De ecosexual artists Annie Sprinkle en Beth Stephens © http://sexecology.org

‘Echte mannen gedragen zich macho, echte vrouwen gedragen zich verleidelijk.’ Daarmee opende het scholierendebat in de bibliotheek in Assen. Ik zat toevallig in het publiek, omdat ik vlak daarvoor een lezing had gehouden over de ‘vrijheid van het lichaam’. Ik betoogde dat ‘normaal doen’ een uitermate vals advies was van premier Mark Rutte; niet wát je doet, niet wát je zegt wordt beoordeeld, maar hoe je wordt gezien. Iedereen heeft de vrijheid om in een auto te zitten en naar voetbaltraining te rijden, maar alleen de zwarte jongens Omar, Derick en Imar werden onder schot aangehouden (Amsterdam-Zuid, 2 mei). Niet wát ze deden werd bedreigend gevonden, maar hoe ze eruitzagen. ‘It’s the gaze that kills’, zegt de Afro-Amerikaanse schrijver Teju Cole. ‘Het maakt niet uit of ik ’s avonds naar een klassiek concert ga in het chique Carnegie Hall, op straat zien agenten een zwarte man.’ Het is de gaze, de blik, die een agent doet schieten.

De scholieren waren in twee groepen verdeeld en zaten nu op het podium tegenover elkaar. Voor zover zichtbaar zaten er in deze debatklas maar drie meiden. Voor zover zichtbaar bestond de rest uit jongens. De ene groep moest voor de stellingen zijn, de andere tegen. In debatles maakt het niet uit wat je zelf vindt: retoriek staat centraal, de inhoud is kneedbaar. Of de tieners nu voor of tegen de stelling moesten zijn: beide kampen achtten mannelijkheid of vrouwelijkheid afhankelijk van het andere geslacht. ‘Vrouwen vallen op machomannen’, zei de ene kant. Oneens, betoogde de andere kant: ‘Vrouwen willen een man die ook zorgzaam kan zijn.’

De volgende stelling ging over homoseksualiteit. Hoewel ‘ze geen kinderen kunnen krijgen’, had niemand er echt iets tegen, vooral omdat ‘ze er toch niemand mee lastig vallen?’ De scholieren waren bereid om wat normaal is op te rekken en homo’s te accepteren. Over waardering voor verschil werd niet gesproken. Het ging over ‘ze’ alsof het zeker was dat er in deze groep van twaalf scholieren alleen maar voltijd hetero’s zaten.

Statistisch gezien moest er een scholier bij zitten die zich aangetrokken voelt tot hetzelfde geslacht. Maar de volksstatistiek van één op tien zegt mij weinig: het gebruik van werende taal – pesterige opmerkingen of juist onbewuste uitsluiting – wint het al gauw van de biologische gemiddelden. Als de natuur zo sterk één op tien bepaalt, waarom is het in kroegen met een regenboog dan zeker negen op tien? Cultuur. Een vlag boven de voordeur doet meer dan hormonen.

Beide debatteams betoogden dat mannelijkheid of vrouwelijkheid afhankelijk is van de (goed)keuring van het andere geslacht. Daarmee maakten de scholieren het logisch onmogelijk voor same sex-geliefden om mannelijk of vrouwelijk te zijn. Eigenlijk vond ik dat wel een prettig idee: een beleving van liefde waarbij mannelijkheid of vrouwelijkheid er niet toe doet.

In de praktijk is dat natuurlijk niet aan de hand. In homo- en lesbocafés moet je vaak evengoed herkenbaar man óf vrouw zijn, evenals degene met wie je zoent of op date bent; anders vervalt de categorie gay en ben je soms niet meer welkom. Alleen op queerplekken – waar duidelijkheid expliciet wordt verworpen – wordt dit onderscheid doorbroken.

Zo was ik onlangs op het Strangelove Festival in Antwerpen. Een heel weekend queer, met lezingen en korte films, bondage-artiesten, dj’s, en performances van activistische strippers uit Londen. Om een ticket te kopen, moet ik wel aanklikken dat ik geen robot ben, maar ik hoef niet te vermelden of ik ‘man’ of ‘vrouw’ ben. Uiteraard zijn de toiletten in het festivalpand genderneutraal gemaakt. Binnen hangt de open, veilige sfeer die queer voorstaat. Natuurlijk worden vooroordelen niet afgeschraapt bij de ingang, maar omdat de gezamenlijke intentie ‘openheid’ is, deel je geen negatief commentaar om sociale binding te creëren. Waar roddelen, klagen of afkeuren vaak een ‘onderling’ gevoel moet opwekken, bestaat het ‘onderling’ bij dit queerfestival uit zachtmoedigheid.

Vlak voor middernacht begint het optreden van Hyenaz, een performance duo uit Berlijn. Hun lijven zijn met zilver ingesmeerd, waardoor ze zowel mechanisch lijken als er heel natuurlijk uitzien, met alle welvingen, vetrollen en spieren zichtbaar blinkend. Het duo wil een ritueel uitvoeren, het publiek danst mee, maar verlegen. Wij snappen de weinig ritmische muziek niet of zien onze vrienden kijken.

Alles is water en dus zijn wij mensen, water­lichamen, met alles verbonden

Er worden blinddoeken uitgedeeld, een soort maskers. We binden deze voor bij een onbekende en krijgen deze voorgebonden. Het donker drijft ons naar elkaar toe. Ik voel armen over de mijne glijden, ik voel een blote gespierde rug, gladde verf en dan een katoenen shirt. We blijven dicht bijeen en dansen. Ik voel een klamme hand, iemand heeft mijn hand vast, inclusief verstrengelde vingers. Er wordt niet losgelaten – daar geef ik me aan over. We lijken te versmelten tot een dier. Het voelt alsof er iemand is die de golfbewegingen leidt. We grommen in orkest, steeds luider. De roep lijkt niet uit mijn eigen buik te komen. Een van de performers begint met het losknopen van de blinddoeken en even later staan we zo, ziend ineens, te midden van elkaar. Langzaam maar zeker vallen we uiteen. Ik heb vegen zilver op mijn kleding en een dot blauw haar zit vast in de schakeltjes van mijn armband. Als ik mijn voorhoofd afveeg weet ik niet of het mijn zweet wel is. De klamme hand kan ik niet terugvinden.

Even hield ik van hen allemaal, even voelde hun huid verbonden met de mijne (en bestaan bezittelijk voornaamwoorden zoals ‘hun’ en ‘mijn’ niet meer). Nu zijn we weer te onderscheiden, eigen personen, een beetje verlegen. Van alles wat – qua haar- en huidskleur, lichaamsvormen, genders en leeftijden. De blinddoeken vormden een opgezet contrast. We werden blind gemaakt en zagen dit gebeuren. Het is geen blindheid zoals de blindheid die geen moeite kost en ‘gewoon’ een predispositie zou zijn, zoals veel mensen ‘kleurenblind’ zeggen te zijn wanneer het ras betreft. We dansten samen bewust blind. Het opheffen van onderscheid en hokjes betekent dus niet: doen alsof de verschillen er niet zijn. Je kunt ze alleen verpulveren door ze heel moedwillig niet te zien. Dat is geen vertroebeld zicht, maar een hyperkijken.

Hoe ziet de liefde eruit wanneer deze niet in man/vrouw, homo/hetero wordt opgedeeld? Gaat dat er bijvoorbeeld zo aan toe als in Written on the Body van Jeanette Winterson? In deze roman fungeert een naamloze en genderloze ik-figuur die zowel mannelijke als vrouwelijke geliefden heeft. Het boek begint met droogte: het heeft al drie maanden niet geregend. Maar dan verschijnt Louise, met wie de ik-figuur in een hevig romantische relatie belandt. Algauw blijkt Louise ernstig ziek, leukemie. Haar ex, een vooraanstaand arts, overtuigt de ik-figuur dat hij Louise kan genezen door haar naar collega’s in het buitenland te brengen.

De ik-figuur gelooft hem en zegt Louise dat ze terug moet gaan naar haar ex, alles om te blijven leven. Louise weigert, alles voor de grootse liefde. De ik-figuur besluit stiekem te vertrekken en verlaat de zieke Louise, in de hoop dat zij dan wel naar haar arts-ex zal gaan. Een vreselijk romantische en zinloze daad. De ‘ik’ mag dan zonder gender zijn en niet op één geslacht vallen, de keuze om weg te gaan is wel binair: het is een alles-of-niets-beweging. ‘Is happiness always a compromise?’ vraagt de ik-figuur zich af. Dat dit compromis geen groot offer hoeft te zijn, maar ook ‘een steggelen met’ kan betekenen, ‘een samen aanmodderen’, komt niet in het hoofd van de ik-figuur op.

Had de ‘ik’ het werk van Donna Haraway maar kunnen lezen. In haar nieuwste boek met de al adviserende titel Staying with the Trouble (2016) stelt de Amerikaanse filosoof en bioloog: ‘I am not interested in reconciliation or restoration, but I am deeply committed to the more modest possibilities of partial recuperation and getting on together. Call that staying with the trouble.’ Wintersons ik-figuur zag ziekte, zag de dood en wenste een allesomvattende oplossing. De ik-figuur zag het leven in de ‘trouble’ niet.

In haar werk schept Haraway een ogenschijnlijk nieuwe wereld door de taal die ze gebruikt. Ze schrijft niet over mensen, dieren en planten, maar over critters. Ze benoemt onze tijd als de ‘Chthulucene’ waarin het moet gaan over ‘samen maken’ in plaats van ‘zelf doen’, een tijd waarin ‘staying with the trouble’ noodzakelijk is en waarin we moeten leren om samen te sterven. Samenleven is haar belangrijkste doel, en daar horen samen doodgaan en samen ziek zijn bij. We moeten breder, dieper, sappiger, poreuzer en minder mensgericht naar het heden en de toekomst kijken. ‘Let’s make kin, not babies!’ adviseert Haraway. Een gezin stichten zonder kindjes en één partner, een familie die niet alleen uit mensen bestaat.

Als je Haraway leest, is het onderscheid tussen man/vrouw nog wel het gemakkelijkst overboord te gooien. Haar ‘wij zijn allemaal korstmossen’ is lastiger voor te stellen dan: wij zijn allemaal mensen. En toch komen we zelfs daar niet op uit en moet gender keer op keer, altijd weer, worden gemarkeerd. Documentairemaker Sophie Dros maakte er een film over, Genderbende. Ze portretteerde mensen die zichzelf niet als ‘man’ of ‘vrouw’ definiëren. In een radio-interview met De Correspondent legt ze uit hoe ze met het onderwerp in aanraking kwam: een vriend vertelde dat ze niet langer als vrouw wilde worden gezien. ‘O, dus je bent transgender?’ reageerde Sophie. Ze vond zichzelf heel ruimdenkend – transgender? Geen probleem! Haar vriend was het daar niet mee eens, hij wilde man noch vrouw zijn en noemt zichzelf ‘non-binair’. Wel koos hij voor de aanduiding ‘hij’. Anderen kiezen liever voor ‘zij/ze’. Persoonlijk hoor ik de Engelse variant ‘they/them’ vaker, omdat zij/ze in het Nederlands ook het vrouwelijk persoonlijk voornaamwoord enkelvoud is, terwijl ‘they/them’ direct een meervoudige identiteit onderstreept.

Sophie zit met de Correspondent-interviewer in het Vondelpark in Amsterdam. Het duurde even voor ze haar eigen veronderstelde openheid verder kon oprekken, maar inmiddels vindt ze ‘non-binair’ heel begrijpelijk. ‘Ik snap zelfs niet meer dat ik het toen niet snapte’, maar het was wennen, want ‘het eerste wat je van iemand ziet is het geslacht’. Of, niet het geslacht, als in genitaliën, maar de gender: de gedragingen en kenmerken die we bij een geslacht vinden horen. Lang haar, rok, diepe stem, platte borst. We horen hoe Sophie de langszoevende fietsers indeelt: dat is een man, dat is een vrouw, dat is een vrouw, dat is een man. De luisteraar ziet de fietsers niet, maar gelooft direct dat ze dit onderscheid kan maken. ‘Als het niet duidelijk is, ontstaat er een soort kortsluiting in de hersenen. Mensen hebben gewoon de neiging om te categoriseren.’

Zonnestralen penetreren je poriën, de wind streelt je huid, modder is uitnodigend vochtig

Dat is een geliefde opvatting: hokjesdenken is noodzakelijk, het schept orde in de chaos. Er zijn wetenschappers die deze aanname kundig weerleggen. Zie bijvoorbeeld het werk van neuropsycholoog Cordelia Fine, sociaal geneeskundige Rebecca Jordan-Young of filosoof Catherine Malabou. Maar in mijn non-binaire droom wil ik het niet over de hersenen hebben, maar over water. Het menselijk lichaam bestaat voor zestig tot negentig procent uit water. Willen we de mens begrijpen, dan is het waarachtig om daarnaar te kijken. Bijvoorbeeld in het werk van Astrida Neimanis, zij schreef het artikel ‘Hydrofeminism. Or, On Becoming a Body of Water’. We zijn zelf water, maar tussen ons zit ook water. Water is constant in beweging, maar heeft ook een geheugen. Water zit nooit vast, maar het is ook niet vluchtig. Doordat we water delen, doordat we water drinken, gebruiken en uitscheiden, zijn we verbonden. We zijn verbonden met de kleinste en grootste dieren, maar ook met de watertank en de regenwolken. ‘Water begeleidt een lichaam van jong naar oud, van hier naar daar, van mogelijkheid naar werkelijkheid. Vertaling, verandering.’ Verandering stroomt door ons heen.

In Nederland staat niet zozeer de beweeglijke kracht van water centraal, maar markeert het controleren en besturen van water de nationale identiteit. Een Hollandse knul (waarom heeft dit kind eigenlijk een geslacht?) stak zijn vinger in een gevaarlijk gaatje in de dijk en werd beroemd.

De blik op water is, zeker nu, politiek. Ik hoorde voor het eerst over hydrofeminism in Venetië, de stad waar je blik schommelt als je even over land beweegt, waar toeristen vrolijk op een ondergelopen San Marcoplein spelen, waar bewoners altijd precies op tijd hun kaplaarzen dragen omdat ze weten op welke hoogtegraden hun bestemming ligt en ze een waarschuwend sms’je krijgen als het waterpeil dreigt te stijgen. In deze sprookjesachtige waterstad verdronk afgelopen januari een man, onder lachend toezicht van toeristen en filmende Venetianen die gierend en luidkeels ‘Afrikaaa’ riepen. Alsof er geen mens maar een continent in het groenblauwe kanaal ligt. In water kun je verdrinken, maar het is de taxerende blik die doodt.

Het waterig denken brengt een nieuwe verantwoordelijkheid met zich mee, toont Neimanis. Alles is water en dus zijn wij mensen, waterlichamen, met alles verbonden. De vervuiling van de arctische gebieden zorgt er bijvoorbeeld voor dat het dieet van de lokale Inuit een veel te hoog percentage van de kankerverwekkende stof polychloorbifenylen bevat. Zeker in de moedermelk van de Inuit wordt deze stof in een hoge concentratie doorgegeven. Zijn wij niet allen verantwoordelijk voor de voeding van die zuigeling?

De erotische verlangens van Annie Sprinkle en Beth Stephens richten zich ook op de aarde

Neimanis introduceert de term hydrofeminism, maar het moge duidelijk zijn dat mannen evengoed ‘waterig’ zijn. Het gaat de Australische onderzoeker nu juist níet om het vinden van essentialistische verschillen tussen mannen en vrouwen. Het woord feminisme in de term ‘hydrofeminism’ benadrukt het verlangen naar een rechtvaardiger, gelijkwaardige wereld (voor alles en iedereen). Omdat we allemaal uit water bestaan, stelt hydrofeminisme niet de wat-vraag centraal, maar de hoe- en waar-vraag. Hoe stroomt het, waar is ruimte?

Het waterig denken betekent niet dat de boel verwatert of slap raakt. Het waterig denken vraagt juist om een heel genuanceerde, oplettende en specifieke blik. Neimanis pleit voor ‘een ethiek van onkenbaarheid’ waarbij zekerheden worden geschuwd en vanzelfsprekend of automatisch handelen kritisch wordt bevraagd.

Wat de liefde betreft, kan het met waterig denken alle kanten op. De bekende potjes en dekseltjes-metafoor is stijf en weinig toereikend. Liefde sproeit, sist, vloeit, mengt, verdampt, walmt. Hoe vormeloos en groots en oneindig de liefde kan zijn, bewijst voormalig pornoster Annie Sprinkle met haar partners Beth Stephens en de aardbol. Even een uitleg: Annie Sprinkle is een Amerikaanse, geboren in 1954 als Ellen Steinberg. Ze begon als pornoster toen er nog geen internet en webcams waren. Sprinkle speelde onder meer in de klassieker Deep Throat en rekende uit dat ze in haar hele leven zoveel mannen heeft gepijpt, dat ze bij elkaar opgeteld een piemel zo breed en zo lang als het Empire State Building in haar mond heeft gehad. Beth Stephens is haar echtgenote, een academica en filmregisseur. Sprinkle en Stephens identificeren zich allebei als ‘ecosexual’. Hun erotische verlangens richten zich niet alleen op mensen, maar ook op de aarde.

We zien allerlei soorten lijven, kleuren, vormen, genders, wensen en nonhumans

Zonnestralen penetreren je poriën, de wind streelt je huid, modder is uitnodigend vochtig. Hun beider waardering voor de aarde motiveerde hen om een activistisch pad te bewandelen. Zo waren ze betrokken bij de North Dakota pipeline-protesten. In Californië gingen ze op zoek naar manieren waarop je de aarde kunt steunen en beschermen en misschien ook genot kunt schenken. Ze besloten om met de aarde te trouwen en creëerden een ritueel: ze wilden niet alleen hun eigen verbintenis met de aarde bestendigen, maar gebruikten vooral een traditionele praktijk (het huwelijk) om de slechte behandeling van de aarde aan te kaarten. Hun liefde is eco en eco is politiek.

Op het kunstfestival Documenta, dit jaar zowel in Athene als in het bekende Kassel, deelden Annie en Beth hun ecoseksuele liefde en werk. Ze noemden hun optreden Water Makes Us Wet en toonden een zeemeerminnenpornofilm. Het duo werd uitgenodigd door gastcurator Paul B. Preciado. Hij schreef een boek over zijn testosterongebruik, Testo Junkie – toen nog als Beatriz, vandaar de B tussen Paul en Preciado. Hij gebruikt energieke woorden als ‘pharmacopornography’, ‘narcosexual witchcraft’ en ‘endocrinological management of sexual identities’ en verweeft filosofische theorie met memoire, terwijl hij zijn dagelijkse dosis ‘T’ inneemt. Preciado ziet testosteron niet per se als een mannelijk hormoon, maar als een drug. Alles wat je toevoegt, heeft invloed.

Zijn inname van deze drug is echter niet zo uniek. Hij beschouwt de mens als voortdurend ‘onder invloed’: we zijn immers constant in de weer met techniek. Of het nu mijn ratelende vingers op de laptop zijn, de fiets waarmee je van A naar B beweegt, de titanium pin in dat ooit gebroken bot. Die techniek waarvan we ‘onder invloed’ zijn, is steeds minder vaak een ding dat gemakkelijk van ons te onderscheiden is: de vitaminepillen die je slikt, het hormoonspiraaltje of de anticonceptiepil, het laseren van ogen. Maar ook bijvoorbeeld de dingen die je wat minder snel als techniek beschouwt. Zoals sms’en. Dat is een dienst en techniek, bedoeld voor communicatie, die zonder een gebruiker niets waard is. Net als Haraway verwerpt Preciado het onderscheid tussen biologie en cultuur, tussen binnen en buiten, vlees en plastic.

Voor wie Preciado’s woordporno vol theoretische zweepslagen te veel vindt of liever alleen over hetero’s leest, is er een toegankelijker boek: Testosteron Rex van Cordelia Fine. De ontwikkelingspsycholoog ontmantelt enkele mythen en aannames over mannelijkheid en vrouwelijkheid. De invloed van hormonen wordt schromelijk overschat, schrijft Fine. Wat werkelijk invloed heeft op je hormonen is je gedrag. Wijdbeens zitten of het aannemen van een Superman-houding (de benen wijd en armen in de lucht; een lijf dat zo veel mogelijk ruimte inneemt), doet je testosteronniveau stijgen. Je gedrag bepaalt dus je gedrag.

Gedrag bepaalt, maar het is de blik die taxeert. De gaze. En dus ga ik op zoek naar non-binaire beelden. Ik meld me aan voor een workshop bij filmregisseur en producent Jennifer Lyon Bell. Zij maakt pornofilms die ook wel als ‘feministisch’, ‘indie’ of ‘kunst’ worden gekenmerkt. Bell is zelf vooral gericht op het divers verbeelden van de vele verschillende erotische verlangens die mensen kunnen ervaren. De workshop begint met een tocht langs een lange rij met termen: ‘tentacle sex’, ‘aliens make them have sex’, ‘bukkake’. Alle 404 mogelijkheden zijn te vinden via fetishfuel.wikia.com, ‘maar ik zie het niet als fetisjen, eerder als voorkeuren’, zegt Lyon Bell. Ze moedigt de deelnemers aan om een lijstje te maken van de voorkeuren die ons interesseren, aantrekken of juist afschrikken. Het lukt me niet om een selectie te maken: eerlijk gezegd word ik overal wel nieuwsgierig van.

Om in de stemming te komen kijken we enkele fragmenten van verschillende pornofilms. Annie Sprinkle komt er niet in voor, maar we zien wel degelijk een ‘ecoseksueel’ die zich bevredigt door tegen de aarde op te rijden terwijl hij aan een tak met blaadjes snuift. Er zijn pornofilms waarin de performers niet alleen seks hebben, maar ook interviews geven. Twee ‘non-binaire’ Amerikanen vertellen dat ze ‘two-spirited’ zijn en dat ze de ene dag een borstkas hebben en de andere dag een boezem. Er zijn cartoonfilmpjes met schapen en cartoons met penetrerende tentakels. Deze worden gemaakt omdat het tonen van geslachtsdelen in sommige landen verboden is. Er zijn Europese feministen die deze tentakels hebben omarmd (sic), omdat het genot van de vrouw bij deze vorm van penetratie centraal staat. Dan is er nog Can Vampires Smell My Period?, waarin vers menstruatiebloed een heet lokmiddel vormt. We zien allerlei soorten lijven, kleuren, vormen, genders, wensen, en waar Haraway blij van zou worden: nonhumans, critters.

Uiteindelijk mogen we aan een eigen storyboard werken en een film bedenken, in scènes uitgeschreven of getekend. We werken op gekleurd papier, want dat is minder officieel en officiële gedachten blokkeren de erotische verbeelding. We hoeven ons ook niet te laten leiden door de vele praktische mankementen en economische tekorten waarmee regisseur Lyon Bell gewoonlijk wél rekening moet houden. Omdat ik niet kan kiezen tussen de vierhonderd voorkeuren die we aan het begin van de workshop onder ogen kregen, besluit ik dat ik er zo veel mogelijk in één film wil vatten.

Het verhaal is als volgt. We volgen een performer (op mijn storyboard speel ik zelf de hoofdrol en heet de performer dus ‘Simon(e)’) die een gebouw betreedt waar allerlei pornofilms worden opgenomen. In elke kamer wordt een andere film geschoten, tegelijkertijd. Elke kamer heeft dus een eigen sfeer, een eigen fetisj, bijbehorende performers en een regisseur. De camera gaat mee met ‘Simon(e)’, die in een kamer aankomt en midden in een scène belandt. Ze kan meedoen, toekijken, verstoren. Na een tijdje breekt ‘Simon(e)’ zich los uit de scène en stapt door naar de volgende kamer. Ik bedenk een kamer waar twee vrouwen in het toilethokje van een discotheek al vechtend tot vrijen komen, een kamer waarin aliens een echtpaar verrassen, een natuurscène waarin gezwommen wordt en waterbeesten hun tentakels gebruiken, een docent voor een schaars geklede klas en een bondagekamer vol zwiepend leer.

De nadruk in deze gedroomde pornofilm ligt op beweging, geheel volgens de ‘hydrologica’-filosofie van Neimanis. Zij bejubelt de ecotone: de overgangszone tussen twee of meer verschillende gemeenschappen of ecosystemen waar verschillen samenkomen. Eco, afgeleid van oikos, betekent ‘thuis’ en tone betekent ‘spanning’: ‘We must learn to be at home in the quivering tension of the in-between. No other home is available.’ Maar ertussenin zitten, het ervaren van vloeibaarheid en je non-binair identificeren is één ding. Wat nodig blijft, is dat anderen deze vloeibaarheid ook de ruimte bieden. Zodat we niet ‘drie meiden’ in de klas markeren en in het park ‘dat is een man, dat is een vrouw, dat is een vrouw, dat is een man’ aanwijzen, zelfs – of juist – wanneer het duidelijk lijkt. Zodat de agenten die de voetballers Omar, Derick en Imar met getrokken pistolen uit de auto dreven hun gestolde beeldpatronen meer durven wantrouwen.

Daarom werd ik enthousiast van mijn eigen storyboard. Niet omdat de performer gedurfd van alles uitprobeert en steeds van plek verandert, maar omdat de blik, de camera, meebeweegt. Minder gericht op wat iets is – door heel lang in één kamer te blijven om de fetisj aldaar te bestuderen –, en meer op hoe en waar. Haraway fungeert als regisseur: ‘staying with the trouble.’ De stollende neiging die we graag positief definiëren als ‘orde scheppen in de chaos’, is geenszins toereikend om de immer beweeglijke, wereldse trouble te vatten. We mogen wat meer vertrouwen op waterige ogen voor helder zicht.


Simone van Saarloos (1990) studeerde filosofie en literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam en de New School in New York. Ze publiceerde de columnbundel Ik deug/deug niet (2015), het pamflet Het monogame drama (2016) en de roman De vrouw die (2016)