«Schön ist der Mensch und erscheinend im Dunkel, wenn er staunend Arme und Beine bewegt.» Aan die woorden van de dichter Georg Trakl (1887-1914) moet ik vaak denken als ik naar zwemwedstrijden kijk. Zwemmers zijn, in fysiek opzicht, de mooiste sporters. Atletischer dan alle andere atleten. Gebouwd zoals God het voor ogen moet hebben gehad toen hij een voorzichtig begin maakte met Adam en Eva. Een bovenlichaam als een volmaakte vloeiende driehoek, de schouders breed maar niet te breed, de armen sterk en gespierd maar soepel en elegant, de smalle taille, de benen in perfecte verhouding met de rest van het lichaam – en de mannen mogen er ook zijn.

En misschien het allermooist: er is geen haar te zien op het zwemmerslichaam. Niet één. Glad als pasgeboren-baby-billen. «Schön ist der Mensch», denk je dan.

Daartegenover staat de onverbiddelijkheid van het feit dat het in wezen allemaal geploeter blijft, dat zwemmen. Dat geldt ook voor andere sporten, natuurlijk. Overal zien we de mens moeizaam – en op een of andere manier verbaasd, verwonderd, over zichzelf, over alles – armen en benen bewegen om zich een weg te banen naar zijn doel. Lopend, fietsend, springend – de sporter is bezig met het bedwingen van niet alleen zijn fysieke opponenten, maar vooral ook de natuurkrachten. Dat is de essentie van sport: het bestrijden, bedwingen en overwinnen van de krachten der natuur.

Is de mens dan nietig of niet?

Neem de zwaartekracht. Daarmee heeft de mens al enorm veel moeite. Zet hem op een schoonspringplatform op de tien-meter-toren en je ziet hoe hij, als hij een stap in het niets zet, met een noodvaart naar de aarde wordt getrokken. Niets tegen te doen.

En de weerstand. Leg hem in het water en zie hoe houterig en moeizaam de mens zich voortbeweegt, vooral als je hem vergelijkt met een dier dat gewend is in water te bewegen, zoals een vis.

Het EK zwemmen heeft ons veel geleerd, afgelopen week. Over de mens, over zijn mogelijkheden en vooral zijn onmogelijkheden.

Water biedt weerstand.

Om sneller te kunnen zwemmen, probeert de mens door innovaties verbeteringen aan te brengen. In het zwemmen betreft dat vooral de aërodynamica: hoe kan ik de weerstand van het water zo goed mogelijk overwinnen? Wielrenners hebben de tijdrit-helm, waar de lucht soepeler langs glijdt dan langs een hoofd.

Zouden zwemmers een helm mogen dragen tijdens de wedstrijd? Er is al een soort haaienpak uitgevonden, met kleine schubben, ook om de weerstand te verlagen. Het lichaam kun je insmeren met vette glij-olie. Operatief aanbrengen van vliezen tussen de vingers en de tenen, zoals eenden hebben, is een mogelijkheid. Transplantatie van huid, zodat de zwemmer wordt gehuld in een geprepareerde laag superzwemhuid, waar het water van afglijdt.

We kunnen ook denken aan het aankweken van flaporen, die een stuwende en sturende werking kunnen hebben. Het operationeel corrigeren van vorm en afmeting van bepaalde lichaamsdelen, zodat bijvoorbeeld het geslachtsdeel kan dienen als vin – ook bij de mannen wellicht. Of de neus.

Om te voorkomen dat Marleen Veldhuis op de vijftig meter vrije slag na 47 meter snelheid verliest omdat ze toch moet ademhalen en dus naast het goud grijpt, kunnen we kieuwen plaatsen, achter de oren. Als de man van Atlantis had.

De zwemmende atleet blijft een aandoenlijke ploeteraar. Maar mooi is hij wel.