Berlijn - De veel gelauwerde Duitse schrijver Dea Loher (1964), afgelopen jaren in het Nederlandse toneel opvallend aanwezig met zwaarmoedige toneelstukken als Unschuld en Das letzte Feuer, heeft nu iets lichtvoetigs geschreven, althans volgens de dramaturg van de wereldpremière: ‘ein heiteres, fast ein komisches Stück.’ Het heet Diebe en beleefde die wereldpremière in januari in het prestigieuze Deutsches Theater hier in de Schumannstrasse; regie voerde leeftijdgenoot Andreas Kriegenburg (1963), overigens geen kleine jongen in het Duitse toneel. Die enscenering speelde onlangs tijdens het Berlijnse Theatertreffen, door een zevenkoppige jury uitgekozen als ‘bemerkenswert’, opmerkelijk dan wel opvallend. Ik had het stuk vooraf niet gelezen. De tekst was afgedrukt in het februarinummer van het tijdschrift Theater Heute, maar die hadden daar zo'n puinhoop van gemaakt dat ik er niet aan ben begonnen. Het kwam me goed uit: ik wilde de voorstelling onbevangen zien, lezen kon later, ik kocht de geautoriseerde tekst van Diebe alvast in het theater. In het bijgevoegde programmaboekje las ik dat de dramaturg na eerste lezing aan de film Short Cuts van Altman moest denken. En inderdaad worden de vele losse scènes bevolkt door een twaalftal personages die veel praten zonder ‘ein knalliges Thema’, aldus de schrijver. De beloofde lichtvoetigheid viel me niet zo op. Of het zou de scène moeten zijn waarin ene Ira Davidoff bij de politieman Thomas Tomason de vermissing van haar man komt aangeven, en pas tegen het eind van de scène onthult dat hij al 43 jaar geleden is verdwenen en dat ze hem nu toch begint te missen. Maar dan zijn we reeds in scène negentien. We hebben er dan nog achttien te gaan.
Nee, lichtvoetigheid lijkt me niet Dea Lohers meest begeerde cup of tea, of het moet het soortelijk gewicht van een soap zijn. Voor de levendigheid van een soort soap had de regisseur zijn eigen decor ontworpen, een draaitoneel, waar ze hier in Duitsland trouwens dol op zijn. Het is wel een vreemd draaitoneel, het draait niet verticaal om zijn as, maar horizontaal, de toneelspelers worden als het ware het toneel op gekieperd. De bijnaam van dit draaitoneel luidt ‘watermolen’; aan de schrijver ontlokte de constructie de nuchtere constatering dat de voorstelling met een slok op of met een kater niet te spelen valt. Technisch is het een wonder, ook speeltechnisch trouwens, je hebt er een gedegen fysieke constitutie voor nodig en zeker geen hoogtevrees. Na een tijdje begint echter op te vallen dat de vernuftigheid van deze wentelende horizonten omgekeerd evenredig is aan de dodelijk saaie en in ieder geval allerminst sprankelende toneelspelersregie, waardoor de hele handel swingt als een café zonder bier, om de ons onlangs ontvallen Bobbejaan Schoepen te citeren.
En dan duren vier uur erg lang, overvol als ze zijn met wat een Berlijnse collega in een boosaardige kritiek benoemde als ‘kletsika waarover de dramaturgen zeggen dat er sprake is van poëtische meerwaarde en geheimen-tussen-de-regels, terwijl de meerwaarden en de geheimen juist ver te zoeken zijn’. Wat de jury van het festival heeft bezield om deze zielloze onderneming ‘bemerkenswert’ te noemen is me een raadsel. Een typisch geval van dramaturgen-incest, lijkt me.
Op de fiets onderweg naar mijn hotel dacht ik wel meteen: toch eens lezen dat stuk, zó beroerd kan het niet wezen.
De resultaten daarvan leest u in februari 2011, als Dieven in Rotterdam haar Nederlandse première beleeft, in de regie van Alize Zandwijk.