Uitzicht vanaf de boerderij van Frances over de Swartberge Vallei © Fred de Vries

De gebruikelijke euforie van de road trip is als een soufflé ingezakt. Uren zijn verstreken sinds het vertrek uit Kaapstad, 349 kilometer geleden. De afwisseling van woeste bergen en serene wijngaarden heeft plaatsgemaakt voor de monotonie van een kale vlakte, een roestbruine semi-woestijn, onherbergzaam, onuitnodigend, grotendeels onbewoond. Dit is de Karoo, ‘dorstig land’. Stekelig gras en wat rotsige heuvels, koppies, dat is het wat betreft afwisseling. De Karoo strekt zich ten noorden van Kaapstad uit over honderden kilometers, ’s zomers verzengend heet, ’s winters vernikkelend koud. Het landschap is door Zuid-Afrikaanse schrijvers als J.M. Coetzee, André Brink en Damon Galgut gebruikt als decor van romans over eenzaamheid en gekte.

Maar er verandert iets zodra je de N1-snelweg achter je laat en rechtsaf een provinciale tweebaansweg met de naam Prince Albert Road inslaat. Misschien heeft het te maken met de invalshoek van het licht, of met de bergen die in de verte opdoemen. Als je de auto even aan de kant zet hoor je slechts de streperige ruis van de wind. De eindbestemming, 42 kilometer verderop, is het dorp Prince Albert. Daar wacht een afspraak met Frances van Hasselt, een 32-jarige ondernemer die zich toelegt op het ontwerpen en produceren van hoogwaardige mohairproducten. Ze groeide op in Prince Albert en keerde na haar studies in Stellenbosch en Kaapstad, een verblijf in Hongkong en stages in Japan en Italië vlak voor de lockdown van maart 2020 terug naar het dorp dat ze over de telefoon als ‘magisch’ beschreef. Prince Albert had de coronacrisis, met de zieken en lockdowns, heldhaftig doorstaan, verzekerde ze. Het was er sterker uit tevoorschijn gekomen.

Frances van Hasselt maakt thee en gaat zitten. Ze heeft kort krullend donker haar en draagt een ruimvallend wit shirt, een rode broek en sandalen van zacht leer – moeiteloos elegant. We kijken uit over een weide waar angorageiten rondscharrelen. Het zijn er drieduizend in totaal. Ze leveren de mohair voor haar bedrijfje Frances V.H., waarvan ze tegelijkertijd bedrijfsleider, manager, administrateur, verkoper en promotor is. Ze heeft een ontwerpstudio naast haar huis en werkt met een aantal vrouwencollectieven dat de wol verandert in kleden met abstracte patronen en aardse kleuren die de Karoo weerspiegelen. De clientèle is internationaal en welgesteld. Online kost een kleed van negentig bij 150 centimeter 920 dollar.

Ze moet lachen om het geweeklaag over de geestdodende tocht uit Kaapstad. ‘Als je midden op de dag over die weg rijdt, is het inderdaad weinig enerverend’, zegt ze. ‘Maar als je wacht tot de schemering, als de bergen in paars veranderen, de lucht langzaam roze kleurt en de zon het droge gras verlicht, dan…’ Ze zoekt naar de juiste formulering. ‘Dan heeft alles een fluweelachtige, gouden gloed. En als je de juiste muziek op hebt staan, dan voel je je verbonden met de eeuwigheid, als een navelstreng die zachtjes aan je trekt. Ik kan het niet goed uitleggen, het gaat om een oergevoel, waarbij je heel bewust deel uitmaakt van wat geweest is en wat gaat komen. Je voelt je klein, maar ook rustig, onderdeel van iets groters. Het landschap is zo simpel, zo kaal. En tegelijkertijd heb je die rijkdom van eindeloze luchten en geplooide bergketens, en, als je wat beter kijkt, een uiterst complexe flora en fauna.’

Toen covid begin 2020 in Zuid-Afrika toesloeg en de regering diverse lockdownniveaus afkondigde, variërend van alles potdicht (niveau vijf) tot nagenoeg normaal (niveau één), koos zij ervoor om bij haar familie in Prince Albert te blijven. Ze heeft er geen moment spijt van gehad. Kaapstad was beangstigend, met zijn gesloten winkels, bars en restaurants en het groeiende leger daklozen dat geïmproviseerde onderkomens op elke denkbare plek in elkaar flanste. Prince Albert had ruimte, uitzichten, frisse lucht. En bovenal saamhorigheid.

‘Het is opmerkelijk’, zegt Frances, ‘hoe mensen van verschillende generaties met een verschillende achtergrond en verschillende belangen en interesses gedwongen waren om samen te werken. En het was een fantastische ervaring om gezamenlijk te eten en van elkaar te leren. Daarom aard ik hier zo goed – het voelt niet alsof je helemaal afgesloten bent van de wereld, want er zijn continu nieuwkomers. Je ontmoet mensen die ontzettend belezen zijn en die hun leven op een geweldige manier vorm hebben gegeven. Je hebt al dat intellect. En aangezien “haast” hier een vreemd begrip is, ben je gedwongen om op allerlei niveaus met je medebewoners om te gaan. Dat creëert vaak een speciale band.’

Claudia Vet runt Gay’s kaasmaker © Fred de Vries

Prince Albert is een oase, dankzij het water dat van de Swartberge de vallei bereikt en leiwater levert dat langs de straten van het benedendorp stroomt. De tuinen zijn hier weelderig, en in de omgeving van Prince Albert zie je wijnranken, olijf- en fruitbomen. De nederzetting ontstond eind achttiende eeuw rond de boerderij Queeckvalleij en werd in 1846 vernoemd naar de prins-gemaal van koningin Victoria. Het was een diep weggestopt, conservatief Afrikaner boerendorp, een plek voor stugge overlevers.

Maar ook het geïsoleerde plaatsje ontkwam niet aan verandering. De Swartbergpas, een wegenbouwtechnisch huzarenstukje dat in 1904 zijn eerste gemotoriseerde verkeer verwelkomde, verbond Prince Albert met de rest van de Kaap. Dankzij de fraaie ligging en de aanwezigheid van water begon het dorp vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw avonturiers uit andere delen van het land aan te trekken. De ouders van Frances, de eerste Engelstaligen, vestigden zich er 31 jaar geleden om aan de rand van het dorp een veehouderij te beginnen. Het begon met drie koeien en groeide uit tot een succesvol bedrijf.

Het was een moeizaam proces. Melk lustte de lokale bevolking wel, maar voor de yoghurt, die Frances’ moeder Gay van de restanten maakte, haalden ze hun neus op. Op haar website schrijft Gay: ‘Ik had geen rekening gehouden met het feit dat de locals yoghurt als “vrot melk” zien. Ik kon zelfs niemand vinden die het wilde proeven. Uiteindelijk schonk ik het als nagerecht voor plaatselijke bijeenkomsten. En iedereen wilde meer.’ De melk, yoghurt en kazen van Gay’s Guernsey Dairy zijn inmiddels een nationaal begrip. Gay zelf is uitgegroeid tot een spil in de Prince Albert-gemeenschap. ‘Ik kom van een familie die enorm begaan is met de grond en het idee van gemeenschapszin’, zegt Frances.

De groei en verandering van Prince Albert begonnen zo’n vijftien jaar geleden. Een eerste signaal dat er werkelijk iets gaande was kwam toen Zuid-Afrika’s prestigieuze makelaar Pam Golding er in 2010 een kantoor opende. Niet veel later werd Prince Albert genomineerd voor de titel Dorp van het Jaar, en in 2013 werd het populaire televisiekookprogramma Kokkadoor er opgenomen. Het plaatsje werd synoniem voor ruimte en rust, wat excentrieke pensionado’s en kunstenaars aantrok. Daarna kwamen de restaurateurs en uitbaters van antiekwinkels.

In 1999 werd er zelfs een wellnesscentrum geopend. De lokale bevolking gruwde. ‘Ze zeiden dat alleen God en de dokter kunnen genezen. Ze hadden zelfs een gebedsgroep voor ons opgezet’, vertelt initiator Brett Phillips-White, die het centrum snel weer sloot (‘Ik was tien jaar te vroeg’) om daarna zijn geluk te beproeven met een restaurant. Inmiddels beheert hij een kunstgalerie. De laatste groep ‘semigranten’ diende zich gedurende de covidpandemie aan: jonge creatieven, muzikanten, foodies, journalisten, schrijvers, kunstenaars, sjaggeraars. Het blijft een nietig dorp: een hoofdstraat, Church Street, met wat zijstraatjes met victoriaanse huizen en stoep, veranda. In de toeristenbrochures regent het termen als ‘authentiek’, ‘stilgestaan in de tijd’, ‘pittoresk’ en ‘quaint’.

Creative arts manager Wally Ewerts bij Hope Warriors Coffee Bar in Nord End © Fred de Vries

Lazy Lizard, een koffie-, ontbijt- en lunchplek en winkel aan het zuideinde van Church Street, is de lokale ontmoetingsplek. Je kunt er vers brood, geneeskrachtige thee en biologische groente kopen, maar ook computerkabels. De vriendelijke jongen achter de balie blijkt zeer oplettend. ‘U was hier gisteren ook, met dat T-shirt van een platenzaak’, zegt hij terwijl hij een flat white maakt.

Een minuut of vijf later schuift Claudia Vet aan voor koffie op de veranda. Claudia (31) is de vriendin van Frances’ broer Jordi, met wie ze volgend jaar gaat trouwen. Ze bracht een deel van haar jeugd door in het Gelderse Vorden. Twee dagen geleden is ze teruggekomen van een bezoek aan Nederland, zichtbaar tevreden om weer in haar Karoo te zijn. ‘In Amsterdam is iedereen alleen maar bezig met keihard werken. Dan raken ze overspannen en gaan ze nog eens net zo hard aan de yoga om de stress het hoofd te bieden’, zegt ze. Jordi kwam ze vier jaar geleden tegen op een feestje. Leuk, een vakantieliefde, dacht ze. Maar Jordi hield stug vol, en tweeënhalf jaar geleden besloot Claudia om zich in Prince Albert te vestigen. ‘Eerst dacht ik: wat moet ik daar? Ik was in Amsterdam net aan een fijne nieuwe baan begonnen.’ Inmiddels runt ze Gay’s kaasmakerij. ‘Ik studeerde biochemie, werkte voor een Duits en Japans bedrijf, zou een corporate job gaan doen – en nu maak ik kaas’, zegt ze lachend.

De aanpassing verliep opmerkelijk gemakkelijk. Dankzij haar werk in de kaaswinkel kent iedereen Claudia. We moeten het gesprek herhaaldelijk onderbreken omdat ze ‘lovely, thank you’ moet zeggen tegen mensen die haar vertellen dat ze blij zijn dat ze weer terug is. Ze zegt dat het sociale leven in Prince Albert veel rijker bleek dan ze zich had voorgesteld. Deels is dat te danken aan de komst van jonge gezinnen, gelijkgestemden, maar het heeft ook iets in haarzelf veranderd: er zijn millennialvooroordelen verdwenen. ‘Je staat hier veel meer open voor mensen van een generatie waar je in Amsterdam niet mee zou communiceren’, zegt ze, doelend op de vijftigers, zestigers, zeventigers zelfs, die voor een belangrijk deel het sociale leven in Prince Albert bepalen.

In het dorp zijn de sporen van de bruine dorpelingen die tijdens de apartheid naar een vlakte buiten Prince Albert werden gebonjourd, uitgewist

Loop je in noordwaartse richting terug over Church Street, dan valt het op hoe schoon de straten zijn. Er staan zeker twintig fraai beschilderde metalen vuilnistonnen in de hoofdstraat, die zijn gesponsord door de middenstand. Het exemplaar voor de Prince Albert Country Store and Stay heeft de beeltenis van een hond, Alfred. Het beest zelf ligt te slapen op de veranda waar Colleen en David Penfold hun gast voor drie nachten hebben uitgenodigd voor een sundowner. Nippend van de koude witte wijn zien we hoe de schemer zich over de omgeving neervlijt. De temperatuur zakt naar een weldadig niveau.

Colleen somt alle positieve aspecten van het dorp op. Het is schoon, er zijn scholen, een bibliotheek, apotheek, postkantoor, supermarkt, internet, een huisarts, een garage, een kliniek (voor ernstige klachten moet je naar Oudtshoorn of George, één of twee uur rijden). De elektriciteit is problematisch, maar dat geldt voor het hele land. Als de fles leeg is boekt ze een tafel in het African Relish-restaurant, vijftig meter verderop. Het is, net als de dag ervoor, helemaal volgeboekt. Toeristen hebben Prince Albert herontdekt. ‘Maar ik heb een tafeltje voor je weten te regelen hoor’, zegt ze met een knipoog.

Garfield Taylor en Rebecca Haysom © Fred de Vries

Eerder die middag had de zeventigjarige makelaar Denise Ohlson een fles lokale rosé opengetrokken terwijl ze vertelde over de nieuwkomers die Prince Albert tot ‘zoomtown’ hebben gemaakt. ‘Dit was mijn beste jaar in tijden’, zegt ze. ‘Tot dusverre heb ik 26 eigendommen verkocht, vorig jaar waren dat er veertien en in 2015 maar zes. Huizen die al vijf jaar op de markt waren gingen ineens probleemloos van de hand. De meeste kopers komen uit Johannesburg en Kaapstad.’

Ohlson woont al 35 jaar in Prince Albert. Er waren destijds twee eetgelegenheden, en zij was de eerste makelaar. Intussen zijn er vijf bijgekomen. ‘Toen ik in 1986 kwam, kochten we een huis, een winkel en 1,2 hectare grond voor 66.000 rand (dertigduizend euro), nu gaat dat huis alleen voor tweeënhalf miljoen rand (140.000 euro) van de hand.’ Gevraagd naar de aantrekkingskracht van het dorp zegt ze: ‘Het is een soort bubble in Zuid-Afrika; we doen hier onze deuren niet op slot. De paar dieven kennen we zelfs bij naam.’

Het voelt alsof je in The Truman Show bent beland, de film uit 1998 met een hoofdrol voor James Carrey, die gelukzalig ronddwaalt in een perfecte wereld zonder ongelukken, bevolkt door hulpvaardige mensen. Maar perfectie is een illusie. De wereld uit The Truman Show blijkt te zijn opgezet als reality show. En Prince Albert ligt in Zuid-Afrika, het land met een pijnlijke geschiedenis, gigantische ongelijkheid en schokkende misdaadcijfers. Dat brengt ons bij de olifant in de kamer: North End, de lokasie voor de bruine dorpelingen die tijdens de apartheid naar een vlakte twee kilometer buiten Prince Albert werden gebonjourd. In het dorp zijn hun sporen uitgewist – zelfs hun missiekerk is nu een riant woonhuis.

North End is precies wat Prince Albert niet is: arm en stoffig. De werkloosheid is er groot, evenals de tienerzwangerschappen, er zijn problemen met alcoholisme en drugs, en als je de pech hebt hier geboren te worden, zijn je kansen op een fatsoenlijke baan gering. In een artikel voor de Wits Centre for Diversity Studies beschuldigt de jonge Amerikaanse academicus Haley McEwen de witte nieuwkomers, de semigranten, ervan dat ze de segregatie in Prince Albert in stand houden. Ze zijn hier gekomen voor rust en ruimte en om die ambiance te handhaven moet niet te veel worden getornd aan oude patronen en verhoudingen. De nadruk op toerisme en cultureel erfgoed sluit de bruine bevolking voor een groot deel buiten en houdt raciale en ruimtelijke verschillen in stand, betoogt McEwen.

Ze publiceerde het artikel in 2013, net voor de start van de Prince Albert Community Trust (pact), een non-profitorganisatie in North End die vooral met donkere gezichten werkt en inmiddels 29 mensen in dienst heeft. Dit jaar opende pact aan de rand van de lokasie de Hope Warriors Coffee Bar. De beste koffie van Prince Albert, volgens Frances.

De weg naar Prince Albert door Karoo. Zuid-Afrika, 2018 © Frans Lemmens / ANP

Op vrijdagochtend is het er opmerkelijk druk. Een tafel met vijf witte bezoekers doet zich tegoed aan perfect gekraagde cappuccino’s en even later komt ook Frances in fitnesskleding langs voor haar gebruikelijke flat white. Ze wordt hartelijk begroet door Wally Ewerts (30) en Naim Briesies (26), respectievelijk creative arts manager en centre manager voor pact. Met hun zwarte baseball caps en T-shirts zien ze eruit als old skool hiphoppers. Ze noemen zich Hope Warriors en richten zich op de jeugd van North End, de groep van tien tot achttien jaar. De nadruk van de programma’s ligt op onderwijs, creativiteit (muziek en dans), praktische vaardigheden, computerkennis en het maken van huiswerk tijdens de lockdowns. Tevens zijn er foto- en muziekworkshops.

Ook proberen ze om de witte inwoners van Prince Albert meer bij North End te betrekken. De Hope Warriors Coffee Bar is een aanzet. De relatie blijft moeizaam, zegt Wally. De meeste dorpelingen willen genieten van de stilte en de schone lucht en hebben weinig lust om zich te buigen over de schier onoplosbare, historisch gegroeide problemen in die stofhoop twee kilometer verderop. ‘Dat is jammer’, zegt Wally. ‘We zijn uiteindelijk allemaal gelijk. Misschien hebben we een andere huidskleur, we weten allemaal wat liefde is.’

Maar, voegen ze toe, er is een groeiende groep die niet de kop in het zand steekt. In beide delen van het dorp wordt lovend gesproken over het gezamenlijke concert dat bruine en witte lokale muzikanten een week eerder gaven in de Bush Bar in Prince Albert. Een toffe dag, zegt Naim. ‘De helft van het publiek kwam uit North End.’ Wally knikt. Hun enthousiasme is aanstekelijk, maar verhult de structurele ellende waar North End mee worstelt en die je in één woord kunt samenvatten: uitzichtloosheid. Hoe vind je werk in deze uithoek van de Kaap, waar hoger onderwijs voor de meesten een luchtspiegeling is? Je hebt de opkrabbelende toeristenindustrie, een handjevol winkels, de steeds verder gemechaniseerde landbouw en de bouw. Wil je werkelijk iets bereiken, dan moet je weg. Naim kon goed leren en deed dat. Hij begon met een studie in Kaapstad, maar maakte die niet af – de overgang van de zachtmoedige Karoo naar de harde stad was te groot.

Heeft McEwen dus gelijk met haar conclusie dat de semigranten de segregatie in stand houden? Ten dele. Semigratie creëert geen massale werkgelegenheid en zet historisch gegroeide ongelijkheid niet recht. Maar er is, wellicht ongemerkt, wel iets in gang gezet. De meeste bewoners zijn ervan doordrongen dat de ongelijkheid, de misstanden en de historische blunders ook in deze uithoek wonden hebben geslagen. Jonge nieuwkomers zijn opgegroeid in post-apartheid Zuid-Afrika en hebben sterker de neiging om zich in te zetten voor de previously disadvantaged. De ouderen gaan ook aarzelend overstag. Zelfs het Fransie Pienaar Museum, met zijn houten vitrines, getypte labels en 79-jarige manager, kent inmiddels een vertrek dat het verhaal van de gedwongen verhuizingen vertelt, zodat de toeristen begrijpen dat Prince Albert meer is dan een Zuid-Afrikaanse Truman Show.

Frances van Hasselt – ‘Gemeenschapszin is hier belan © Stephanie Veldman

En dan is er die gemeenschapszin waar Frances zo hoog van opgaf. Het feit dat Prince Albert ongeknakt uit de pandemie is gekomen heeft te maken met de hechte band die de bewoners met elkaar hebben. Zoals de dominee van de lokale Nederduits Gereformeerde Kerk het zijn gehoor pas nog inpeperde: ‘Wij zijn geen gemeente, wij zijn een gemeenschap.’ Het is een voortzetting van wat de Afrikaners in de vorige eeuw helpmekaar noemden. In de praktijk betekent dat dat Gay de werknemers van haar zuivelbedrijf tijdens de harde lockdown op het erf liet wonen en een winkeltje voor hen opende. Het betekent dat Frances ervoor zorgde dat de veertig vrouwen die voor haar werken werden doorbetaald en een extra opdracht kregen om een kleed te maken dat hun zorgen en hoop moest verbeelden – een aantal daarvan komt nu in tentoonstelling in Johannesburg. Het betekent dat het dorp geld inzamelt voor een kleuterschool in North End. Het betekent dat Brett Phillips-White, toen hij zijn restaurant moest sluiten, de inboedel verkocht en de opbrengst aan zijn ontslagen personeel schonk.

‘Gemeenschapszin is haast een voorwaarde als je je hier wil vestigen’, zegt Frances. ‘Die cultuur was hier, en die werd tijdens de lockdowns versterkt. Het spreekt mensen aan, want het is vrij ongebruikelijk.’

Je kunt het ook beschouwen als een variant op het zwarte concept ubuntu, het idee dat jouw geluk en welzijn in grote mate afhankelijk is van het geluk en welzijn van anderen. Iedereen in Prince Albert weet maar al te goed dat het voortbestaan van het dorp, het flikkerende visioen van rust en ruimte, in sterke mate afhankelijk is van wat er in North End gebeurt. Niemand wil een hoofdstraat vol bedelaars of slapeloze nachten vanwege een golf van inbraken. Iedereen is gebaat bij gemeenschapszin, of die nu helpmekaar, ubuntu of egoïsme heet.

Prince Albert, 2021 © Fred de Vries

Tegenover de zaterdagmarkt aan de hoofdstraat staat een groot huis, bijgenaamd Seven arches, vanwege de zeven bogen die de veranda omlijsten. Het werd op 6 september 2020, meteen na het opheffen van de nationale reisbeperkingen, betrokken door de 65-jarige Garfield Taylor, zijn 38-jarige vrouw Rebecca Haysom, zijn 91-jarige moeder en hun hond. Ze komen uit een chaotische wijk in Johannesburg en zochten al een tijdje naar een plek voor semigratie. Prince Albert viel in de smaak vanwege de ‘old world feel’ en de relatieve isolatie. Het pand dat zij betrokken stamt uit 1865. Het bestaat uit zestien vertrekken, kostte tweehonderdduizend euro en deed ooit dienst als hotel, restaurant en kunstgalerie.

We praten een uurtje. Garfield, hip hoedje en kraagloos Indiaas overhemd, beschrijft zichzelf als ‘all round creative’, met werk in de reclamewereld, speciale effecten, meubelrestauratie, noem maar op. Zij, sandalen en ruimvallende grijs-zwarte blouse en broek, is beeldend kunstenaar. Ze hebben het geweldig naar hun zin, zeggen ze. Ze maakten al snel vrienden, met name met de jonge garde. Rebecca, de introvert, geeft via Zoom ‘tekenles met nadruk op mindfulness’ en heeft inmiddels veertig cursisten. Garfield, de extrovert, heeft grootse plannen. Hij wil het hele huis renoveren en een deel ervan verbouwen tot kamers voor artists in residence. Over tien jaar denkt hij het project af te hebben. Hij gaat bouwvakkers uit North End gebruiken, dagloners. ‘Niet alleen is dat goedkoper, maar het geeft de mensen ook de kans op werk en ervaring’, verklaart hij.

Hoe zou hij Prince Albert in één zin definiëren? ‘Het is een plek waar iedereen naartoe kan komen om over straat te slenteren en betoverd te worden door een buitenaards gevoel’, zegt hij als we op de veranda staan, uitkijkend over het in siësta gehulde dorp. Zodra hij die woorden heeft uitgesproken komt er een enorme vrachtwagen met aanhanger aan. De chauffeur trapt onophoudelijk op zijn compressierem, zodat het gevaarte luid loeiend de lege Church Street doorkruist.

Garfield gaat half op de weg staan – een witte man die zijn vuist schudt. De donkere chauffeur drukt nog eens extra hard op de pneumatische rem.