Wij hebben veel en zij hebben weinig.
Wat is er eenvoudiger dan zeggen: we verdelen alles, zodat zij net zo veel hebben als wij?
Lange tijd heb ik bovenstaande gedachte als leidraad van mijn leven beschouwd. Totdat ik begreep dat het niets méér was dan een eenvoudig te zeggen zin.
Waarom ik het vele zou moeten verdelen, wist ik wel. Maar ik kwam in de knoop met de rechtvaardigheid van het verdelen. Wat was er fout aan de gedachte om het teveel van het vele te bewaren voor slechtere tijden? En wat was er fout aan de gedachte het tevele van het veel te investeren in andere zaken? Om het te investeren in wat ik dacht dat mijn geluk zou kunnen bevorderen?
Ik wilde best enigszins afzien, maar zag de ander dan ook af?
Net toen ik dacht: wat kan het mij schelen, geef die ander ook wat, ik zie wel… merkte ik dat «zij» er wel heel vreemde gedachten op nahielden. Die gedachten waren soms vormgegeven in een boek dat bijbel of koran heette, of Kommunistisch manifest, en niet zelden werd in die boeken opgeroepen tegen mensen te strijden die waren zoals ik.
Waarom dan «eerlijk delen»? Wie was er dan eerlijk en wie oneerlijk?
Wie weinig had, kwam vervolgens hier om het vele voor zichzelf te halen. Terecht!
Ook merkten we dat wie weinig had voor weinig bereid was hier te werken, dus lieten we ze hier werken. Ook terecht.
Wij gaven ze een deel van dat vele. Dat was rechtvaardig.
Rechtvaardig… Wie maakte eigenlijk uit wat rechtvaardig was?
Daar hadden we de rechter voor. Die keek naar de wetten. Maar als die wetten niet goed meer waren, wat was dan nog rechtvaardig?
Ergens in die tijd werd ik vader en kreeg ik een kind.
Ik wilde haar opvoeden met de regel: als wij veel hebben en zij weinig, wat is er dan rechtvaar diger dan zeggen: we verdelen alles, zodat zij net zo veel hebben als wij.
Maar zo voedde ik mijn dochter niet op. Ik kreeg het niet tegen haar gezegd.
Wel: delen is goed. En: wees altijd rechtvaardig. Maar zoiets houd je vol tot zij vraagt wat rechtvaardigheid is… en wat delen is.
Ik wist niet meer wat rechtvaardig was.
Mijn dochter wel. Zij zei: als wij veel hebben en zij weinig, dan moeten we alles verdelen, zodat zij net zo veel hebben als wij.
Ik zei: «Koe, dan verkoop ik ons huis, en geef de helft weg aan de armen. Dan moeten wij maar bij oma gaan wonen.»
Ik had opeens de stem van mijn vader gekregen, en ik gebruikte het argument van Le Pen, een zeer rechtse Franse politicus tegen wie ik nog in Frankrijk had gedemonstreerd. Hij zei precies wat ik nu zei. Ik schaamde me dan ook diep. Vooral toen mijn dochter zei: overdrijf niet zo.
Daarnet kreeg ik van mijn dochter een brief van de belastingen. Zij, werkstudente, heeft te weinig belasting betaald en moet nu een paar honderd euro betalen. Voor zover ik kan zien, is het volkomen terecht. («Zwart werken mag nu eenmaal niet, schat.») Zij is woedend.
«Dit is nu delen», zeg ik.
Ik pest haar door te vertellen dat de partij waarop zij stemt, de SP, nog veel meer uit haar kinderportemonneetje wil «stelen».
Ik zie roest op een ideaal verschijnen; ik herinner me hoe mijn idealen van vroeger al lang zijn weggegooid.
Ik betaal mijn dochters belastinggeld, want ik heb veel meer dan zij. Ik vraag me af hoe je kunt studeren en zo veel werken, maar zij zegt dat het kan.
Rechtvaardigheid. Er is geen begrip dat zo snel van betekenis verandert als dat.