders van de sport». Ook kroonprins Willem-Alexander verklaarde aan de vooravond van de Olympische Spelen dat doping moet worden aangepakt: «Want als sport ongeloofwaardig wordt, is dat het einde van de sport.»

Een hol argument. Is een hematocrietwaarde net boven de toegestane grens geloofwaardiger dan een waarde die daar net onder blijft? Is het geloofwaardig dat sporters die winnen altijd trainen in de rijkste landen, of dat Maradona beter voetbalde met cocaïne? Wat is dat eigenlijk, een «geloofwaardige» sporter? Een man met een buikje? De sporter die op advies van coaches als klein jongetje groeihormonen slikte, maar sinds zijn achttiende «schoon» is? Of de Nederlandse schaatser die seconden wint door een nieuw schaatspak?

In het buitenland ontwikkelt zich wel voorzichtig een serieus tegengeluid, vooral in Engeland. Twee recente artikelen in The Economist en The Guardian verwerpen de harde lijn van IOC en het wereldwijde antidopingagentschap WADA. Hoogleraar Lincoln Allison, tevens oprichter van een centrum voor sportstudies aan de Universiteit van Warwick, verwijt het antidopingfront wereldvreemd fanatisme en een naïeve opvatting van sport. Doping, legt hij uit, is in wezen niets anders dan een prestatiebevorderende trainingsfaciliteit of trainings methode. Je kunt er eigenlijk alleen maar tegen zijn omdat het op de lange duur slecht is voor de gezondheid. En ook dat, beweert Allison, is lang niet bij alle doping duidelijk. De doping van de toekomst, gen therapie, is volgens hem zelfs onschadelijk.

Het angstaanjagende voor de dopingspeurders is dat genetische doping alleen valt te achterhalen door een kijkoperatie. «Vals spelen» wordt onzichtbaar, en dat weten ze. Wetenschappers legden het uit op een door WADA georganiseerd congres in 2002.

Wordt sport door gentherapie dus «ongeloofwaardiger»? Als de kroonprins consequent is, verliest de sport in ieder geval hem als toeschouwer. Of de populariteit van sport in het algemeen zal dalen, lijkt onwaarschijnlijk. Wellicht dat er minder aandacht komt voor sporten waar veel kracht of uithoudingsvermogen voor nodig is, en meer aandacht voor sporten waar techniek doorslaggevend is. Als er met genetische manipulatie een nieuwe Maradona kan worden gebouwd, dan hoeft geen club bang te zijn voor dalende verkoop van seizoenkaarten.

Ondanks de praatjes over «schone sport» lijkt Nederland zich toch al voorzichtig te bezinnen op de toekomst van de sport. Volgens een onderzoek dat het wetenschappelijk instituut Rathenau dit jaar liet uitvoeren, vindt tien procent van de 581 ondervraagden het gebruik van gentechnologie aanvaardbaar voor het verbeteren van topprestaties. Een meerderheid heeft geen bezwaar tegen het selecteren van jonge kinderen voor een bepaalde sport op basis van aanleg. Weliswaar vindt bijna niemand van die 57 procent dat daaraan een genetisch onderzoek te pas mag komen, maar de vraag is of dit niet louter met dat enge woord «genetisch» te maken heeft. Want is een selectieprocedure met een genetisch onderzoek zo heel veel anders dan eentje zonder? Iedereen voelt op zijn klompen aan dat een marathonlopertje met Ethiopische ouders eerder wordt geselecteerd voor het marathonklasje dan een kind met West-Afrikaanse ouders. Het is een vraag waar de sportofficials helemaal niet aan toekomen. Die laten vooralsnog hun spierballen rollen, al zullen die zonder ste ro iden toch nooit veel voorstellen.