SREBRENICA — We staan al uren in de zon wanneer oud-president Clinton arriveert om het gedenkteken ter herinnering aan de genocide in Srebrenica te onthullen. Onze delegatie heeft zich opgedeeld in kleinere groepen. Ik sta in de massa samen met de Tweede-Kamerleden Marijke Vos en Nebahat Albayrak, burgemeester Janny Vlietstra van Winschoten, Marjan Lucas, beleidsmedewerkster van het IKV, en schrijfster Rosita Steenbeek. Om ons heen op een afgeschermd gedeelte staan vips van ambassades en ouwe vechtjassen, zoals de legendarische generaal Delic. Achter ons tot hoog op de heuvel staan 25.000 Bosniërs, waaronder heel veel vrouwen. Ik aarzel of ik me niet beter bij hen kan voegen.

We hebben uren gereden tussen honderden bussen die onderweg groepjes vrouwen en enkele mannen oppikten. We weten dat de legers van de Verenigde Naties en de Bosnische Federatie al tien dagen geleden posities hebben ingenomen tegen mogelijke aanvallen. Er zal op iedere «bewegende boom» geschoten worden. Als we de grens van de Servische Republiek passeren, staat om de paar honderd meter een Servische politieman, om al die rouwenden — voor hen de «andere partij» — te bewaken. Wat moet er in de mensen omgaan, er is aan beide kanten immers gemoord? vraag ik me af.

Volgens Marjan Lucas zijn ze er wel aan gewend geraakt en weten ze dat de vrede of liever de dialoog moet komen, anders… ja, wat anders? Boven ons hoofd vliegen zwarte vogelhelikopters. Ze maken geen geluid. Na de toespraken klinkt tromgeroffel. Iedereen staat op en het Bosnische volkslied klinkt over de vlakte waar uiteindelijk tienduizend mannen begraven moeten worden. Vandaag brengen we honderd geïdentificeerden naar hun graf. De vlag wordt gehesen. Iedereen huilt. Een oude vrouw die helemaal alleen is pakt me vast. Dan begint Srebrenica Inferno van Djelo Jusic, gezongen door een zuivere kinderstem aangevuld door een immens koor.

Het is voor mij de tweede keer in dit land. De journalisten en parlementariërs zijn geïnteresseerd in hoe Nederland volgens de Bosniërs met de verantwoordelijkheid van de genocide moet omgaan. Want voor hen is die verantwoordelijkheid er. De vraag is ook hoe deze geschonden enclave weer tot leven gebracht kan worden. Sterker, moet dat wel? De akkoorden van Dayton hebben van deze paar vierkante kilometers Servisch gebied gemaakt en volgens het beleid van de Nederlandse regering moeten de moslimbewoners terug naar hun oude huizen in de Servische Republiek. Formeel kan dat terecht zijn, maar veel mensen zijn zo bang, zo getraumatiseerd dat ze liever in erbarmelijke kampen blijven wonen. Bovendien, wat is Srebrenica? Een lokale economie is er niet en onderwijzers en artsen zijn vaak gewantrouwde Serviërs. Toch ziet het stadje er beter uit dan een jaar geleden, toen vooral het met Nederlandse steun gebouwde politiebureau goed oogde. Het lag toen aan het einde van een lange reis door een land vol mijnen, twaalf kilometer van Bratunac, het Servische bolwerk waar ik bierpullen met de koppen van Mladic en Karadzic zag. Rosita Steenbeek meldt dat de inwoners twee jaar geleden nog uiterst vijandig, zelfs agressief waren. Bratunac ligt niet zo ver van Kravica, een dorp dat op kerstnacht door duizenden moslimstrijders werd aangevallen. Het is een van de grote trauma’s van de Serviërs.

Een dag eerder bezochten we met de arts Branca van de therapeutische en medische organisatie Snaga Zene een van de kampen bij Tuzla. Gewoon een kamp, zoals overal ter wereld. Met vrouwen die wel terug wilden en graag steun wilden ontvangen, met mensen die niet begrepen waarom de een wel en de ander niet geholpen werd, en met gezinnen opgepropt in kamertjes, levend van een minimum en soms letterlijk gek van verdriet. Hun enige toekomst ligt in deze enclave, omgeven door mensen die zij haten en die hen haten. De Nederlandse regering betaalt er de bouw van een bejaardenhuis annex opvang voor geesteszieken.

Wat kunnen wij, met onze collectieve verantwoordelijkheid, hier helpen opbouwen? Het gaat in de eerste plaats om een verantwoordelijkheid waarover men het niet eens is. Den Haag is «Srebrenica-moe». Het officiële standpunt is dat Dutchbat niets te verwijten valt. Maar er is ook een minder officiële mening van mensen die zich wel verantwoordelijk voelen, zoals voormalig premier Kok, die vanwege de kwestie-Srebrenica aftrad. Ondanks alle formele redeneringen voelen veel Nederlanders zich bij Srebrenica betrokken. Bovendien wordt in de internationale literatuur een zware verantwoordelijkheid toegekend aan het Nederlandse beleid. Al is het Niod-rapport sacrosanct, toch wordt er onder historici heftig over gedebatteerd. In een recente uitgave van het Tijdschrift voor Geschiedenis, gewijd aan de theoretische vooronderstellingen van het rapport, vragen de hoogleraren Michael Baud en Frank van Vree zich af of het wel mogelijk is «onderzoek te doen zonder zich rekenschap te geven van de politieke en morele implicaties». Rik Peters stelde in hetzelfde tijdschrift de wijze van argumenteren aan de orde. Het laatste woord is nog niet gesproken.

Geen enkele regering is uitgenodigd voor de ceremonie. En dus is er niemand van de Nederlandse regering, ook niet als ongenode gast die solidair is met de nabestaanden. Had de Nederlandse regering er niet moeten zijn? Volgens een snelle peiling van het Dagblad van het Noorden antwoordde 73 procent van de mensen bevestigend op de stelling dat die afwezigheid beschamend is. Hoe men ook de verantwoordelijkheid definieert en nuanceert, we hebben iets met deze genocide te maken, meer dan de constatering dat het niet anders kon en Nederland klein en machteloos is.

Er wordt door Nederland en andere donoren veel geld uitgegeven aan Bosnië. Het is alleen niet altijd duidelijk waar het terechtkomt. Vermoedelijk belandt veel geld bij buitenlandse firma’s die geen mensen uit de regio in dienst nemen. In een van de eerste gesprekken met Hasan Nuhanovic, voormalig tolk van Dutchbat, stelde hij dat Srebrenica gewoon moet verdwijnen. Je kunt de bevolking wel laten terugkeren, maar er is geen toekomst.

De aanklacht tegen de Staat der Nederlanden, die Nuhanovic heeft helpen voorbereiden en waarin Nederland aansprakelijk wordt gesteld voor materiële en immateriële schade, loopt intussen moeizaam. De landsadvocaat heeft betoogd dat het gedrag van Dutchbat niet aan de orde is omdat werd geopereerd onder toezicht van de Verenigde Naties. Ik waag het nut van de aanklacht te betwijfelen, omdat die volgens mij zal verzanden in een bureaucratische afhandeling. Daar is Nederland goed in. We spraken ook over de optie om van Srebrenica een internationaal monument van verzet tegen genocide te maken. Deze optie wordt de volgende dag herhaald door de burgemeester van Srebrenica, Abdurahman Malkic. Er moet volgens hem een hotel bij komen en een restaurant, waar werk zal zijn voor de terug gekeerden.

Vooral Malkic betoogt dat er van het vele geld te weinig in de stad terechtkomt, al begrijpt hij dat bedrijven bij de herbouw moeten kunnen concurreren. Maar er is corruptie, het geld blijft hangen.

Er moet hoe dan ook werk komen. Sommigen geloven in grootschalige industrie, een enkeling spreekt over het stimuleren van kleine bedrijven waar de weduwen kunnen werken. Wie met de laatste groep spreekt, hoort over de behoefte aan een geit of een koe. Er is gebrek aan civil society. «Als ik ’s avonds thuiskom, ben ik alleen», vertelt een weduwe die aan de rand van de stad woont. «Rondom mij woont niemand meer en ik kan geen kant op.» Ze zit vast in haar verdriet. Alleen haar politieke activiteiten met andere overlevende vrouwen dwingt haar naar buiten te gaan. De stad kent geen sociaal leven, geen verenigingsleven, maar leeft naar binnen gericht. Een enkeling kwam terug naar de dorpen in de heuvels, gelokt door de materiële voordelen. Het is afschuwelijk om zo’n enkel bewoond huis te zien, omringd door ruïnes. Maar er is hoop dat de Servische en moslimdorpen ooit weer tot leven komen.

Er zal zeker een schadeclaim komen aan het adres van Nederland. Ook als die wordt afgewezen zal, ondanks alle bezuinigingen, een deel van de Nederlanders vinden dat we iets meer moeten doen dan het Niod-rapport en de parlementaire enquête. Er moet een manier worden gevonden om met de Nederlandse verantwoordelijkheid om te gaan zonder verstrikt te raken in een bureaucratische afhandeling, niet alleen met het oog op de verhouding tussen Nederland en Bosnië, maar ook ten behoeve van de strijdende partijen in het land zelf. Er gaan stemmen op om naar Zuid-Afrikaans voorbeeld waarheidscommissies in te stellen waarbij de misdaad vergeven kan worden. Daarom is overwogen Mandela te vragen het monument te onthullen. Het werd Clinton, die, zo zagen we later op de televisie, openlijk stond te huilen. Had Clinton spijt? Er wordt gespeculeerd dat hij afspraken had met de toenmalige president Izetbegovic, die vorige week overleed, om in te grijpen als er genoeg lijken waren. Daarom zou Srebrenica in de steek gelaten zijn.

Als we ervan uitgaan dat er, alle officiële politiek van het moment ten spijt, betaald zal worden, blijft de vraag aan wie en hoe. De afhandeling van de joodse schadeclaims van de afgelopen jaren toont hoe het mis kan gaan. De emoties die omhoog kwamen bij het bijeenbrengen en invullen van alle benodigde papieren stonden in geen verhouding tot de bedragen die mensen kregen. Ik ken genoeg mensen die gewoon niet meededen. Een oplossing voor Srebrenica zou kunnen zijn: per familie een bedrag toekennen. Maar hoe komen die mensen aan papieren? In het mortuarium van Tuzla liggen duizenden lijken. Ze zijn niet geïdentificeerd, dat kan alleen als familieleden DNA inleveren. Maar hoewel vooral de vrouwen klagen dat ze niet weten wat er met hun man, vader, zoon of broer is gebeurd, kunnen ze het niet opbrengen DNA te geven. Bovendien zijn niet alleen de doden slachtoffers, het gaat ook om allen die bijna gek zijn geworden van verdriet, of om hen die bijvoorbeeld een been missen. Hoe kan men deze massa bereiken zonder bureaucratie?

Het onmiddellijk verwerpen van de aanklacht, die een uiting is van woede en rouw, is de meest formele manier om met verantwoordelijkheid om te gaan, een manier beheerst door angst voor de gevolgen. Maar een civil society kan alleen door de betrokkenen zelf worden gemaakt. De Nederlandse verantwoordelijkheid zou zich dan beperken tot geld. Geld in het gebied pompen heeft vooral zin als het bijdraagt aan het leefbaar maken van de enclave. Ik heb bijna geen vrouwen gesproken die niet verkracht zijn, of ten minste vernederd. En dus mag de steun aan traumacentra waar al die vrouwen die verkracht zijn een beetje hulp krijgen niet vervallen, zoals dreigt.

Steun kan ook op een andere manier. Er zijn kleine initiatieven, zoals van Winschoten, dat in samenwerking met het IKV het ambtenarenapparaat bijschoolt, of van kamp Westerbork, dat vrouwen van het documentatiecentrum uit Tuzla liet zien hoe zij als museum kunnen omgaan met de vermisten. Er is een groep die het stadsparkje weer toonbaar maakte, opdat de mensen elkaar weer zullen tegenkomen. Ergens zal de verzoening moeten beginnen.

Nederland moet erkennen dat een deel van de rouw vorm krijgt in woede over de manier waarop wij met Srebrenica omgaan. Nederland zal een ethische politiek moeten voeren en zal het trauma van de getroffenen in Srebrenica moeten erkennen. Die politiek is net zo hard nodig als economische wederopbouw en bestrijding van de corruptie. Het betekent dat men een dialoog moet durven aangaan met overlevenden van een genocide die zo dichtbij heeft plaatsgevonden.

Een zwaar getroffen vrouw zei me dat er pas verder geleefd kan worden als de mosliminwoners van Srebrenica het verdriet van Servische mannen en vrouwen zouden erkennen, en zouden toegeven dat er ook van hun kant gemoord is. Dat is uit de mond van een overlevende van genocide een ongelooflijke stap op weg naar een beschaafde samenleving. Haar stem serieus nemen maakt een belangrijk deel uit van ethische politiek. De grote Nederlandse bijdrage aan het monument is daarmee vergeleken maar een klein begin.