
Voorbij de stinkende smog die Ankara omsluit liggen de open vlaktes van Anatolië. Kale heuvels en uitgestrekte akkers omringen het provinciestadje Polatli. Seyfettin Kara is net terug van de boerderij. De 21-jarige man woont samen met zijn ouders, vijf broers en zussen, twee schoonzussen en vier neefjes. Al sinds zijn dertiende werkt hij in de uiensector. Omgerekend levert dat zo’n tien euro per dag op. ‘Het minimumloon bestaat hier niet’, glimlacht de verlegen jongeman in een theehuisje naast de snelweg naar Ankara. ‘Ons loon is wat Allah ons gunt.’
Dit najaar werd Kara’s boerderij plotseling overvallen. Televisieploegen uit Ankara vielen de uienschuren binnen, filmden de opgeslagen oogst en verhoorden de boeren. ‘Waarom is de uienprijs zo hoog!’ schreeuwde een van de verslaggevers tegen een verbijsterde uienboer. Nog voordat de man een zin had uitgesproken in de reportage sneed het beeld weg naar een toespraak van president Erdogan. Die verklaarde dat de boeren hun oogst oppotten om hogere verkoopprijzen af te dwingen. ‘We zullen jullie niet vergeven’, sprak de president dreigend. ‘Niemand heeft het recht om mijn volk dure producten te voeren!’
‘We snapten er niets van’, zucht Kara. ‘De televisieploegen bleven maar komen. Ze probeerden te laten zien dat we de uien verstopt hadden, maar dat was helemaal niet zo! Het is heel normaal dat we een deel van de oogst opslaan.’ De gestegen uienprijzen hangen volgens hem simpelweg samen met hógere productiekosten. Bovendien zijn de akkers dit jaar besmet met een ziekte. ‘We hebben een deel van de oogst moeten weggooien’, vertelt Kara. ‘De besmette uien zien er aan de buitenkant prima uit, maar van binnen zijn ze uitgehold en verrot.’
De uienboer staart verslagen voor zich uit. ‘Voor ons is ook alles duurder geworden’, zucht hij. ‘Ik werk non-stop maar kan nauwelijks rondkomen. Dan doet het natuurlijk extra pijn als je ineens overal de schuld van krijgt. Van zonsopgang tot zonsondergang versleep ik uien. Waarom doet iedereen dan alsof ik de duivel ben?’
Het antwoord is simpel: de verkiezingen komen eraan. Op 31 maart kiest Turkije zijn nieuwe burgemeesters, gemeenteraden en dorpshoofden. Hoewel president Erdogan vorig jaar nog herkozen is, zijn de lokale verkiezingen van groot belang voor zijn eigen positie. De machtsmachine van de akp draait immers op de olie van lokaal bestuur. Daarbij vormt de stemgang een belangrijke graadmeter voor de populariteit van de regering.
En dus trekt Erdogan zijn rookgordijnen op. De uienboeren van Polatli waren niet de enigen die moesten boeten voor de hoge voedselprijzen. Volgens de president is de inflatie het werk van binnen- en buitenlandse saboteurs die Turkije kapot willen maken. Eind deze winter bedacht hij er een nieuwe term voor: ‘voedselterreur’ (gida terörü). ‘We zullen de economische huurmoordenaars met z’n allen een stevige Ottomaanse mep geven’, beloofde de president.
Maar onder deze dunne schil van spektakel schuilt een economie in ontbinding. Turkije doorstaat de grootste economische crisis sinds de akp in 2002 aan de macht kwam. Met name de lagere inkomensklasse wordt hard geraakt. Daarmee staat Erdogan voor een nieuwe uitdaging: waar hij de oppositie eerder kon wegzetten als de elite van het kemalistische partijkartel, verspreidt de huidige onvrede zich ook onder zijn eigen achterban. De vraag blijft alleen: kan deze nog in opstand komen?
De crisis viel te verwachten. Afgelopen zomer kwam de Turkse lira onder zware druk te staan vanwege diplomatieke spanningen met de Verenigde Staten en een wereldwijd sterke dollarkoers. Erdogan weigerde de munteenheid te beschermen door de rente te verhogen, want duurdere leningen zouden zijn politieke bondgenoten in de bouwsector hard raken. De markten verloren het vertrouwen en de Turkse lira kwam in een vrije val terecht. In het afgelopen jaar daalde de munteenheid bijna dertig procent in waarde ten opzichte van de euro.
Econoom Mustafa Sönmez laat er geen twijfel over bestaan. ‘Dit is het definitieve einde van het groeitijdperk’, stelt hij in zijn kantoor in Istanbul. Wat er voor in de plaats komt, is minder duidelijk. ‘De regering heeft zich zozeer gericht op grote bouwprojecten dat de reële economie is verwaarloosd. Talloze fabrieken en landbouwbedrijven zijn in verval geraakt of verkocht. Daardoor is het niet makkelijk om terug te keren naar een economisch model gebaseerd op hogere export. Turkije zit vast aan zijn afhankelijkheid van buitenlandse investeerders.’
Maar die zullen niet snel terugkeren. Sönmez dreunt een lijst afschrikwekkende cijfers op. In het laatste kwartaal van 2018 kromp de Turkse economie met drie procent in vergelijking met hetzelfde kwartaal in het jaar daarvoor. De werkloosheid steeg volgens officiële cijfers naar 13,5 procent, maar ligt volgens Sönmez in werkelijkheid rond de twintig procent. De inflatie staat net onder de twintig procent, en op dertig procent voor voedselwaren. De prijs van verse groenten en fruit is in één jaar zelfs meer dan verdubbeld.
Miljoenen huishoudens zijn niet opgewassen tegen deze crisis. Volgens een recente peiling door de denktank Sodev (Sosyal Demokrasi Vakfi) geeft ruim zestig procent van de bevolking aan dat hun economische situatie in het afgelopen jaar ‘slechter’ of ‘veel slechter’ is geworden. Bijna de helft zegt niet langer rood vlees te kunnen betalen. De lonen in Turkije liggen dan ook schrijnend laag. Ruim veertig procent van de Turken in loondienst werkt voor het minimumloon van 2020 lira (310 euro), aldus Sönmez. ‘Een huishouden waarin twee personen het minimumloon verdienen kan in de huidige crisis simpelweg niet meer rondkomen.’
Bovendien beschikt de regering over steeds minder middelen om de onvrede te beteugelen. Vorig jaar kwam de akp vlak voor de presidents- en parlementsverkiezingen nog met zes miljard dollar aan pensioensverhogingen en andere gulle giften. Deze keer stuurde het paleis voedselwagens. Begin februari begon daarmee de staatsverkoop van tomaten, paprika’s, aubergines, uien en andere producten. Volgens Erdogan is het de beste manier om de door ‘voedselterroristen’ aangedreven inflatie de kop in te drukken. Maar de lange voedselrijen riepen bij veel anderen vooral pijnlijke herinneringen op aan de economische crisis van 2001, toen Turkije aan een noodinfuus van het imf lag. Dat donkere verleden ligt opnieuw in het verschiet, waarschuwt Sönmez. ‘Met deze noodmaatregelen werkt de regering zich alleen maar dieper in de schulden. Na de verkiezingen zullen die kosten verhaald moeten worden op de bevolking. Als Turkije niet heel snel aan buitenlandse valuta komt, is de enige realistische optie om bij het imf aan te kloppen. De vraag is overigens wel of ze ook de deur opendoen, want de verhoudingen met de Verenigde Staten zijn nog altijd slecht.’
‘Achteraf lijkt alles glashelder’, zegt Cemal Bilgin met een verontschuldigende glimlach. Samen met twee vrienden zit hij in een buurthuis in de conservatieve wijk Fatih in Istanbul. In stilte dompelen de mannen hun koekjes in de zwarte thee. ‘Wij dachten dat hij de man van het volk was’, zucht Bilgin. ‘Omdat Erdogan vroeger ook onderdrukt was, gingen we ervan uit dat hij aan onze kant zou staan. Maar inmiddels zien we dat de onderdrukten zelf onderdrukkers kunnen worden.’
Bilgin (38) werd geboren in Istanbul, maar zijn memleket (thuisland) is het Anatolische stadje Yozgat. ‘Ook in de grote stad blijft de cultuur van Anatolië altijd bij ons’, lacht hij. Hij bezoekt regelmatig zijn familie in de religieus-conservatieve stad ten zuiden van de Zwarte Zee. Hij schat dat zo’n tachtig procent van zijn omgeving op de akp of haar nationalistische coalitiepartner mhp stemt.
Maar zelf kreeg Bilgin langzaam het gevoel dat er iets niet klopte. Dat begon op de werkvloer. Demonstratief haalt hij twaalf verschillende pasjes te voorschijn die hij één voor één op tafel legt. ‘Zie hier de gevolgen van de privatiseringspolitiek van de akp’, zegt hij kortaf. ‘Vanaf 2006 werkte ik tien jaar lang als een verpleger in hetzelfde ziekenhuis in Istanbul, maar elk jaar werd ik ingehuurd door een ander bedrijf waaraan mijn baan was uitbesteed. Dat betekent slechtere lonen, minder rechten, geen vakbond en een voortdurende kans op ontslag.’
Die problemen probeerde Bilgin aan te kaarten bij de regering. Niet zonder enige trots laat hij een foto zien samen met voormalig premier Ahmet Davutoglu. ‘Dit is van een conferentie tussen de vakbonden en het bedrijfsleven van eind 2015. Ik was uitgenodigd als vertegenwoordiger van uitbesteed arbeiderspersoneel. Na de gesprekken ging Davutoglu op de foto met alle belangrijke zakenmannen. Toen ik vroeg waarom hij geen foto wilde met gewone arbeiders zoals ik, moest hij lachen en nodigde me uit naar voren.’
Davutoglu beloofde ‘kadro’ aan uitbesteed personeel: een vast contract in dienst van de staat. Vijf maanden later, in mei 2016, trad de premier plotseling af. Erdogan stoorde zich aan Davutoglu’s populariteit en onafhankelijke koers. Van de beloftes over kadro kwam nagenoeg niets terecht. ‘Het was een enorme schok voor ons’, benadrukt Bilgin. ‘Ineens werd het duidelijk dat de regering waar wij op stemden onze rechten niet verdedigde. We zagen dat de akp aan de kant stond van onze bazen.’
Nu de economische crisis om zich heen slaat daalt dat gevoel ook in bij Bilgins omgeving. ‘Je merkt het in de koffiehuizen’, vertelt de verpleger. ‘Als Erdogan op televisie is, keren steeds meer mensen stilletjes de rug naar hem toe. Hij is niet geloofwaardig meer, want hij blijft zichzelf maar herhalen. Nog steeds gaat het over grote bouwprojecten en meer banen, terwijl iedereen ziet dat de bouw stilligt en alle fabrieken verkocht zijn. De meerderheid van mijn akp-vrienden ziet Erdogan niet meer als hun leider, zeker de jongere generatie niet.’
Maar er is geen alternatief, zucht de verpleger. ‘De chp kan niet eens haar eigen leiders kiezen, dat schept weinig vertrouwen. En voor veel van mijn nationalistische vrienden is de hdp (een voornamelijk Koerdische partij, M.I.) sowieso geen optie. Wat Turkije nodig heeft is een brede arbeiderspartij die economisch links is en de religieus-conservatieve delen van de samenleving respecteert. Maar die partij is er niet.’
Toch gaat de politieke patstelling over meer dan een gebrekkig keuzemenu. Het diepere probleem ligt volgens Bilgin in wat hij de ‘Yozgat-mentaliteit’ noemt. ‘Ik zie het elke keer als ik mijn familie opzoek. In de grote steden komen mensen nog voor hun rechten op, maar in Anatolië gehoorzaamt iedereen het systeem. Dat zit in onze cultuur. Je moet de baas dankbaar zijn. Over je eigen economische problemen praat je niet, want dat is je trots te na. Over rechten is ons niets geleerd. Het enige wat ik als kind meekreeg is om van mijn vaderland te houden.’
Anderhalf jaar geleden besloot Bilgin zichzelf opnieuw uit te vinden. Hij werd lid van de linkse vakbond Disk. ‘Van Yozgat naar de arbeidersstrijd’, zegt hij met een cynisch lachje. ‘Veel mensen vinden het komisch, maar ik word er eerder somber van. Als ik terugkijk op mijn verleden, zie ik vooral heel veel leegte. Ik heb het gevoel dat ik al die jaren verspild heb. We hadden veel eerder moeten beginnen met deze strijd.’
De 26-jarige Sebahat Zengin kwam sneller tot inzicht. Ook zij groeide op in een conservatief gezin. De jonge vrouw woont samen met haar ouders in Gebze, een industriestad aan de randen van Istanbul. Al haar vrienden stemmen op de akp, net zoals ze zelf lange tijd deed. Maar vorige lente kwam daar abrupt een einde aan.
Zengin was die dag aan het werk in de fabriek van Flormar, een Turks cosmeticabedrijf dat voor de helft in handen is van de Franse multinational Yves Rocher. Sinds een paar weken was het onrustig op de fabrieksvloer. Een groepje werknemers had geprobeerd hun collega’s te betrekken bij een vakbond. Ze eisten betere lonen en gelijke betaling voor vrouwen, zo’n negentig procent van het personeel. De onruststokers werden op staande voet ontslagen.
Na enige aarzeling besloot Zengin hen te steunen. ‘Op dat moment sloot mijn manager me op in een kantoortje’, vertelt ze. ‘Toen mijn vader thuis zag dat ik gehuild had, vroeg hij wat er gebeurd was. Tot mijn verbazing zei hij dat ik ook lid moest worden van de vakbond. Voorheen was hij altijd hardcore akp, maar nadat hij zag dat de regering de kant van het bedrijf koos, heeft hij gezworen nooit meer op ze te stemmen.’
De vrouwen van Flormar groeiden uit tot de voorhoede van de Turkse vakbondsbeweging. Sinds mei vorig jaar demonstreerden ruim honderd ontslagen werknemers elke dag om hun baan terug te krijgen. Alle grote oppositiepartijen kwamen op bezoek. Maar van haar eigen vrienden kreeg Zengin vooral kritiek. ‘Sommigen zien het als verraad dat ik hier zit’, vertelt ze vanaf een krukje voor de deur van de fabriek. ‘Ze zien niet dat de akp aan de kant van de rijken staat. Daarover valt ook eigenlijk niet te discussiëren. Ik kan alleen maar hopen dat hun ogen net als de mijne op een dag geopend worden.’
Maar begin deze maand was het ineens afgelopen. Het was de vooravond van 8 maart, Internationale Vrouwendag. In de dagen daarvoor was de politie-aanwezigheid voor de fabriek sterk toegenomen. Daarbij kwam Flormar onverwacht met een genereus aanbod: iedere ontslagen werknemer zou omgerekend tussen de vijf- en zestienduizend euro compensatie ontvangen als ze hun protest staakten. De lokale voorzitter van de vakbond Petrol-Is, die de vrouwen altijd had aangespoord door te gaan tot ze hun baan terugkregen, waarschuwde ineens dat ze maar beter konden stoppen. Na een vijf uur lange vergadering vol verkapte dreigementen hief de 297 dagen oude beweging zichzelf op.
Volgens Zengin is het overduidelijk dat de regering hierachter zat. ‘We hebben gehoord dat een parlementariër van de akp zowel Flormar als het nationale bestuur van Petrol-Is onder druk heeft gezet. Vanwege de aankomende verkiezingen is de regering vastbesloten om elke vorm van protest de kop in te drukken.’ Zelf was Zengin er fel op tegen om het geldaanbod van Flormar aan te nemen. ‘Wat mij betreft waren we doorgegaan tot het bittere eind, al was de mobiele eenheid op ons afgestuurd. Ik kan niet geloven dat onze vakbond ons na al die tijd in de steek heeft gelaten.’
Dit gesmoorde verzet laat zien waarom Turkije vastzit. Na zeventien jaar akp zijn vrijwel alle delen van de samenleving vervlochten geraakt in het nepotistische netwerk van de politieke macht. Juist de akp-stemmers die daar jarenlang mee instemden komen er nu het moeilijkst uit. Ze merken dat op het moment dat hun eigen vakbond zich tegen hen keert. Ze zien het in de blikken van hun eigen vrienden die hen voor verraders uitmaken als ze kritiek op de regering uiten. Ze voelen het in de angst om ontslagen te worden zonder daar iets tegen te kunnen doen. Het gevolg is dat de onvrede binnen Erdogans achterban alsmaar groeit, maar nergens heen kan. Wat overblijft is een macht die iedereen in het gareel houdt, maar vanbinnen langzaam raakt uitgehold.
Om die leegte op te vullen valt Erdogan deze campagne meer dan ooit terug op identiteitspolitiek. Zo liet hij tijdens zijn toespraken video’s zien van de massamoord op vijftig moslims in de moskee van Christchurch in Nieuw-Zeeland. Verwijzend naar de anti-Turkse uitingen in het manifesto van de dader verklaarde Erdogan dat het ‘daadwerkelijke doelwit’ van de aanslag het Turkse volk, de Turkse vlag en de Turkse staat waren. Europese diplomaten en Turkije-rapporteur Kati Piri noemde hij ‘de vijanden van de islam’. Als klap op de vuurpijl verklaarde Erdogan deze week dat hij overweegt de Hagia Sophia in Istanbul weer in een moskee te veranderen.
Maar ook de regering weet dat de economische crisis de stemgang deze zondag zal bepalen. Journalisten met banden binnen de akp melden dat de partij uitgaat van verliezen in meerdere grote steden. De strijd om Istanbul lijkt maar nipt gewonnen te kunnen worden door de kandidaat van de akp, voormalig premier Binali Yildirim. Maar in Ankara heeft de oppositie in vrijwel alle peilingen een kleine maar significante voorsprong. Burgemeesterskandidaat Mansur Yavas heeft het voordeel dat hij zijn reputatie opbouwde in conservatief-nationalistische kringen. Dat maakt hem aantrekkelijker voor Erdogans achterban dan de meeste chp-kandidaten.
In het provinciestadje Polatli wordt in spanning gewacht op hoog bezoek uit Ankara. Deze keer stuurt de hoofdstad geen televisieploegen die de lokale boeren voor landverraders uitmaken, maar een campagnebus van Mansur Yavas. Polatli valt binnen Ankara’s kiesdistrict. Aan het einde van de middag stroomt het Plein van de Republiek vol met honderden hoopvolle kiezers. Yavas belooft grote investeringen in de landbouw, zodat de voedselkarren van de akp nooit meer nodig zullen zijn. Onder donderend applaus drijft hij de spot met de bouwprojecten van de akp. ‘Het echte project dat ze niet zien is armoedebestrijding!’ buldert hij.
Na de toespraak breekt een bescheiden feestje uit voor Yavas’ campagnekantoor. Een groepje mannen danst op de misket, een traditioneel volkslied uit Ankara. ‘We willen dansen en geen zorgen hebben’, roept Sami Baskaya, terwijl hij zijn armen door de lucht zwaait op de maat van de muziek. ‘Als zelfs onze uienboeren terroristen zijn, weet je dat het genoeg is geweest. Dit land kan zich niet langer voeden met angst.’