Dat wordt dus een klassieke freudiaanse roman, zou je denken, vol afrekeningen, rancuneuze praatjes, zelfmedelijden, wanhoop. Nooit meer slapen van Hermans is er niks bij.

Maar Giphart zou Giphart niet zijn wanneer hij zou toegeven aan dit soort verwachtingen. Weg met Freud, moet hij hebben gedacht, dat geklets ook altijd, wat een clichés over zonen of dochters die hun vaders de grond in willen stampen, ik pak het mooi anders aan. En dus schreef hij een roman waarin de zoon zo ongeveer een loflied zingt op zijn vader, die overigens nog gewoon leeft en met wie de zoon tegen het einde op jacht gaat. Ik geef toe dat ik af en toe, vrij naar Beavis en Butthead, zat te denken: ‘What’s hís problem?’ Want er moet natuurlijk een probleem zijn in een roman en wat was dat hier? Waarom zou je als twintigjarige jongeman het leven van je vader willen beschrijven als je het zo’n geweldige kerel vindt? Talentvol, aardig, knap, leuk voor de vrouwen, rijk, modern, begrijpend. Waarom dat leven willen beschrijven wanneer er helemaal niks mis mee is?

Het eigenaardige is dat Ronald Giphart me, zoals zo vaak, toch weer helemaal bij de les hield. Ik wilde het allemaal weten, al dat mannen- en vrouwengeluk, die samenwoning met drie vrouwen, de vrije liefde, maatschappelijk succes, mooie mensen in chique hotels. Al sloeg af en toe de beklemming wel wat toe (waarom ik niet en zij wel). Ik wilde weten dat het allemaal niet vanzelf ging, dat er in het begin jaloezie was wanneer de vriendin van de vader (de toekomstige moeder van de verteller) het ook met anderen deed, maar dat die jaloezie gewoon wegebde, omdat zij het zeker niet rot bedoelde. En dat die vader het ook rustig met anderen aanlegde, ook zonder vervelende bijbedoelingen. Vervelende bijbedoelingen, dat is namelijk iets voor de kleinburger. En liefde en geilheid, dat hou je niet tegen. Wat kan de vrije liefde toch mooi zijn! Wie zal het ontkennen? Ik niet. Ik ken stapels romans waarin het allemaal pijnlijk mis gaat, en in het ‘echt’ zal het ook niet allemaal koek en ei zijn. Maar met ‘echt’ hebben romanschrijvers natuurlijk niks te maken.

En dus put Giphart zich uit in glanzende beschrijvingen van verliefdheden, van aantrekkingskracht tussen mannen en vrouwen, van geweldige feesten, van fotografengeluk, van altijd geslaagde vrijpartijen, die gebaseerd zijn op wederzijdse aantrekking en daarmee uit. Je kunt er gewoon geen speld tussen krijgen, het zit ’m allemaal in de stijl, stupid. Vrolijk, inventief, recht door zee, vol kleine grapjes. Die vader is de verleider in optima forma. Ik kreeg het dwingende idee om ook fotograaf te worden, hij fotografeert alle dames het bed in, als schrijver heb je het daar veel moeilijker mee. Vrouwen zijn in de Giphart-romanwereld overigens altijd geheimzinnige nimfen met raadselachtige bedoelingen, die zij zelf maar nauwelijks onderkennen. Maar bij deze schrijver ga je tijdelijk echt geloven dat ze allemaal zo zijn. ‘Op de academie gedroeg Freja zich afwisselend uitbundig en afstandelijk, soms zelfs tegelijk. Ze was ongrijpbaar, hoewel ze zich niet van de groep afkeerde.’ Er is ook wel verdriet, een vriend pleegt zelfmoord, de vader heeft weinig contact meer met zijn ouders, maar het geluk neemt het al snel weer over.

Kan het wel, deze Giphart-utopie? Bakt hij het niet te bruin?

Giphart schreef een vitalistische utopie. Niet voor het eerst, veel van zijn eerdere romans zijn doortrokken van een sterk verlangen naar mooie en geslaagde levens en situaties, waarin vooral ‘kleinburgerlijk leven’ het moet ontgelden. Dat kan altijd nog als je negentig bent, maar verder moet je het jongens- en meisjesachtige zelfbevrijdende geluk zo lang mogelijk laten duren. Weg met de kleinburger! ‘De omgang met Hampus [vriend van vader] was een daad van verzet tegen het leven dat ze leidde met haar man en dochters, haar combimagnetron, hun hypotheek, de thrillers die ze ’s avonds keken voor het slapengaan, de dagelijkse werkbesprekingen met uitgebluste collega’s.’ Deze roman is een pleidooi voor seksuele vrijheid, andere samenlevingsvormen, mooie mensen, succes, geld, de jacht, ja, voor het leven zelf.

Hoe weet de zoon het allemaal zo goed over die vader? Hij kruipt in de huid van de vader, tot en met de seksscènes, hij psychologiseert en interpreteert er stevig op los. Bijzonder geestig is dat Giphart een scène inlast waarin de vader de interpretatie van de zoon stevig tegenspreekt. Ineens een debat over de betrouwbaarheid van de verteller! Daar ga je met je realisme, maar uiteraard heeft deze typische Giphart-roman niets met realisme te maken. Het is allemaal een mooie droom.

Hierboven liet ik me soms meeslepen door lichte ironie. Kan het wel, deze Giphart-utopie? Bakt hij het niet te bruin? Ik geloof dat juist de sentimentele en gevoelvolle overdrijving deze roman helemaal in de lucht houdt. Af en toe laat de schrijver doorschemeren dat het ook wat hem betreft wel minder kan en juist dat maakt de charme van dit boek uit. Wanneer de vader bijvoorbeeld voor het eerst de toekomstige moeder van de zoon ontmoet, staat er dit: ‘Twee negentienjarigen, verdwaald tussen twee miljoen mensen op twintigduizend eilanden. Dit was het moment voor een jazzgitaartje onder de beelden.’ En op meer plaatsen benadrukt Giphart het schrijfachtige van deze roman, dan maakt hij kleine grappen over schrijven, over clichés, over literatuur. Ik zat steevast bij deze roman te glimlachen en had geen zin erover te gaan zitten klagen. Al die fijne verhalen ertussendoor, dat gedroomde geluk van geslaagde verhoudingen, dat sentimentele van elkaar liefhebben en mooi vinden. Al dat giphartiaanse verlangen de komende verschrikkingen van de ouderdom en de dood gewoon aan zijn laars te lappen. Ik droomde met hem mee.


Ronald Giphart, Harem, Podium, 382 blz., € 19,95. E-book, €9,99


Beeld: Ronald Giphart kruipt in de huid van zijn vader (Ilvy Njiokiktjien / ANP)