Een jonge Russische pianist uit Kazan maakt furore in het concourscircuit. Hij wordt derde op het Tsjaikovskiconcours in Moskou, vierde op het Marguerite Long in Parijs, derde op het Brusselse Elizabethconcours. In 1976 vlucht hij via Italië naar het Westen en strijkt hij neer in Amsterdam, waar hij de grondslag legt voor een niet onproblematische maar succesvolle carrière. Le Monde noemt hem de nieuwe Lipatti, Andrew Porter van The New Yorker roemt hem als ‘the biggest young pianistic talent I have ever encountered’. Voor EMI neemt hij Bach, Mozart, Beethoven, Schumann, Chopin en Debussy op. Hij speelt in de Grote Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam en in Carnegie Hall. Tot zo ver het goede nieuws.
Het slechte nieuws is dat hij zijn leven op alle denkbare manieren in de waagschaal stelt. Hij rookt, blowt, slikt, zuipt en gokt, fuift in het gaycircuit de trauma’s weg die hij in een homofobe sovjetdictatuur heeft opgedaan. Hoewel hij op de bühne wonderbaarlijk stand houdt, heeft zijn levensstijl repercussies voor zijn loopbaan, en zijn nachtleven kost hem de kop. In 1987 wordt aids bij hem geconstateerd. Een jaar later, 33 jaar oud en praktisch blind geworden door zijn ziekte, maakt hij met de gifbeker een einde aan zijn leven. Zo verloopt in grote lijnen het korte, heftige leven van de Russische meesterpianist Youri Egorov.
Jan Brokkens In het huis van de dichter is het ontroerende verslag van een vriendschap die ontstaat als Brokken Egorov in 1981 portretteert voor de Haagse Post. Dat interview, later opgenomen in Brokkens prachtige bundel Met musici, beschrijft een ‘frêle jongen van zevenentwintig, goedlachs’ die hem als mens en musicus meteen bevalt: ‘verlegen, innemend, en soms ineens boosaardig – als het tegenzit’.
Wat doen ze met elkaar, de zelfdestructieve homoseksueel en de Hollandse domineeszoon? Wat vrienden doen: drinkend en pratend een gevoel van verbondenheid celebreren. Nadat ze elkaar in de Londense boekhandel Foyles hebben betrapt op een gemeenschappelijke liefde voor de Russische literatuur ontstaat een band die stand houdt tot de laatste dagen. ‘Het wonderlijkste aan hem’, schrijft Brokken, ‘was dat hij zijn passie voor een componist of een musicus met een koele analyse combineerde; je zou denken dat hartstocht nooit beredeneerd kan zijn, maar bij hem was het andersom: hij kon niet in vuur een vlam staan wanneer hij niet precies wist te analyseren waarom.’
Kernthema van dit boek is Egorovs kwetsbaarheid. Hoe aardig hij ook wordt gevonden, hoezeer zijn spel ook wordt geprezen, hij komt niet in het reine met zichzelf. ‘Je had snel de neiging je over hem te ontfermen’, schrijft Brokken. ‘Telkens weer maakte hij een verdwaalde indruk.’ Verdwaald is hij als vluchteling; verdwaald is hij als diep onzeker mens in een notoir competitieve wereld. Egorovs faalangst, vertelt hij Brokken, hangt samen met het besef van zijn kunnen. Hij beschrijft dat inzicht met een soort wanhopige gelatenheid. ‘Soms moet ik er ontzettend hard op studeren, maar van weinig denk ik dat het onbereikbaar is. Dat legt een zware verantwoordelijkheid op je schouders. Anderen kunnen van zichzelf zeggen dat ze niet genoeg talent of begaafdheid hebben. Ik niet. Als ik de mist in ga is dat mijn eigen stomme schuld. Ik denk dat als je werkelijk iets uitzonderlijks hebt, je er vreselijk onder lijdt. Bij Richter hoor je twee, drie dimensies achter de muziek. Om dat te bereiken…’
Bereikt hij het?
Ja. Dat ontdekte ik pas later, veel te laat. Vlak voor zijn dood speelde hij Schuberts Moments musicaux in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Van die uitvoering is een opname gemaakt die je moet beluisteren voor je dit boek leest. Dan weet je met wie je te maken hebt; dan staan die nachtelijke drankgelagen en die hang naar zelfkant in het juiste perspectief. De stervende Egorov laat horen hoe het is om door te willen leven en toch kapot te gaan. Tragisch maar waardig.
Brokken vertelt over die Schubert-avond in zijn boek. Na afloop vraagt Egorov hem of het niet te zwaar was. Brokken: ‘Alles was overdacht. Niks geen onbezonnen emotie. Met een beheerst maar intens verdriet liet hij horen dat sterven het verschrikkelijkste van het leven is. Ik geloof dat die avond iedereen een beetje doodging.’
Dat is niet onopgemerkt gebleven. Toen mijn moeder twee weken voor haar dood haar specialist wilde bedanken voor zijn goede zorgen stuurde ze hem de cd met deze Schubert. Ze voegde er een chique en hartverscheurend nuchter begeleidend briefje bij dat ongeveer net zo klonk. Ik heb de post nog bezorgd, geloof ik. Aan sommige dingen moet je niet te vaak denken.
Brokken noemt zijn boek een roman. Ik snap wel waarom. Bij vriendschappen gaat het niet om de feiten maar om de dromen. Dit boek is een daad van genegenheid. Het is geschreven door iemand die een belangrijk mens niet wil vergeten, en die de kunstenaar Egorov met het juiste soort mededogen heeft verstaan.
Laat deze anekdote als bewijs dienen.
In 1986 koopt Brokken voor 280 gulden een kaartje voor het recital van Vladimir Horowitz in Amsterdam. Egorov is vastbesloten niet te gaan. Hij haat Horowitz, schrijft hij in zijn dagboek: ‘Het kan Horowitz geen donder schelen wat er in de partituur geschreven staat, wat de componist wil.’ Op het laatste moment draait hij bij. In een dronken bui belt hij Brokken om te zeggen dat hij ‘zo graag, zo vreselijk graag’ naar Horowitz wil. Brokken geeft hem zijn kaartje. En Egorov beleeft een avond die hij maar twee jaar lang nooit zal vergeten. Hij gaf zich gewonnen. Hij kon, zoals dat eigenlijk alleen in de muziek kan, zijn principes laten varen voor iets groters.
Dichters & Denkers
Wat vrienden doen
JAN BROKKEN
IN HET HUIS VAN DE DICHTER
Atlas, 378 blz., € 19,95
Uit: De Groene Amsterdammer van
www.groene.nl/2008/44
www.groene.nl/2008/44