Een gewone knoopwesp (Cerceris arenaria) probeert een gegroefde lapsnuitkever (Otiorhynchus sulcatus) met een steek te verlammen © Rob Compaijen

In mijn omgeving speelt zich ieder jaar een schitterende tragedie af. Op een klein heideveld – nauwelijks beheerd en in trek bij recreanten – zijn tijdens de zomermaanden honderden gewone knoopwespen (Cerceris arenaria) actief. De vrouwtjes van deze wespen graven er ondergrondse broedcellen die ze vullen met voedsel voor hun larven. Het voedsel? Levende snuitkevers, verlamd na een steek in de weke delen.

Wanneer het gaat over insecten zoals gewone knoopwespen dan horen we regelmatig: ‘Wat is nu eigenlijk het nut van die beestjes?’ Sterker nog: wie de zin ‘wat is het nut van’ bij Google invoert, ziet deze automatisch aangevuld worden met woorden als ‘muggen’, ‘mieren’, ‘wespen’. De waarde van insecten begrijpen in termen van nuttigheid verraadt echter een armzalige blik op de rijke wereld waarin we leven. Die blik legt de achteruitgang van insecten die als nutteloos worden bestempeld bovendien geen strobreed in de weg.

De vraag naar het nut van insecten staat niet op zichzelf. Ze geeft uitdrukking aan een krachtige trek van onze samenleving. We – ikzelf ook – hebben een sterke neiging om de waarde van zaken te reduceren tot hun nut, tot hun instrumentele waarde, tot wat ze bijdragen aan iets anders. Literatuur is volgens deze denktrant van waarde voorzover ze ons inlevingsvermogen stimuleert, wetenschap voorzover ze ons in staat stelt urgente (en minder urgente) maatschappelijke problemen op te lossen, religie voorzover ze mensen, al dan niet op hun sterfbed, gemoedsrust biedt, enzovoort. De lijst kent geen einde.

Alles lijkt onderworpen te kunnen worden aan deze instrumentaliserende logica, ook de meest fundamentele aspecten van onze levens. De waarde van een relatie kan worden gereduceerd tot haar vermogen de eenzaamheid te verdrijven, die van het krijgen van kinderen tot het doorgeven van genen, en zelfs de waarde van ons leven zelf kan teruggebracht worden tot het antwoord op de vraag: zal het me in een volgend leven iets opleveren?

Deze manier van denken leidt ertoe dat we de zaak zelf uit het oog verliezen en uitsluitend aandacht hebben voor de (al dan niet voordelige) uitwerkingen ervan. We zien geen literaire kwaliteit, maar een mogelijkerwijs gestimuleerd empathisch vermogen, geen door nieuwsgierigheid en verwondering gedreven onderzoek, maar een kans tot het oplossen van maatschappelijke kwesties, niet de betekenis van de participatie in religieuze praktijken, maar effecten op de geestelijke gezondheid.

Een juweelwesp houdt vanaf een grasspriet de nestholte van een gewone knoopwesp in de gaten © Rob Compaijen

Begrijp me niet verkeerd: oog hebben voor nut is niet per se verkeerd en in nogal wat gevallen zelfs buitengewoon verstandig. Wanneer waarde echter uitsluitend in termen van nut wordt begrepen, leidt dat tot een enorme verarming. En volgens mij hoeft niemand daarvan overtuigd te worden. In ieders leven zijn er zaken die weerstand bieden aan het nuttigheidsdenken. Wij allemaal weten ons gegrepen door zaken die we waarderen om die zaken zelf: of het nu literatuur, wetenschap, religie, onze partner, onze kinderen, onze existentie zelf is, of nog iets heel anders. Wanneer iemand ons zou vragen wat het nut ervan is, zouden we het gevoel hebben een taal te moeten spreken die er geen recht aan doet.

Literatuurliefhebbers deinzen ervoor terug om over het nut van literatuur te spreken en ouders praten niet over hun kinderen in termen van het nut dat ze opleveren.

Desalniettemin: wanneer ons gevraagd wordt naar het nut van de zaken die ons gegrepen hebben, dan is de verleiding om te antwoorden in termen van nuttigheid heel groot. Degenen die begaan zijn met de natuur bijvoorbeeld reppen vaak over het nut van bossen en bijen, wormen en wolven. Bossen zijn waardevol omdat ze CO2 opslaan, bijen zijn belangrijke bestuivers, wormen zijn nuttig voor de verbetering van de bodemkwaliteit en pleitbezorgers van de wolf wijzen op zijn functie in het gezond houden van populaties van reeën, edelherten en wilde zwijnen. Hoe kan het dat juist deze overwegingen zo invloedrijk zijn? Veel van onze natuur staat onder druk en te wijzen op haar nut is waarschijnlijk het meest efficiënte wapen dat men kan hanteren om haar te beschermen. Er wordt vaak gedacht: iemand die de betekenis van natuur niet ziet te overtuigen van haar intrinsieke waarde is een hopeloze opgave, maar niemand kan ontkennen dat natuur nuttig is.

Wanneer iemand mij vraagt naar het nut van gewone knoopwespen dan is het ook verleidelijk om naar hun instrumentele waarde te verwijzen. Ik zou – naar waarheid – kunnen zeggen: ‘De gewone knoopwesp vormt een natuurlijk bestrijdingsmiddel tegen snuitkevers, een groep insecten die erom bekend staat schade te veroorzaken aan gewassen die mensen verbouwen.’ De kans is groot dat daarmee de kous voor de vragensteller af is. Ik zou het bestaan van de gewone knoopwesp immers gelegitimeerd hebben door te wijzen op zijn nut. Dat het bovendien om een positief effect op een menselijk project (de landbouw) gaat, maakt die legitimatie gevoelsmatig waarschijnlijk nog sterker.

Deze reflex – de ervaren intrinsieke waarde verpakken in overwegingen over nuttigheid – is heel begrijpelijk. Toch aarzel ik om op deze manier te spreken. In de eerste plaats is de instrumentele waarde van gewone knoopwespen betrekkelijk klein. Slechts een klein deel van de snuitkevers valt aan hen ten prooi. Bovendien is het goed voorstelbaar dat mensen in de nabije toekomst een betere manier vinden om snuitkevers te bestrijden. Middelen zijn bijna altijd vervangbaar. Als de waarde van gewone knoopwespen gereduceerd kan worden tot hun bijdrage aan de bestrijding van snuitkevers, en mensen een betere manier hebben gevonden om dat te doen, dan zou het verdwijnen van deze prachtige wespensoort geen werkelijk verlies betekenen.

In de tweede plaats zou ik menen verraad te hebben gepleegd. Door alleen maar te spreken over de rol van de gewone knoopwesp in de bestrijding van snuitkevers ga ik immers helemaal voorbij aan deze fascinerende diertjes zelf, aan hun complexe schoonheid en schone complexiteit. Zoals literatuurliefhebbers en ouders ervoor terugdeinzen om over literaire werken en kinderen te spreken in termen van wat we eraan hebben, zo aarzel ik om over natuur in het algemeen, en insecten in het bijzonder, te praten door te verwijzen naar hun nut.

Een gewone knoopwesp rustend in de opening van haar nest © Rob Compaijen

Is er een andere reactie mogelijk op de vraag naar het nut van insecten? Ja, en die bestaat erin onze door belangen getekende blik terzijde te schuiven en werkelijk oog te hebben voor de wereld buiten onszelf. De filosoof Iris Murdoch (1919-1999) beschreef dit vermogen als liefdevolle aandacht. Aandacht schenken is ongelooflijk moeilijk, want altijd weer dreigt het zelf met zijn belangen onze blik te vertroebelen. Voorzover het echter lukt om aandachtig te zijn, krijgen we ‘de grote, verrassende veelzijdigheid van de wereld’ in het vizier en verwonderen we ons erover.1

Vorige zomer werd ik – knieën in het zand, camera bij de hand – gegrepen door de fascinerende leefwijze van de vrouwtjes van de gewone knoopwesp. Deze in Nederland veel voorkomende beestjes, donkerder gekleurd dan de iedereen bekende ‘limonadewesp’ en tussen de elf en zestien millimeter groot, hebben lange, stevige haren aan hun voorpoten. Daarmee zijn ze in staat hun nesten (tunneltjes die uitmonden in enkele ondergrondse broedcellen) te graven op warme, droge plekken met open zand.

Ze vullen die – ik schreef het al – met snuitkevers. Op een zomerochtend was ik getuige van de jacht. Een vrouwtje gewone knoopwesp vond een gegroefde lapsnuitkever (Otiorhynchus sulcatus), overrompelde hem, hield hem met poten en kaken vast en trachtte hem met haar angel te verlammen. Dat was niet eenvoudig aangezien snuitkevers een hard schild hebben. Ze probeerde hem daarom tussen het buikschild en zijn kop – als het ware in zijn hals – te steken. Maar om daarbij te kunnen, moest ze de kever wel eerst op zijn rug of zij hebben gedraaid. Het was een wreed en tegelijkertijd mateloos boeiend schouwspel dat zich afspeelde in een rommelig hoekje in een doodgewone achtertuin.

Zodra de snuitkever verlamd is, probeert ze hem mee te nemen naar haar nest. Maar ook dat is niet gemakkelijk, aangezien de kever glad is en niet veel kleiner dan zijzelf. Ze gebruikt daarom haar kaken om één van zijn poten vast te houden. Met haar poten omklemt ze zijn lijf en zo vliegt ze, zwaarbeladen, terug naar haar nest. Dat nest bevindt zich vaak in de directe nabijheid van tientallen of honderden andere nesten. Wie de tijd neemt om bij de nesten te kijken, ziet voortdurend vrouwtjes arriveren met prooigemaakte snuitkevers en raakt onder de indruk van de uitdagingen die ze tegenkomen. Ze moet bijvoorbeeld haar eigen nestingang terugvinden te midden van alle andere tunneltjes. Waarschijnlijk slaagt ze daarin doordat ze in staat is de directe omgeving van haar nest visueel in te inprenten. En dan zijn er nog de mannetjes die, in de buurt van haar nest, er op uit zijn om met haar te paren. Ik heb regelmatig gezien dat ze belaagd wordt terwijl ze haar handen vol heeft aan een verlamde snuitkever. Omdat ze groter en sterker is dan de mannetjes lukt het haar meestal om ze te verjagen.

Een gewone knoopwesp vliegt met een gegroefde lapsnuitkever richting haar nest © Rob Compaijen

Wanneer ze op jacht gaat, laat ze de nestingang open. Daardoor is ze in staat om de gevangen snuitkevers direct bij aankomst naar binnen te slepen. Maar het levert ook een serieus probleem op: parasieten die het voorzien hebben op haar eieren, larven of op de buitgemaakte snuitkevers. Wanneer zij afwezig is, staat niets hen in de weg om het nest te betreden en hun eitjes te leggen in de broedcellen. Al snel nadat ik op een plek stuitte waar de gewone knoopwesp massaal aanwezig is, zag ik piepkleine, rood-groen-blauw glanzende wespjes rondkruipen. Het bleken juweelwespjes (Hedychrum nobile) te zijn, een schitterende, parasitaire soort die zich voortdurend in de buurt van de nesten ophoudt om te ontdekken of de gewone knoopwespen erin aanwezig zijn. Als de juweelwespjes menen dat de kust veilig is, sluipen ze naar binnen, leggen ze een eitje in een broedcel en maken ze dat ze wegkomen. Zodra het eitje uitkomt, doodt de larve van de juweelwesp de larve(n) van de gewone knoopwesp en heeft het de voorraad snuitkevers voor zichzelf.2

Als haar nest niet geparasiteerd wordt, dan hebben haar larven dus de nog levende maar verlamde snuitkevers tot hun beschikking. Ze eten die stukje bij beetje op totdat ze zelf volgroeid zijn. Dat groeien doen ze in een beschutte ondergrondse omgeving en, na een volledige metamorfose te hebben doorgemaakt, verschijnen ze een jaar later als volwassen wespen.3

Dit is slechts een deel van het verhaal van één soort graafwesp. Er komen in Nederland meer dan 160 soorten graafwespen voor, zelf weer minder dan de helft van de meer dan vierhonderd soorten wespen die ons land rijk is. Allemaal hebben ze een eigen verhaal. Hoe onjuist is de gedachte, regelmatig hoorbaar, dat er in Nederland geen natuur meer is.

De Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) schrijft in Alleen maar kijken dat we, zodra we ergens werkelijk aandacht aan schenken, er een ‘ongeneeslijke verwondering’ in ons opkomt. Zo is het precies. Zodra we oog krijgen voor de schoonheid en de complexiteit van een insect zoals de gewone knoopwesp beginnen we ons te verwonderen. We worden ‘verbaasde getuigden’ van een wereld die, beseffen we, veel rijker is dan we dachten. De vraag naar het nut verdwijnt, die vraag blijkt nu hopeloos triviaal te zijn.

Rob Compaijen is postdoc bij de Protestantse Theologische Universiteit (Amsterdam) waar hij onderzoek doet naar de rol van onthechting in de ethiek. Ook schrijft hij een boek over afgunst.


  1. Iris Murdoch, De soevereiniteit van het goede, Borgerhout: Uitgeverij Letterwerk, 2021, p. 90. 

  2. Ik schrijf dit met enig voorbehoud, aangezien er over het gedrag van larven van de juweelwesp heel weinig bekend is. Onderzoek naar het gedrag van larven van de nauw verwante soort Hedychrum rutilans (een parasiet van een andere soort graafwesp, de bijenwolf) laat echter zien dat dit is wat er plaatsvindt in een geparasiteerd nest 

  3. Voor de informatie over de leefwijze van de gewone knoopwesp heb ik onder andere gebruik gemaakt van het onvolprezen boek De wespen en mieren van Nederland, verschenen in 2004 onder redactie van M. Reemer, A.J. van Loon, T.M.J. Peeters. Het is niet langer verkrijgbaar, maar gratis te downloaden