Gek wat een tijdrekening met je kan doen. Het is december en ik begin nog zenuwachtiger dan normaal naar mijn boekenstapels te kijken. Het wordt de tijd van de lijstjes, en dan moet ik wel alles hebben (uit)gelezen. Ik ben bang dat me dat niet meer gaat lukken met Ali Smith, Claire Messud, Kamila Shamsie. Of misschien ook nog wel, een van mijn sterke eigenschappen is dat ik met alles heel snel klaar denk te zijn. Over één boek dat ik al van de zomer las heb ik nooit wat geschreven, omdat ik niet de feestverstoorder wilde zijn. Maar ach, de lof is alweer wat ingedaald, dat allereerst, en nu gaat het boek toch wel op allerlei lijstjes komen, dus misschien dat ik er inmiddels gewoon wat kritische kanttekeningen bij kan plaatsen.
Aan de schrijver op zich, Mohsin Hamid, ligt het niet denk ik. Ik vind hem interessant, om dat nuffige woord maar weer eens van stal te halen. Vond het bijvoorbeeld heel mooi hoe hij in het interview dat De Groene met hem had vlak nadat zijn roman uitkwam, benadrukte hoezeer verandering en vergankelijkheid zijn verbonden met het mens-zijn. Dat we misschien niet meer zo bang hoeven te zijn voor de toekomst als we accepteren dat verandering erbij hoort, in ons persoonlijk leven en in de maatschappij. En dat hij zelf, naarmate hij ouder werd, ‘zachter’ ging denken over de wereld. Met zijn gezin terug was gegaan naar Pakistan, omdat hij niet wilde dat zijn kinderen zouden opgroeien met een vaag idee van Pakistan als een soort sprookjesland, in plaats van het land waar hun grootouders en hun ouders geworteld zijn. En zijn roman, Exit West, las ik aanvankelijk ook ontvankelijk, welwillend, betoverd zelfs.
Ik vond het een mooi losgezongen vluchtelingenverhaal, heel menselijk ingezoomd op twee verse geliefden, Saïd en Nadia. Gesitueerd in een abstracte context, en zonder specifieke tijdsaanduiding. Gaandeweg echter begon de auctoriale, sprookjesachtige vertellersstem me te irriteren, vanwege een superieur soort moreel standpunt en een al te vet ingezet humanisme. Telkens debiteert de vertellersstem van die wijsheden over wat liefde is, angst, en wat emigratie betekent. Het echt mooie vond ik het idee van de deuren, dat je door een deur moet om elders te komen, en dat het daar dan hopelijk beter is. Maar verder vond ik het na zo’n honderd bladzijden zalvend worden, en heilig. De zinnen meanderen maar door, en ook dat vond ik op zeker moment een trucje.
In de passage bijvoorbeeld waarin wordt beschreven hoe Saïd steeds vaker begint te bidden, omdat hij zich dan dichter bij zijn ouders voelt, wordt maximaal emotioneel effect nagestreefd door geen punten te zetten, maar alleen komma’s: ‘Als hij bad raakte hij aan zijn ouders, die hij op geen andere manier kon aanraken, en raakte hij aan een gevoel dat we allemaal kinderen zijn die hun ouders verliezen, ieder van ons, elke man en vrouw en jongen en meisje, en dat ook wij allen zullen worden verloren door degenen die na ons komen en ons liefhebben, en dat dit verlies is wat de mensheid verbindt, wat alle mensen met elkaar verbindt, de tijdelijkheid van ons bestaan, en ons gedeelde verdriet, het hartzeer dat we allen met ons meedragen en toch maar al te vaak weigeren bij anderen te erkennen (…)’ en dit dus nog een dikke pagina door. Soms kan iets zozeer worden uitgesmeerd, dat ’t over de hele linie een beetje laf begint te smaken.
Zo, nu kan ik óp naar de beste van 2017.