Sir Lawrence Alma-Tadema ligt begraven op een wel zeer prominente plek in Londens Pantheon, St. Paul’s Cathedral. Hij rust er naast Anthony van Dyck, Constable, Wren, Blake, Reynolds en Turner; Wellington en wat er nog over was van Nelson liggen een eindje verderop. Waarmee in één blik duidelijk is dat Alma-Tadema (1836-1912) verreweg de meest bewonderde en meest gelauwerde kunstenaar van Nederlandse herkomst was in de tweede helft van de negentiende eeuw. Hij behoorde tot de hoogst betaalde schilders van zijn tijd, werd een gewaardeerd lid van de Royal Academy en in 1899 in de adelstand verheven. In Nederland deed men nogal zuinig over zijn succes. De critica Alida Sanders van Loo, bijvoorbeeld, bezocht in 1909 de jaarlijkse tentoonstelling van de Royal Academy. Ze vond het ‘een triestig zoodje’. Ze zag er ‘een heel schoone Alma Tadema’, ‘een Romeinsch of Pompejaansch bad, meisjes spelend met water, daarachter de palaestra, een zich uitkledende jonge vrouw, een slaaf, die ruige badhanddoeken aandraagt en op een zwart marmerblad een groote bos paarsche asters…’. Het beviel haar maar matig: ‘De techniek is volkomen en ’t geheel adellijk voornaam, en toch is ’t eigenlijk een vervelend ding (…) omdat ’t kop-kunst is en geen harte-kunst… Zijn stukken zijn nooit geleefd, ieder streekje, ieder haaltje is uren lang overwogen en na lange overpeinzingen onberispelijk neer gezet…’

Sanders zag wel dat Alma-Tadema een uitzonderlijke carrière had gehad. Ze had hem toevallig als kind al gekend en herinnerde zich ‘een stoere, blonde, zeer eigenzinnige maar buitengewoon goedmoedige man, die even als Multatuli bizonder veel van kinderen hield’. Hij was een Fries, geboren als Lourens Alma Tadema, zoon van Pieter Jiltes Tadema, dorpsnotaris te Dronrijp. Tadema senior stierf toen Lourens vier was. Op het gymnasium in Leeuwarden werd hij vriendjes met François HaverSchmidt. Deze zou later schrijven dat hij ‘een recht gelukkige jeugd’ had gehad, maar bij de weduwe Tadema en haar vijf kinderen lagen de zaken wat somberder. Op zijn vijftiende werd bij Lourens de tering geconstateerd en omdat men niet verwachtte dat hij nog lang zou leven mocht hij zijn laatste maanden tekenend en schilderend doorbrengen.

Hij herstelde, besloot kunstenaar te worden en ging naar de Academie in Antwerpen. Daar werd onder supervisie van de historieschilders Louis de Taeye en Henri Leys de basis gelegd voor zijn glorieuze carrière, maar volgens Sanders van Loo ook voor het essentiële manco ervan: ‘Waar bij Leys alles leven en spontanieteit is, is bij Tadema alles verstard overleg, maar onberispelijk was hij te allen tijde en munt vooral in ’t schilderen van marmer uit, terwijl hij naast zijn schilderkunde een nooit falende archeologische kennis bezit.’

In 1863 ging Alma Tadema op huwelijksreis naar Italië, hij zag Pompeï, en dat zou zijn werk verder bepalen. De carrière verliep voorspoedig. In Brussel en Parijs werd zijn werk wel gezien, en geprezen, maar niet verzameld. Hij viel in de smaak op de Salons, maar ook buiten de opkomende mode voor ‘atmosfeer en stemming’, en toen stierf zijn vrouw en gooide de Frans-Duitse oorlog ook nog eens roet in het eten. Hij verhuisde in 1870 naar Londen en vond daar wel succes, en roem, en een tweede vrouw, de schilderes Laura Epps (1852-1909).

In Nederland was Alma Tadema ook bekend geworden, en ook wel gewaardeerd. Een recensie in De Gids van een tentoonstelling van levende meesters in Arti, Amsterdam, in 1870, spreekt lovend over ‘de Negerstudie’ van Alma Tadema: ‘Wat prachtig, wat degelijk werk! Welk kennen en welk kunnen! Hier geen weifeling, geen tasten in den blinde, maar weten en doen. Hier geen grijze neveltjes, waarin de verlegenheid de juiste, eenig-ware lijn verbergt, maar klaarheid en waarheid.’ De zucht tot historische detaillering is allesbehalve kleingeestig, zegt de recensent: ‘Hoe schoon vonkelt de groene steen aan den ring van des negers vinger – hoe beschamend straalt hij alle trage, gedachtelooze slordigheid tegen!’

Met die ‘klaarheid en waarheid’ en zijn voorkeur voor ‘realistische’ interpretaties van de klassieke beschaving bevond Tadema zich echter niet in de hoofdstroom van de schilderkunst, althans niet in Frankrijk, België en Nederland, waar ‘grijze neveltjes’ de voorkeur kregen. Frédéric Bastet karakteriseerde Tadema met kenmerkende precisie in 1976: ‘Tadema stelt de schone lijn boven het dramatische gebeuren, het evenwicht boven de verwarring, de precisie van wetenschappelijk bestudeerd detail boven de ongecontroleerde geniale inval.’ Het was precies die ‘klaarheid’ die moderne critici in Nederland en Frankrijk ergerde. In Engeland lag dat anders. Lourens Alma Tadema werd in Londen Lawrence Alma-Tadema en een succès fou. Bastet: ‘Men kan zijn werk karakteriseren als feilloos en fashionable, anekdotisch en anachronistisch, precieus en presentabel, dit laatste ondanks het vele naakt dat er op voorkomt (…). Op geen enkel doek gebeurt ooit iets onoorbaars. De dames glimlachen wellevend en zijn schalks in plaats van hartstochtelijk. De tachtigjarige Victoria heeft bij het zien van de werken van haar nieuwbakken Sir zeker niet hoeven te blozen.’

Tadema vierde zijn succes in stijl. Zijn twee huizen, in Regent’s Park Road, later in Grove End Road, waren paleizen van Byzantijnse overdaad. Er waren Japanse, Chinese, Arabische en zeventiende-eeuws Nederlandse stijlkamers. In de tuinen stonden fonteinen; bezoekers wandelden langs wijnranken en door een arcade naar de entree, waar een enorme bel hing in de vorm van een vrouw met een opwaaiende rok. Tadema noemde de bel ‘Isabel’ en de deur ‘Isadoor’; hij was een man die graag om zijn eigen grapjes lachte, en op z’n Fries boertig kon zijn. ‘I’m as happy as a pig with two tails’, dat soort dingen.

‘De tachtigjarige Victoria heeft bij het zien van de werken van haar nieuwbakken Sir zeker niet hoeven te blozen’

Tadema’s vriend en pleitbezorger Carel Vosmaer kwam er in januari 1883 op bezoek. De twee hielden eerst diepgravende ‘archeologische gesprekken’ aan de hand van Tadema’s verzameling en zijn collectie ‘tamelijk merkwaardige fotografieën’ (Vosmaer) van naaktfiguren. Daarna bezochten ze Tadema’s collega’s, Leighton en Millais, in hun ateliers, ze lunchten met Edmund Gosse, Tadema’s zwager, en ze gingen ’s avonds naar het Royal Lyceum Theatre, waar ze de legendarische Henry Irving en Ellen Terry zagen in Much Ado about Nothing (Irving had Tadema die avond een eigen loge aangeboden).

Maandagmiddag en dinsdagavond waren de ontvangsten bij Tadema thuis. Daar kwam ‘iedereen’, van Tsjaikovsky en Singer Sargent tot Rodin en Sarah Bernhardt. Paderewski, Anton Rubinstein, Pablo de Sarasate en Camille Saint Saëns gaven er concertjes. Vosmaer bevond zich tot zijn verbazing tijdens het diner van elf gangen naast Robert Browning, ‘een bekende dichter en een aangenaam man’. Hij hield het tot half één vol; de ontvangst was nog in volle gang met een ‘lopend souper’ in de bovenzalen. Ook Lodewijk van Deyssel bezocht zo’n avond, in 1894, in ‘het schoone en prijzenswaarde paleis van Alma Tadema, als (…) in de schitterende verlichting een vrouwen-menigte als een reusachtige levende ruiker er zich beweegt om de zangen en spelen heen der bekwaamste virtuozen en langs het blaauw der Italiaansche heuvels van ’s meesters schilderijen’. Het ging om die handelswaar, de avondjes waren verkooptentoonstellingen: op het uitnodigingskaartje stond: ‘pictures on view’.

Alma-Tadema had een grondige kennis van de klassieke archeologie en toch waren zijn schilderijen niet ‘classicistisch’, niet zoals die van De Lairesse en Poussin dat waren, niet zoals Winckelmann dat met zijn ‘edele eenvoud en de kalme grandeur’ voor ogen had. Tadema’s scènes zijn over het algemeen gekozen uit de late keizertijd, toen luxe en overdaad regeerden en de decline and fall van het rijk voor de deur stonden. Hij koos niet voor heroïek, niet voor het grote drama, maar voor de kleinere arena, de straat, de baden, het interieur, waar rijke jongedames verveeld rondhangen en wat in de verte staren, waar keizer Heliogabalus zijn gasten onder rozenblaadjes verstikt. Het was een beeld van het verleden dat de Victorianen aanstond.

Tadema’s klanten hadden het geld en de vrije tijd en de zin om te reizen, en zij hadden zeker culturele belangstelling; de schilder gaf ze een beeld van de wereld waarvan zij op hun Grand Tours het een en ander hadden opgesnoven, of zelfs hadden gezien. Het idyllisch uitkijkbalkon in A Coign of Vantage (1895), bijvoorbeeld, vanwaar drie Romeinse juffers uitkijken over pauwblauw water, bestond echt: het behoorde tot de Villa San Michele op Capri, bewoond door de Zweedse hofarts en societyfiguur Axel Munthe. Zulke schilderijen lieten de Britse upper class wegdromen naar een zonnig-wufte, zoele wereld zonder stoomtreinen of steenkoolstook.

Tadema werd er stinkend rijk mee. Om maar wat te noemen: de bouwmagnaat Sir John Aird kocht De rozen van Heliogabalus voor vierduizend pond. De firma Aird Co was verantwoordelijk voor de bouw van de Aswan Dam in Egypte, en Aird nodigde de schilder uit voor de opening, in december 1902. Hij betaalde de kosten van Tadema’s reis en langdurige verblijf en bestelde daarbovenop voor vijfduizend guineas een groot doek met passend Egyptisch onderwerp, Het vinden van Mozes, voor zijn collectie. Tadema werkte er twee jaar aan.

In Nederland bleef men dat hoofdschuddend aanzien. Dezelfde Alida Sanders zag in 1910, weer op de tentoonstelling van de Academy, ‘enkele goede dingen’ van Alma Tadema ‘dien de Hollanders maar zoo weinig beminnen en die toch zoo ’n keurig schilder is’. Lodewijk van Deyssel schreef na zijn bezoekje hoe graag hij ‘alle Romeinse pottenbakkerijen, alle witte terrassen en galerijen met hun roosbloemen en blauwe luchten, van Tadema, (…) zou ruilen voor de enkele schildering der Vlinders van Thijs Maris!’

Tadema deed dat alles weinig; Nederland was ver, en hij was Brits onderdaan. Hij bleef corresponderen met HaverSchmidt (‘Geëerde dominé en vriend!’) en hij zond in 1902 nog een reproductie van Under the Roof of Blue Ionian Weather aan zijn oude school in Leeuwarden, met het opschrift ‘… uit dankbare herinnering’. Hij was uiteindelijk een Fries gebleven.


Alma-Tadema: Klassieke verleiding. Fries Museum, Leeuwarden, t/m 7 februari 2017Beeld: (1) Sir Lawrence Alma- Tadema, Een gunstig uitkijkpunt, 1895, olieverf op doek, 58,88 x 44,45 cm (Collectie van Ann en Gordon Getty); (2) Sir Lawrence Alma- Tadema, Zelfportret van Lourens Alma Tadema, 1852, olieverf op doek, 58,5 x 48,5 cm; Fries Museum, Leeuwarden – collectie Het Koninklijk Fries Genootschap, gi van Lawrence Alma-Tadema, 1912 (Martin Rijpstra Fotografie)