De ik-verteller is op het vliegtuig gezet, terug naar Engeland. Daar verblijft ze in een smaakvol maar onpersoonlijk tijdelijk huurappartement in Londen, waar de portier haar beschermt voor opdringerige journalisten. Het waarom van dit alles wordt pas aan het eind van de roman duidelijk.
Na twee dagen ‘onderduik’ meldt de portier dat de kust veilig is en loopt de ik de stad in, doelloos, afleiding zoekend van haar problemen. In een opwelling koopt ze een kaartje voor een openbaar interview met een Oostenrijkse lmregisseur in de Royal Festival Hall. En dan halverwege het gesprek, wordt er opeens een fragment uit Swing Time getoond, een dansfilm uit 1936 met Fred Astaire. Ze veert op, deze scène heeft ze als kind grijs gedraaid. Op het reusachtige scherm tapdanst Astaire met drie silhouetten op de achtergrond, maar ze kunnen hem niet bijhouden, raken uit cadans, en maken uiteindelijk een wegwerpgebaar en lopen het podium af, waarna hij in zijn eentje door danst. Voor het eerst ziet ze dat die drie schaduwen óók Fred Astaire zijn.
Het is een veelbetekenend inzicht. De ik-figuur is, blijkt naarmate de roman vordert, een schaduw van wie ze zou kunnen zijn. Ze ziet zichzelf als ze op de middelbare school zit al als ‘een gestalte zonder omtrek’. En aan het eind van het boek maakt ze nog een keer expliciet het onderscheid tussen ‘een schaduw’ en ‘een persoon’ zijn, waarbij ze zich afvraagt hoe je tot het besef komt dat je iemand met ‘een eigen gezicht’ bent. Zadie Smith lijkt het contourloze van haar ik-figuur nog eens te benadrukken door haar nergens een naam te geven.
De tapdansende Fred Astaire werpt de ik ook terug in de tijd, naar haar vriendschap met Tracey, die ze in 1982 tijdens dansles in de buurtkerk leert kennen. Ze wonen allebei in Noord-west-Londen, in hetzelfde blok vreugdeloze sociale woningbouw. Ze zijn allebei gegrepen door het dansen, maar belangrijker, ze hebben allebei dezelfde kleur: ‘Onze huid was van precies hetzelfde bruin, alsof we uit één en dezelfde lap stof waren gesneden.’ Alleen is het bij de ik, zoals Tracey zegt, ‘verkeerd om’. De vertelster heeft een witte vader en een zwarte moeder. ‘Bij anderen is het altijd de vader.’ En waar de ouders van de ik nog bij elkaar zijn, komt Tracey uit een gebroken gezin, met een gewelddadige vader die af en toe komt aanwaaien, als hij niet bij zijn andere gezin of in de gevangenis zit.
Swing Time is een rijke, wervelende roman over die meisjesvriendschap, waarin liefde en rivaliteit, zoals zo vaak, hand in hand gaan.

Tracy heeft van hen twee het talent, en de ijzeren wil een beroemde danseres te worden. Maar Smith verhaalt niet alleen over die belangrijke relatie van de ik-persoon, ze belicht ook de moeizame verhouding tussen de ik en haar moeder en die tussen de ik en Aimee, een Madonna-achtige megaster, van wie ze de personal assistent is, dat wil zeggen werkneemster, vriendin, voetveeg. En in al die verhaallijnen draait het om identiteit, om de zwakke identiteit van de ik, en de sterke van de belangrijke vrouwen in haar leven.
Kleur speelt daarin een belangrijke rol, om preciezer te zijn: het gebrek aan duidelijke kleur. Al in de verhaaltjes die Tracey en de ik tijdens hun kindertijd spelen zijn de heldinnen dappere meisjes met ‘zijdezacht’ blond haar, en is de schurk een man van Afrikaanse herkomst die ‘in het donker’ klaar ligt om de benen van de danseresjes te breken. Als er al een ‘halfbloed’ in die kinderverhaaltjes voorkomt, dan heeft zij een vreselijk geheim. De ik voelt zich helemaal met haar onduidelijke kleur geconfronteerd als ze haar witte halfzusje en -broer ontmoet, uit een eerder huwelijk van haar vader. Zij is het ‘ondergeschoven’ kind, in wie vader noch moeder zich kan herkennen. ‘Wat niet klopte was ik.’
Het helpt ook niet dat haar ambitieuze moeder vastbesloten is zich aan haar kleur en aan de achterstandsbuurt waar ze wonen te ontworstelen. Ze studeert ijverig, klimt op van activiste tot gemeenteraadslid tot parlementslid en begraaft zich in literatuur over de zwarte geschiedenis. In het door haar opgerichte buurtcentrum houdt ze zo lezing na lezing over haar vaste thema: trots. ‘We mochten nooit vergeten dat we mooi waren, intelligent, vaardig, koningen en koninginnen, eigenaren van onze specifieke geschiedenis, eigenaren van onszelf.’
Eigenaar ‘van zichzelf’ worden, het lukt de ik niet. Althans niet naast Tracey, die uiteindelijk eindigt met drie kinderen (in de kleuren ‘vanille, mokka tot pure chocola’) van drie verschillende vaders en haar wilskracht om het tot danseres te schoppen transformeert tot niet te breken woede. Niet naast haar moeder, met haar eerzucht en trots. En niet naast mega- ster Aimee. Zoals haar moeder haar over haar werk toebijt: ‘Jij hebt geen leven, zíj heeft een leven (…) Ieder mens heeft een herkomst, wortels, en jij hebt je met wortels en al uit je bodem laten trekken door die vrouw. Je wóónt niet eens meer ergens.’
In Swing Time gaat het over veel meer dan culturele identiteit, het gaat ook over ontsnappen aan of je neerleggen bij je lot, over thuis zijn of onderweg zijn – prachtig zijn de scènes in West-Afrika, waar Aimee een meisjesschool opzet en waar de ik probeert te ervaren dat haar wortels er liggen, om vooral te merken dat ze er als ‘wit’ wordt gezien – over lichaam (dans!) versus geest. Het gaat er vooral om of je je tot de werkelijkheid wil verhouden of het best vindt in je ‘eigen bubbel’. En de realiteit dringt maar in brokjes door. Pas als de ik, na haar ‘ontluistering’, die dansscène van Fred Astaire met zijn schaduwen ziet, ziet ze dat hij een blackface heeft.
Beeld: De film Swing Time met Fred Astaire en Ginger Rogers