In 2002 ontmoette ik Eric Lorberer (43) op een door hem georganiseerde literaire avond in Minneapolis. Ik las toen een nummer van Rain Taxi, ‘review of books’, een magazine voor literaire kritieken dat hij sinds 1995 uitgeeft.
Het nieuwste nummer is net verschenen. Het heeft ongeveer het formaat van De Groene Amsterdammer, telt 62 bladzijden met artikelen over bij kleinere Amerikaanse uitgeverijen verschenen fictie, poëzie, vertaalde literatuur en stripboeken. Geen verhalen en gedichten. Dit nummer bevat recensies over werk van schrijvers als Miljard Kaufman, Tom Wodicka, William Walsh, Joanna Klink, Marc Scott, Philip Whalen. Nooit van gehoord, maar nu dus wel. Ook stukken over bekendere schrijvers: een langer artikel over de in 2007 overleden dichteres Elizabeth Hardwick, een recensie over een poëziebundel van Adrienne Rich en – verrassing! – een uitvoerige en gunstige bespreking van Omega Minor, de omvangrijke roman van de Belg Paul Verhaeghen (in De Groene Amsterdammer besproken) die kort geleden in vertaling bij uitgeverij Dalkey Archive uitkwam. >
Ik tel bij elkaar ruim zestig besprekingen en beschouwingen. Rain Taxi bevat advertenties van uitgeverijen en voorin staat een oproep een bijdrage te sturen om het blad in stand te houden. In het vorige nummer van Rain Taxi stonden de namen van de donateurs van 2007 – bijna tweehonderd. Ik kom Marjorie Perloff tegen, gerenommeerd literatuurwetenschapster, ook Richard Hell, popster en cultheld.
Op pagina 1 van ieder nummer staat een korte verklaring over de ‘mission’ van Rain Taxi. Het blad wil het bestaan van onafhankelijke literaire cultuur bevorderen. Het doet dat via publicaties die bewustwording en waardering voor innovatief schrijven over het voetlicht brengen. De makers geloven in artistieke diversiteit, culturele relevantie en wijdverbreide toegankelijkheid. Zie je wel, het bestaat nog, literair idealisme!
Uitgever en samensteller Eric Lorberer is voor een paar dagen met vakantie in Nederland. Ik spreek hem in Den Haag.
Vertel me iets over ontstaan en bedoelingen van Rain Taxi.
‘We begonnen in 1995 met z’n drieën als een non-profitorganisatie. De naam is ontleend aan een werk van Salvador Dalí. We kregen wat geld bij elkaar van donateurs, stichtingen en de overheid. We wilden een podium bieden voor kleine en middelgrote Amerikaanse uitgeverijen die artistiek gezien belangrijke boeken uitgeven, maar commercieel meestal niet erg succesvol zijn. We wilden een alternatief zijn voor de recensiecultuur van grote landelijke dagbladen als The New York Times die hoogstens bestsellers bespreken en gerenommeerde schrijvers van de grote uitgeverijen, maar zelden toekomen aan poëzie en vertaalde literatuur, laat staan aan boeken van kleine uitgeverijen.
Er zijn in de Verenigde Staten veel van die uitgeverijen. Alleen al in Minneapolis en Saint Paul zijn minstens dertig kleinere uitgeverijen. Vaak brengen zij interessante werken uit die in een zwart gat dreigen te vallen. Niemand bespreekt ze of bediscussieert nieuwe ontwikkelingen in het al met al bloeiende Amerikaanse literaire leven. Wij proberen dat wel te doen, we bespreken debuten en we proberen vertaalde literatuur onder de aandacht te brengen. In Amerika komt erg weinig vertaald werk uit, hoogstens één procent van alle uitgegeven literatuur is vertaald, een belachelijke situatie. In het nieuwste nummer bijvoorbeeld staat een bespreking van Paul Verhaeghen, dat vonden en vinden we een belangrijk boek. Tot nu toe is dat verder nergens besproken.’
Hoe ontwikkelde het blad zich?
‘Na een paar jaar hielden mijn twee medeoprichters het voor gezien, er was geen geld genoeg om voor drie man van te leven. Ik ging alleen door, ik heb er een klein inkomen aan dat ik af en toe moet aanvullen met lesgeven en lezingen. Mijn vrouw Kelly Everding verzorgt het ontwerp en de lay-out, we hebben geen kantoor, we doen alles thuis, dat scheelt weer in de onkosten, al begint ons huis langzamerhand uit te puilen van de boeken die we toegestuurd krijgen. We begonnen met een oplage van duizend stuks, we stuurden het magazine naar onafhankelijke boekhandels, naar universiteiten en naar creative writing-programma’s in het land. Nu komt het blad vier keer per jaar uit en heeft het een oplage van achttienduizend stuks per nummer.
Het is in heel Amerika gratis verkrijgbaar. Het voorziet in een behoefte van een gemeenschap van mensen met dezelfde interesse. De uitgeverijen vinden ons blad belangrijk, ze krijgen bij ons een stem, een plaats, hun uitgaven worden soms alleen door ons besproken. Niet alleen gunstig, zo werken we niet, we zijn een onafhankelijk blad, dus worden er af en toe harde noten gekraakt. Dit werkt naar twee kanten goed uit. Ze adverteren steeds meer bij ons, ze vinden het bereik groot genoeg. Dit levert ons dus weer geld op, al moet je je daar niet erg veel bij voorstellen, want onze advertentietarieven zijn erg laag, anders kan niemand ze betalen. Op deze manier zijn we bezig langzamerhand een publiek voor dit soort off stage en soms off off stage literatuur te creëren.
We hebben geen voorkeur voor een bepaalde literatuur, we bespreken ook de meer traditionele literatuur, we proberen zo min mogelijk te discrimineren. Beroemdheden doen we af en toe ook – Thomas Pynchons nieuwe werk komt aan bod – maar we bespreken toch liever een roman of poëzie waarvan de lezer nog nooit gehoord heeft.’
Een oplage van achttienduizend is nogal wat, en gratis. Hoe krijg je dat voor elkaar?
‘Het is elke keer een uitdaging. Het kost natuurlijk veel geld om zo’n blad te produceren en dus hebben we altijd geld nodig. Je kunt je op ons blad abonneren. Liefhebbers in kleine gemeenschappen waar geen onafhankelijke boekhandels zijn doen dat, of ze nemen een abonnement om ons te steunen. Daarnaast komt geld binnen via advertenties. Maar dit is niet genoeg. In Amerika zijn er niet veel mogelijkheden voor subsidies, zoals bij jullie. We vragen donateurs om geld. Daarnaast proberen we geld los te peuteren bij stichtingen en de overheid, tot nu toe met redelijk tot goed succes. Een belangrijke overheidsinstelling is The National Endowment for the Arts, die ons steeds steunt, al moeten we ons altijd bewijzen. We krijgen ook steun van familiestichtingen, bijvoorbeeld de McKnight Foundation, en tegenwoordig ook van het winkelbedrijf Target.
Het is een kwestie van schrapen en nog eens schrapen. Kleinere uitgeverijen werken net zo. Een vertaling van het werk van Pessoa verkoopt nu eenmaal niet, dus moeten ook zij hun geld bijeen zien te krijgen. Tegenwoordig lukt het ons steeds beter, we worden commerciëler. Eerst moesten we onze distributie zelf verzorgen, tegenwoordig kunnen we ons een distributiebedrijf permitteren.’
Hoe kom je aan de auteurs van de stukken?
‘We rekruteerden ze eerst uit onze vrienden- en bekendenkring, allemaal literatuurliefhebbers. Langzamerhand kwamen daar steeds meer mensen bij. Schrijvers van moeilijk verkoopbare boeken beseffen dat ze in ons blad in contact kunnen komen met hun lezers, dat het een podium voor discussie biedt. Ze zijn geïnteresseerd in een blad als het onze, ze houden van mensen met een missie, omdat ze die zelf ook hebben. Vaak steunen ze ons met kleine bedragen. Soms schrijven bekende schrijvers voor ons, David Foster Wallace bijvoorbeeld schreef een artikel, een aankomend Amerikaans talent als Stephen Dixon schrijft ook voor ons. Iedereen schrijft voor niks.
Wij zijn een soort hybride tussen literaire bladen die verhalen en gedichten publiceren – dat doen wij niet – en kranten die meer journalistiek werken. Er zijn in Amerika veel literaire bladen, iedere grotere stad heeft er een paar, vaak zijn ze gelieerd aan universiteiten en colleges. Wat wij doen bestaat niet. We geven schrijvers die voor ons aan de slag gaan geen opdracht mee. Alleen bij de grotere stukken overleggen we, zoals nu bij een overzichtsartikel over het werk van Elizabeth Hardwick. Veel schrijvers van de stukken heb ik nog nooit gezien, ze zitten overal in het land, of in het buitenland, in Duitsland, Engeland, et cetera. Dat is geen probleem, alles gaat per e-mail.’
Hoe ziet de toekomst eruit?
‘Altijd zorgelijk, maar dat zijn we gewend. We proberen onze activiteiten de laatste jaren uit te breiden. We hebben een uitvoerige website waarop je alle artikelen kunt terugvinden en één keer per jaar organiseren we in Minneapolis een groot literair festival waar alle uitgeverijen uit de omgeving aan meedoen. We nodigen grote namen uit, maar ook relatief onbekenden. Afgelopen jaar traden de Nigeriaanse schrijver Chris Abani en de Iraanse schrijfster Gina B. Nahai op, naast minder bekende Amerikaanse dichters als Bin Ramke en Laura Moriarty. Op het ogenblik gaat het allemaal redelijk goed, maar we weten niet of we over vijf jaar nog bestaan.’

Een abonnement op Rain Taxi in Europa kost
$ 30.- per jaar (vier nummers), een tweejaarlijks abonnement $ 50.-. www.raintaxi.com