Kunnen ze niet beter in hun exotische oorden blijven? Of zijn ze misschien in te zetten voor werk dat we zelf niet willen doen? Hoewel niet valt te ontkennen dat het aantal verplaatsingen mede dankzij moderne technologie op dit moment uitzonderlijk groot is, weten we dat migratie van alle tijden is. Het Romeinse Rijk werd in zijn nadagen verrast door Germaanse stammen die een graantje wilden meepikken, de Bataven zakten de Rijn af en uiteindelijk komen we allemaal uit Afrika. Elke verhuizing leidt tot genetisch contact. Raszuiverheid bestaat niet, geen enkele cultuur is geïsoleerde monoliet.
In de literatuur zien we vergelijkbare processen aan het werk. Enerzijds bestaat de neiging de talen en genres overzichtelijk gescheiden te houden. Een roman is geen toneelstuk, een gedicht geen essay. Anderzijds is de hybride vorm zo oud als de literatuur zelf. De Griekse tragedie bevat lyriek, combinaties van proza en poëzie vinden we al in de bijbel en de koppeling van woord aan beeld is verre van zeldzaam. Wie media in elkaar schuift, en niet naadloos, laat zien dat juist spanning en wedijver iets wonderbaarlijks kunnen verwekken dat levenskrachtig is.
De nieuwe bundel van Tomas Lieske (1943) heet Daedalea, een woord dat geassocieerd mag worden met de duivelskunstenaar Daedalus. De ondertitel is Acht klonkies voeren een stemmenspel op onder regie van Keto Stiefcommando. Een vertelling in gedichten en prozagedichten. Het boek biedt een doorlopend verhaal dat zonder wijziging of toevoeging als hoorspel uitgevoerd zou kunnen worden. Klonkies zijn, in het Afrikaans, jongens, maar het woord wordt ook gebruikt om mensen van gemengde etniciteit aan te duiden, daarbij klinkt het als een klok. Bij Lieske gaat het om een gezelschap van Parijse scharrelaars van onduidelijke herkomst, al is de suggestie dat de meeste van hen uit Afrika komen. De taal is Nederlands, maar geregeld wordt overgeschakeld op Afrikaans. Culturele en genetische osmose vormt de basis van Daedalea.
Het Parijs van Lieske ligt niet alleen in Frankrijk, maar ook in Egypte. Het wordt, althans in het spel van de klonkies, bestuurd door een farao. Het duurt even voor je in de gaten krijgt dat Daedalea een nieuwe versie van het bijbelboek Exodus is, waarin de joden onder leiding van Mozes uit Egypte vertrekken om op zoek te gaan naar het land dat hun beloofd is. Hier zijn het de uitgebuite en kansloze migranten die ervan dromen onder leiding van klonkie Mosje en masse hun wrede meesters te verlaten, in de hoop dat die in paniek ontdekken dat zonder slavernij hun hele economie in elkaar stort.
Mosje is in werkelijkheid een loser van de eerste orde, ‘een kleurling die bij de bushalte rondloopt in een jasjurk en op blote voeten en die zich tot taak gesteld heeft zijn manshoge, loodzware, in zwart plastic gebonden vierkante pakken ritmisch heen en weer te slepen over de boulevard’. De verteller heet Imker Graat, maar hij laat zich assisteren door de amandelolieverkoper en kwakzalver Damn Good Memory. Sua Vecito, een dame van dubieuze zeden, wordt voorgesteld als de dochter van de farao. En Merci Merci zegt: ‘Wij, diensmeisjes, staan voor alle dienstverlenende meisjes, vrouwen en mannen. Voor alle mensen met een watersoeploon.’ Daaronder zijn begrepen de ‘kartonnendozenhandelaars, document-in-foliebinders, gokkers’, voor hen die ‘in Egypte tichels bakken’ en voor ‘al die bouwers aan een piramide’.
Dat personages rollen spelen is een constante in het werk van Tomas Lieske. In deze bundel laat hij virtuozer dan ooit zien hoe werkelijkheid en verbeelding door elkaar heen kunnen lopen. Het stemmenspel wordt aangekondigd en tegelijkertijd uitgevoerd, bovendien wordt het doorlopend becommentarieerd, bijgestuurd en gerelativeerd. De regisseur Keto Stiefcommando, over wie verteld wordt dat hij uit de dood is herrezen, duikt pas aan het einde van het verhaal op, waar blijkt dat hij een maffiabaas of drugshandelaar is die het helemaal gemaakt heeft. Zo wordt hij geïntroduceerd:
De verhalen over hem zweven door de luchten.
Dat hij als geen ander zijn goedlachse eieren
achthoog de dakrand in kon gooien
zonder de gebosseleerde schaal te breken.
Dat hij zichzelf als aangeslagen vat
in één keer stromend van biergeluk kon legen.
Dat hij in het stuivend land van herkomst
met een blik van spijt op de onvolprezen hemel
de irrigatie van de heimwee had geregeld.
Men beweerde dat hij als kind per kameel door de Sahara was getrokken, als Bonaparte op Elba had gestaan en in smoking op het Elysée ontvangen was. Keto vertegenwoordigt de kans en de hoop op een beter leven. Wie niets heeft vlucht graag in de verbeelding. Wanneer Keto in de slotscène tijdens een feest van verschoppelingen het podium betreedt, spreekt hij hen toe als een Martin Luther King: ‘Geliefden, ek het ’n snaakse droom gedroom’, waarna hij hen bedankt voor het spel. ‘We hebben laten zien dat wij hoog kunnen vliegen. Daedalea!’ Mosje begrijpt dat hij slechts een rol heeft gespeeld, maar dat neemt niet weg dat hij zijn ‘bijna onmogelijke taak/ om heel zijn volk naar een beloofd land te brengen’ glorieus heeft volbracht. Want ‘wie niets heeft, droomt zich een farao te zijn/ met een vierkante plastic ark, met een gouden schrijn’. Lieske laat opnieuw zien dat poëzie van levensbelang is.
Mosje zingt:
Geloofd de architecten van de regen, van de wolken,
van de blauwe aders in de lucht. Geloofd de wevers
van de linten in je haren die dansen in het goud
rond je gezicht. Geloofd de kissing kin van de vorsten
waar jij deel van bent. Geloofd de wazige heuvels
die trillen en tjilpen en alles onhoorbaar, een dorpse stilte.
Geprezen de knerpende kiezels onder je voeten, je adem
die jaagt, je handen die alles beloven, de geur van je haast.
Beschroomd buigt de zon naar de einder, een laatste
restaurant, en laatste glas wijn, een vliegensvlug afscheid.
De zon wordt langzaam roder, de stilte intenser, de wind
speelt al over je huid, blaast je kleren wat op, dolt je rillen.