In sommige kringen werd de rel, die uitgebreid het nieuws haalde – en zeker niet alleen het nieuws dat eindigt op «in het land» of «in actie» – weggezet als een door de media (de gloednieuwe media, in dit geval: het weblog GeenStijl als digitaal opinieblad en 3fm-dj Giel Beelen, die iedere dag aandacht aan de zaak schonk, als opinion leader) opgeblazen uitwas van een popcultuur.

Dat doet het grote aantal maatschappelijke onderwerpen te kort dat in het ijsblokjesincident samenkwam.

Zo was het opvallend dat de woede zich vrijwel unaniem richtte op de rapper, niet op de scholier (Boy is zijn naam) die een ijsblokje naar Lange Frans wierp. Leerzaam: vanuit een anonieme menigte een voorwerp werpen in het gezicht van iemand op een podium geldt in Nederland anno 2006 blijkbaar als een variant op gekwebbel door de muziek, of bellen tijdens de bioscoopfilm. Vaak gelezen op internetfora: de rapper «had toch kunnen weten» dat hij die kans liep wanneer hij op een school optrad?

Dan was er het verwijt dat Lange Frans uitgerekend een nummer over zinloos geweld had geschreven, de nummer 1-hit Zinloos, met het refrein: «Hoeveel moeten er nog komen/ Hoeveel moeten er nog gaan/ Wie waren deze helden/ We doen het hier in jullie naam.» Het Bevrijdingsfestival in Haarlem, dat Lange Frans en Baas B terstond van het programma schrapte, volgde een soortgelijke redenering: als «spreekbuis van vrijheid en tolerantie» had de rapper een «voorbeeldfunctie».

Al even leerzaam: de term «zinloos geweld» is inmiddels opgerekt tot een vergaarbaak van iedere vorm van ongewenst geacht gedrag, en «respect» opbrengen tot een synoniem voor gebrek aan fysieke weerbaarheid. De zaak-Lange Frans – in zijn essentie is het een zaak van polderpacifisme.

Maar niet alleen dat.

Nederland blijkt moeite te hebben met zijn hiphophelden, wanneer die opeens niet alleen in woord maar ook in daad de codes van de straat blijken te huldigen.

Vorig jaar kreeg rapper Ali B veel kritiek toen hetzelfde gebeurde: de jongeman die joviale begroetingsgebaren uitwisselde met leden van het koninklijk huis, die volksheld Marco Borsato leerde rappen en in talloze tv-programma’s in al zijn bravoure onweerstaanbaar innemend bleek, ging opeens naar Amsterdam-Oud-West om daar zijn leedwezen te betuigen met de nabestaanden van Ali el B, de Marokkaanse tasjesdief die door een slachtoffer werd doodgereden. El B, net terug van de rechter vanwege een overval, was het prototype van een kut-Marokkaan, Ali B juist van een geïntegreerde, een geslaagde. Wat moest hij daar dan nog, bij de stoffelijke resten van een herinnering uit een leven dat hijzelf glorieus was ontstegen?

In 2004 schreef theoloog, vooruitgangsgelover en Romantiekscepticus Ralf Bodelier zijn bundel Mensen hebben wortels, mensen hebben benen over de hang naar behoud van eigenheid en traditie in een snel globaliserende wereld.

Geen stelling staat zo ver van hiphop af als de bewering dat mensen geen wortels hebben. Hiphop is van oorsprong bij uitstek een straatcultuur, en daar telt bovenal credibility. En credibility valt of staat in iedere straatcultuur met de mate waarin je je bewust bent en blijft van je afkomst.

Rapper Ice-T schreef in 1994, op het toppunt van zijn roem, het boek The Ice Opinion: Who Gives a Fuck, dat vijf jaar later in een Nederlandse vertaling verscheen. Het eerste hoofdstuk van het boek, Het credo van de jungle, gaat over het leven in een getto. Daar woont Ice-T dan al lang niet meer, maar dat is niet het criterium. Wel dit: hij valt zijn oude leven niet af. «Om te begrijpen waar de woede en minachting van kinderen uit de binnenstad vandaan komt», schrijft Ice-T, «moet je je inleven in het standpunt van depressieve mensen. Zelfs een kind met vechtlust zal het zwaar vallen om zich ergens druk om te maken, zolang alles en iedereen om hem heen – de politieagenten, de scholen, en de mensen buiten het getto – zijn hulpeloze gevoel versterkt. Als je daar zit, in die put, heb je echt een heel andere kijk op goed en slecht.»

Erst kommt das Fressen, dann kommt die Moral. Het is precies dit waar de Britse psychiater en essayist Theodore Dalrymple zo’n hekel aan heeft: de opvatting dat opgroeien in een achterstandssituatie ieder individu berooft van keuzevrijheid. Illustratief is de passage in zijn Leven aan de onderkant waarin hij een inbreker vraagt naar de redenen van zijn gedrag. «Wat dacht je van mijn jeugd», zegt de inbreker. «Wat dacht je van hebzucht, luiheid en sensatiezucht», werpt Dalrymple tegen. Dalrymple verzet zich tegen de hoge mate waarin zijn patiënten niet alleen vasthouden aan de omgangsvormen en mores van de sociale omgeving waarin ze zijn opgegroeid, maar die zelfs cultiveren. Die mensen aan wat hij de onderkant noemt en zijzelf de straat – ze leven volgens een logica die nooit de zijne zal worden noch van alle anderen voor wie de straat niets is dan de weg van punt A naar punt B, namelijk het in vele songteksten uitgebeende cliché «You can take the boy out of the streets, but you cannot take the streets out of the boy».

Zo is het ook met de populaire Nederhoppers van dit moment. Bewierookt door de kritiek zijn ze (vooral Opgezwolle, waarvan het laatste album ook de toptien van de albumlijsten haalde), en omarmd door het publiek (naast Opgezwolle hun charismatische collega-Zwollenaar Jawat!, evenals Lange Frans en Baas B en Ali B). Hun teksten zijn vaak van een uitbundige en levendige speelsheid, ver verwijderd van de gezwollen dramatiek die in de Nederpop jarenlang de standaard leek te zijn.

Soms zijn ze volstrekt pretentieloos flirterig (Lange Frans en Baas B: «Je moet mee naar Diemen-Zuid/ Want je ziet er lekker uit»), kalverliefdevol (Lange Frans en Baas B samen met Brace in hun topdriehit Moppie: «Moppie moppie moppie/ Ik vind je helemaal toppie/ Ik krijg je niet meer uit mijn koppie»), zoals in hiphop gebruikelijk zelfverheerlijkend (Opgezwolle: «We nemen maatregelen/ Ik en m’n maat regelen shit zwaar als aardbevingen»), of met een knipoog gebracht maar heimelijk belerend (Jawat!: «’t Is niet wat je ziet, Piet/ Niet wat je kan, Jan/ Het gaat om de money, Sjonnie»).

Multicultiraliteit wordt in een bijzin nog wel eens bezongen, maar is, getuige alleen al de bandsamenstellingen, een vanzelfsprekendheid (Lange Frans en Baas B: «Ik ben multicultureel, net als m’n eetgedrag») die nauwelijks nog teksten behoeft.

In naam zijn ze a- of zelfs antipolitiek (Opgezwolle: «Fuck politics»), maar zeker is dit: Bush deugt niet, respect moet en racisme is fout.

Het fundament hieronder is niet theorie, maar praktijk. Al dan niet prille levenslessen. Ervaring. Ergo: «de straat». In hiphopjournalist Saul van Stapeles boek Van Brooklyn naar Breukelen, over twintig jaar hiphop in Nederland, blijkt uit het gros van de interviews, de songteksten en zelfs de foto’s exact die straatervaring het brevet van vermogen.

De Zwolse rapper Jawat! spuit geregeld zijn gram over Amerikaanse hiphoppers die materialisme verheerlijken, maar geeft ronduit toe dat hij zijn autoriteit om een oordeel daarover te vellen voor een deel ontleent aan zijn eigen criminele jeugd, die hij ook aanhaalt in zijn teksten. Dat is de paradox van de straatnorm: alleen wie zelf over een verleden beschikt, mag de jongeren na hem voorhouden dat misdaad niet loont. Want hij kan erover meepraten, dus hij zal het wel weten. In Ice-T’s boek haalt de rapper een retorische truc uit om zijn fans voor te houden dat ze bij voorkeur het rechte pad dienen te bewandelen: hij destilleert talent uit criminaliteit. «Als je uit een achterbuurt komt, heb je alvast een voorsprong – tegen de tijd dat je rond een directietafel zit, heb je waarschijnlijk al handel gedreven en gevochten op een andere schaal, het is geen grote stap. Het vereist meestal geen andere bekwaamheden dan wat je hebt geleerd door drugs te dealen. (…) Ik heb ondervonden dat je bijna alles wat je in zaken doet, kunt herleiden naar iets dat je op straat hebt geleerd. Dus, waardeer het maar.»

Hoeveel gein en engagement er ook op het debuutalbum van Ali B valt te horen, de hoeksteen ervan blijft de tekst: «Het leven dat we leven is het leven van de straat/ Macht en geld is waar het leven over gaat/ Wie geeft je liefde en wie geeft je haat.» Dat nummer zal rond het Mercatorplein hard worden meegezongen, maar het grote publiek leerde Ali B kennen als de guitige sidekick van Borsato, zoals het Lange Frans en Baas B leerde kennen als de zangers van Moppie en van het alternatieve volkslied Het land van. Als consensusrappers dus, als de-boel-bij-elkaar-zingers. Moralisten zelfs, want in dat opzicht is ook Nederhop de soundtrack van een domineesland, en zijn de helden ervan meer de kinderen van Balkenende dan ze zouden willen toegeven (Opgezwolle: «Er is storm op de kade/ Vormen vervagen/ We gaan slordig om met de schaarse normen en waarden»).

Men hoeft geen marxist te zijn om een klasse-element te ontwaren in hiphop en de Nederlandse vertegenwoordigers ervan. Trots, eer, wraak, geloofwaardigheid, loyaliteit: het zijn begrippen die hier een volstrekt ander – namelijk: een veel groter – belang hebben dan in kringen die prat gaan op hun eigen beschaving en ontwikkeling. Die begrippen dienen hoog te worden gehouden – verbaal, en anders fysiek. Voor de bovenklasse is dat laatste een stap de beschaving uit, voor de onderklasse betekent het eerste niets zonder het laatste als uiterste consequentie.

En zo is voor de organisator van een bevrijdingsfestival een mep voor een ijsblokgooiende scholier een proletendaad die van weinig «respect» getuigt, maar voor een rapper als Lange Frans zal het de vanzelfsprekende uitdrukking zijn van een niet minder belangrijke variant daarop: zelfrespect.