De lagere school van mijn zoon staat in een chique buurt in Amsterdam. Op een paar uitzonderingen na zitten daar vooral kinderen van advocaten, bankiers, makelaars en bekende Nederlanders. Ook de dochter van de toenmalige burgemeester van Amsterdam zat bij Sergej in de klas, waardoor onze bevoorrechte negenjarigen – vijf jaar geleden, net voor de vorige verkiezingen – een les over democratie in de Amsterdamse raadzaal kregen.
Die dag haalde ik, zoals altijd, mijn zoon op van school. Normaal gesproken moest ik veel vragen stellen over wat hij op school geleerd had, maar die dag vertelde hij heel makkelijk en bijzonder opgewonden over het schoolbezoek aan het Amsterdamse politieke hoofdkwartier. ‘Wat een idioot is Geert Wilders! Die man moet gek zijn!’ Ik was niet gewend aan grof taalgebruik van mijn zoon en het duurde een minuut of twee voor ik hem kon vragen waar hij zijn beschuldiging op baseerde en wat ze hem bij de democratieles over Geert Wilders geleerd hadden. Dat Wilders tegen buitenlanders was. En dat was genoeg volgens mijn vers politiek bewust geworden zoon, want dat was simpelweg ‘onacceptabel’.
Was hem uitgelegd waarom Wilders tegen buitenlanders is? Of hoeveel mensen in Nederland pro-Wilders zijn? Véél mensen, dat is alles wat mijn zoon wist. Wat wist hij over de mensen die op Wilders stemmen? Sergej was zijn geduld langzaam aan het verliezen: ‘Ze kunnen niet goed bij hun hoofd zijn. Zij zijn ge-her-sen-ge-spoeld!’ Zijn onhandige vertaling van ‘gehersenspoeld’, een voor hem nieuw woord, naar onze taal maakte de grofheid van het hele gebeuren nog schrijnender. Hij voegde er bijna trots aan toe dat een klasgenoot aan het begin van de dag had gezegd dat haar familie pro-Wilders was, maar dat ze dat aan het eind van de dag niet meer durfde te zeggen. Dat meisje was een van de weinige klasgenoten die net als Sergej niet bepaald tot het rijkste deel van de samenleving behoorde. ‘Heeft iemand je verteld dat Wilders een idioot is en dat mensen die op hem stemmen gehersenspoeld zijn?’ Sergej zei dat de lerares niet het woord ‘idioot’ gebruikt had, maar dat was wel wat bij hem was blijven hangen.
Nog steeds krijg ik kippenvel als ik eraan denk. Nu eigenlijk meer dan ooit. In de 29 jaar dat ik hier woon is de polarisatie in Nederland nu het grootst en het vertrouwen in de politiek historisch laag. Niemand kan eromheen dat de Nederlandse politici in een eigen bubbel leven. Ze zijn vooral geïnteresseerd in het halen van hun eigen gelijk en niet in het verbeteren van de situatie voor iedereen. Aan alle kanten van het politieke spectrum gooien politici met het woord ‘democratie’ alsof zij het monopolie hebben op een eigen interpretatie van dat begrip. Wilders en Baudet lijken al jaren gek te zijn op hun recht om ‘extreem’ te zijn, maar zodra iets ze niet aanstaat roepen zij infantiel dat de andere partijen zich ‘ondemocratisch’ gedragen.
Ook op links zijn ze daar niet vies van. Jesse Klaver vroeg laatst in de parlementaire debatten tot drie keer toe om Baudets FvD, een democratisch gekozen partij, uit te sluiten van de gevoelige informatie over de oorlog in Oekraïne, ‘om de democratie te beschermen’. En onze regerende politici nemen ‘volksregering’ al helemaal niet serieus, met hun geheime ‘functie elders’-afspraken. Hoewel ze de woorden ‘democratie’ en ‘sociale samenhang’ blijven herhalen, gaat alles wat we kunnen zien over macht en hiërarchie, die ze, eventueel, als springplank voor hun toekomstige (lobby)carrière kunnen gebruiken.
Op zich is het niet het ergst dat onze gekozen volksvertegenwoordigers geen verantwoordelijkheid nemen voor het ontstaan van de situatie en dat ze niet luisteren of geïnteresseerd lijken te zijn in de ander. In principe hebben we daar democratie voor. Wij, de burgers, zouden de politici in zo’n situatie op het rechte pad moeten kunnen brengen. Het ergste is dat dat niet gebeurt. Wij zijn ook steeds minder geïnteresseerd in de ander, de sociale cohesie is in de laatste jaren zoek, mensen voelen zich steeds machtelozer en de hoop dat het überhaupt beter kan keldert.
Ik ben niet in een democratie opgegroeid. Bij ons, in Joegoslavië, moest dertig jaar geleden een functionerend socialistisch systeem met aan het hoofd de Communistische Partij (waar heus nog aan gewerkt moest worden) ingewisseld worden voor een democratie. Het gebeurde, zoals wij dat tegenwoordig vaker zien, via een oorlog. Een bijzonder hoge prijs hebben we ervoor moeten betalen. Was dat het waard? Er is nu wel democratie in de gespleten Balkanlanden. Maar er is vooral meer dan ooit corruptie, nationalisme, armoe, haat… Wel zelf gekozen, legaal en democratisch.
En toch durf ik het over democratie te hebben. Of liever, juist daarom durf ik het over democratie te hebben. Ik weet hoe het is om te leven in een land zonder democratie, in een land met democratie en ook de stadia ertussenin. In principe zijn in Nederland alle ingrediënten aanwezig om democratie in haar beste vorm te ervaren: een lange geschiedenis met een parlementaire democratie, vrijheid van meningsuiting en vrijdenken.
Aan dat laatste moest ik denken toen een paar maanden geleden in Amsterdam vrijdenken groots werd gevierd. Het Amsterdam Museum wijdde er gedurende een half jaar een hele tentoonstelling aan, Van Spinoza tot nu. Ook De Balie organiseerde een driedaags Vrijdenkersfestival: ‘Stadslucht maakt vrij’. Op de uitnodiging stonden de namen van Descartes én Spinoza. De burgemeester zou het festival openen. Ik had hoge verwachtingen. De Balie zat propvol, er moesten stoelen bij gezet worden. Vrolijk, beschaafd publiek vulde de grote zaal.
De eerste minuut was veelbelovend, toen Femke Halsema haar openingsspeech begon met het noemen van de onlangs overleden Amsterdamse vrijdenker Hafid Bouazza. Maar na een zin of twee maakte onze burgemeester een sprong naar oorlogen, en ik vroeg me af hoe we uit de diepte van Afghanistan nog terug zouden komen naar het vrijdenken in Nederland. Al snel bleek dat dat niet de bedoeling van het festival was. De hele openingsavond had weinig tot niets met Nederland te maken. Omdat wij ons hier nergens zorgen over hoeven te maken, neem ik aan?
Het ging ook niet over vrijdenken, ook al waren de gasten op de openingsdag van het Vrijdenkersfestival interessante, sterke characters – een Iraanse activiste voor vrouwenrechten en een religieuze man uit Mauritanië, die jarenlang onterecht in Guantanamo had gezeten. Het Vrijdenkersfestival had vooral met vrijheid van meningsuiting te maken. Ook een groot en belangrijk thema, waar we terecht trots op mogen zijn. Maar het is geen vrijdenken. Je zou kunnen zeggen dat zo’n ‘foutje’ te vergeven is, maar ik denk dat het heel duidelijk aangeeft dat we de situatie in ons land niet serieus genoeg nemen.
Vrijdenken is inderdaad de voorloper van en dus nauw verbonden met andere vrijheden, waaronder vrijheid van meningsuiting, vrouwenrechten en vrijheid van godsdienst. Hoewel vrijheid van denken axiomatisch is voor veel andere vrijheden, zijn die andere vrijheden op geen enkele manier vereisten om het vrijdenken te laten functioneren. Je zou tevens kunnen zeggen dat de vrijheid van meningsuiting zinloos en zelfs gevaarlijk kan zijn zonder het bestaan van vrijdenken.
Volgens Sartre waren de Fransen het meest vrij tijdens de Duitse bezetting. Omdat ze alles kwijt waren, waren ze volgens hem juist vrij. Dus ook vrij om vrij te denken, buiten de afgebakende kaders.
Hebben wij het hier al veel te lang zo goed dat we niet meer hoeven na te denken over vrijdenken? Bovendien: kunnen we nog zeggen dat we het zo goed hebben, aangezien er geduchte spanningen in de samenleving tussen verschillende groepen, meningen en ideologieën zijn? Kunnen deze spanningen ook met vrijdenken te maken hebben?
Je zou kunnen beweren dat de belangrijkste symptomen van een gebrek aan vrijdenken bestaan uit een gebrek aan interesse in andere meningen, dat we die meningen willen uitsluiten of demoniseren. Ik vrees dat Nederland op dit moment hoog scoort op dit vlak. Het baart me zorgen, want ik herken de verschijnselen van het Joegoslavië van net voor de oorlog. Toen bleek dat alle mensen, maar in het bijzonder intellectuelen, van links tot rechts, progressief en conservatief, onder druk conservatief werden, want niemand wilde of durfde iets nieuws te horen.
Daarom juist was het zo pijnlijk dat bij de openingsdag van het Vrijdenkersfestival vrijheid van meningsuiting verward werd met vrijdenken.
Na afloop stond het nette, politiek correcte, goed bedoelende publiek in de overvolle Balie minstens een minuut lang extatisch te applaudisseren. Het stoorde ze niet – of ze merkten het niet – dat het niet over vrijdenken ging. Of ze dachten dat zoiets organiseren op een locatie als De Balie vanzelf vrijdenken betekent. Wat zegt dat allemaal over de staat van onze democratie en hoe we ermee omgaan? Kunnen we onze vrijheid van meningsuiting nog constructief gebruiken om onze democratie scherp te houden als we vrijdenken niet eens herkennen?
Mijn zoon zag wel dat ik niet zo enthousiast was en dat ik zijn plezier in het afzeiken van Wilders zat te verpesten, maar hij wist niet waarom. Sergej was ervan overtuigd dat ik het volledig met hem eens zou zijn, want deze gemene politicus is tegen alles wat zijn moeder waardeert aan Nederland en de mensen bij de gemeenteraad en zijn lerares lijken de idealen van zijn moeder te beamen. ‘Maar mama, wij zijn ook buitenlanders, Geert Wilders is ook tegen ons. Je kunt toch niet voor Wilders zijn?’
Zijn hele lichaam vroeg om een verklaring. We gingen op een bankje zitten. Ik hield zijn handen vast en keek in zijn hoopvolle, donkere ogen. Ik realiseerde me dat dit een van die gesprekken zou zijn die mijn zoon zich voor altijd zou blijven herinneren. En, als hij ouder is, waarschijnlijk zou herhalen bij een psycholoog.
Ik had Sergej soms over mijn oorlog verteld. Niet in detail, ik had het altijd simpel en algemeen gehouden. Ik zei dan: ‘Oorlog begint als mensen stoppen met nadenken.’ Maar nu was ik gedwongen om meer uit te leggen: oorlogen gaan over een kloof tussen mensen. Die kloof is kunstmatig en kan worden vermeden. De kloof ontwikkelt zich omdat een kant-en-klaar oordeel over groepen wordt gevormd. Mensen herhalen en verspreiden die mening zonder na te denken of naar de ander te luisteren. Zo ontstaat het idee dat jij heel anders bent dan iemand uit een andere groep. Mensen zijn niet langer geïnteresseerd in de ander. Totdat de ander zo ver ontmenselijkt wordt dat die net zo goed vermoord kan worden.
Zodra ik klaar was, realiseerde ik me dat het te hard was voor mijn negenjarige. ‘Ik wil geen oorlog’, piepte Sergej met zijn hoge stemmetje. Ik voelde me volledig machteloos. Ik zorgde ervoor dat mijn gevoelige, onschuldige zoon zich al op zo’n jonge leeftijd schuldig voelde over alle oorlogen in de wereld. Het was beslist te vroeg voor deze levensles. En toch kon ik die warme lentedag niet anders, de geest was uit de fles. Ik heb the hard way geleerd dat polarisatie een cumulatieve ziekte is die de neiging heeft zich breed te ontwikkelen en diepe wortels te krijgen. Na zijn les over democratie moest mijn zoon ook leren hoe gevaarlijk het is om anderen gedachteloos na te praten, zelfs als ‘de ander’ de school is.
Bijna 2500 jaar geleden werd Socrates, in de wieg van de democratie, op een democratische manier veroordeeld tot de doodstraf omdat hij een slechte invloed zou hebben op de Atheense jeugd, en de jongeren zou corrumperen door ze te leren de status quo in twijfel te trekken. Is het niet tijd om Socrates verplicht in het schoolcurriculum op te nemen? Of dan op zijn minst Sartre?