De echte moeder van Miggel werd vorig jaar gevonden langs de weg. Haar tepeltjes waren gezwollen, de melk druppelde eruit. De vereniging Das en Boom zocht en vond haar jong. Miggel is nu gewend aan mensen, auto’s en stromend water uit de kraan, en zal nooit meer terug in de natuur kunnen.
De das is een beschermd dier. Dassen mogen sinds 1947 niet meer worden doodgeknuppeld en opgegeten. Van hun pels mogen geen scheerkwasten meer worden gemaakt. Toch sterven elk jaar driehonderdvijftig dassen. Dat is veel, want er leven er in Nederland nog maar tweeduizend in het wild. De meeste worden doodgereden door auto’s. Want de das mag dan beschermd zijn, het gebied waarin hij leeft is dat niet. En dat is precies waar Dirkmaat zich kwaad over maakt.
Jaap Dirkmaat: ‘Tussen de snelwegen in Nederland liggen nog wat snippers natuur. Alles bij elkaar opgeteld drie procent van het totale landoppervlak. En zelfs die gebieden, die paar bloempotjes natuur, worden nog opgeofferd aan de economische vooruitgang.’
Dwars door een dassengebied legde Rijkswaterstaat de A73 aan.
Bij Nijmegen worden luxe villa’s met aanlegsteiger aan het water gebouwd, boven op twee dassenburchten.
Dirkmaat: ‘De projectontwikkelaars gebruiken altijd dezelfde smoes: er gaat wel wat natuur weg, maar - zo beloven ze - daarvoor in de plaats gaan we nieuwe natuur maken.’
DIRKMAAT LAAT EEN stukje ‘nieuwe natuur’ zien, De Gebrande Kamp in de uiterwaarden van de rivier de Maas in Limburg. Er groeit alleen nog prikkeldraad. Een vierhonderd jaar oude es hangt over een teerkleurig beekje. De wortels vinden nog net houvast in wat zand en grind. In de stam zit een gat. Ooit woonde daar een uil, maar die is verdwenen toen de machines kwamen om het gebied af te graven.
Meters kleigrond werden van de rivierbedding afgeschraapt. Dat slib werd gebruikt om de dijken verderop langs de rivier te verstevigen. De kale zandplaat die overbleef na afgraving bood volgens het provinciebestuur een ‘uitgelezen kans’ om nieuwe natuur op te maken.
Dirkmaat kan het bijna niet geloven. Dit gebied langs de Maas wás natuur. Even verderop, aan de overkant van de rivier, in Brabant, kun je nog zien hoe De Gebrande Kamp er twee jaar geleden uitzag. Een grote grasvlakte met grazende koeien. Geen prikkeldraad maar heggen scheiden de percelen. ‘Die heggen zijn nog restanten van het oerbos, van voor de Romeinse tijd.’ De grond is vruchtbaar, zit vol sappige wormen, waar de struweelvogels op af komen. Uilen eten muizen, en dassen zouden er, als ze de Maas konden overzwemmen, graag een molletje nuttigen.
Het Wereld Natuur Fonds, zegt Dirkmaat, noemt de afgraving van De Gebrande Kamp een win-win-project: het is goed voor de economie, en de milieuschade wordt gecompenseerd met extra natuur op een andere plek. Hij citeert Koos van Zomeren: ‘De natuur is geen opklapbed, dat je hier weghaalt en ergens anders uitklapt.’ Het kost jaren voordat die nieuwe natuur weer enigszins gaat leven.
De vereniging Das en Boom probeert nieuwe locaties te vinden voor de dassen die moeten wijken voor een snelweg of nieuwbouwwijk. ‘De nieuwe natuur is voor die dieren ongeschikt, omdat er nog niets groeit. Hoe kun je praten over nieuwe natuur, als de oude kapotgaat?’ vraagt Dirkmaat. ‘Er staan honderdvijftig planten en dieren op uitsterven. En ondertussen blijven we het water, de bodem en de lucht maar vergiftigen. De nieuwe natuur wordt twee keer zo groot, zeggen de nieuwe natuurbedenkers. Regent het soms andere regen in die nieuwe natuur? Twee keer zo groot is twee keer zo dood.’
Milieuorganisaties als Natuurmonumenten, het Wereld Natuur Fonds en Natuur en Milieu zijn volgens hem veel te dicht tegen de politiek en het bedrijfsleven aan gekropen. ‘Ze zitten aan tafel met Shell of Schiphol en liften mee met grote infrastructurele plannen. Voor elk stuk verwoeste natuur vragen ze compensatie om nieuwe natuur te maken. Heel vrijblijvend overleggen ze hoeveel kilo nieuwe natuur een luchthaven of een snelweg oplevert.’
Het ergste is, vindt Dirkmaat, dat natuurbeschermers zelf zijn gaan praten over de maakbaarheid van de natuur. ‘Zij zullen uiteindelijk de schuld krijgen als de Nederlandse natuur het loodje legt. Dat politici liegen, dat is de burger wel gewend. Dat de natuurbonzen net zo hypocriet zijn, dat zal een verrassing zijn.
Natuurbeschermers zijn geen activisten meer, maar managers die deals sluiten met de vijand. Ooit waren ze de luis in de pels van politiek en bedrijfsleven. Nu verwoesten ze sámen het milieu.’ Vereniging Das en Boom is volgens Jaap Dirkmaat de horzel die de luizen opjaagt. ‘Wij nemen geen genoegen met een compromis.’
De politici die streden voor het milieu zijn ook niet meer te vertrouwen, zegt Dirkmaat. ‘Hoe groen is GroenLinks nog? Ze zijn op de stoel van D66 gaan zitten. Je kunt nog beter RPF of GPV stemmen, die zijn tenminste groen. Als GroenLinks deed wat ze moest doen, het milieu beschermen, dan waren de Groenen niet nodig en hoefde ik niet naar de Kamer.’
Dirkmaat wil, als er voldoende mensen op hem stemmen, het groene geweten van de Tweede Kamer zijn. Hij zal niet, zoals Roel van Duijn, in spijkerpak en geitenwollen sokken verschijnen, maar in keurig driedelig. ‘Dan nemen ze me serieus.’
Een milieuactivist in de politiek - gaat hij niet hetzelfde doen als de andere milieubeschermers: heulen met de vijand? ‘Ik ben geen man voor barricades. Anderen kunnen beter bommen gooien. Ik help de natuur door te doen waar ik het beste in ben: praten, overtuigen.’
Een einde maken aan de leugens van politici kan hij niet, weet hij. ‘Maar door mijn aanwezigheid zullen ze voorzichtiger gaan liegen.’ Hij zal blijven zeggen dat de ‘nieuwe natuur’ een aflaat is, ‘een alibi om door te gaan met walgelijk consumptiegedrag’. En als de mensheid niet terug wil in luxe, dan moet de mensheid terug in aantal. Dirkmaat, zelf de één na oudste uit een streng gereformeerd gezin met zes kinderen, vindt het egoïstisch om kinderen te nemen. ‘We groeien onszelf kapot.’
Dirkmaat zal zelf geen vader worden, want hij is homoseksueel. Vierentwintig was hij toen hij erachter kwam. ‘Ik was nog gereformeerd, en dacht dat mannenliefde een vrijkaartje was voor de hel.’ Dirkmaat heeft inmiddels, na een aantal moeizame relaties, zijn grote liefde gevonden. Ze zijn al bijna twee jaar bij elkaar.
BIJ DASSEN BLIJVEN man en vrouw hun hele leven samen. Ze kunnen twintig worden, maar meestal halen ze de zes jaar niet. Dirkmaat beklimt een dassenburcht in een dal bij de Sint-Jansberg. De dassen hebben zoveel aarde uitgegraven voor hun gangen dat er een bult van drie meter is ontstaan. Er wonen een stuk of acht dassen met hun jongen.
In de grond rond de burcht zitten afdrukken van hun snuit. Dassen zijn dol op regenwormen. Uitgesleten sleepsporen lopen in een rechte lijn naar het boerenland even verderop. ‘s Nachts slepen de dieren planten en stro mee naar huis om een nest te maken. Ze waggelen op hun achterpoten achteruit, met hun voorpoten rollen ze een pakketje nestmateriaal met zich mee. Dirkmaat: 'Als ze een dood familielid langs de weg vinden, proberen ze hem ook mee naar huis te slepen. Vaak lukt dat niet, en laten ze hem voor de ingang liggen. De partner is na zo'n sterfgeval maanden in de rouw.’
Dassen onderhouden hun gangen zorgvuldig. Hun burchten zijn duizenden jaren oud. ‘Het zijn behoudende dieren. Mensen kunnen er een voorbeeld aan nemen’, zegt Dirkmaat. ‘Onze samenleving krijgt de natuur waar zij recht op heeft. En zolang we de oude natuur niet kunnen behouden, is deze samenleving de nieuwe niet waard.’ Hij tekent een denkbeeldige tuin in het zand. ‘We moeten tuinieren.’ Dat is: de natuur die er nog is koesteren en beheren, om uitstervende planten en dieren te helpen overleven.
Kijk naar wat de boeren eeuwenlang hebben gedaan, zegt Dirkmaat. Ze snoeiden de heggen, knotten de wilgen. Ze zorgden uitstekend voor de natuur, zonder ooit van ecologische verbindingszones te hebben gehoord. Natuurlijk, ze kapten ook hout, en legden terpen aan, ze grepen in in de natuur. ‘Maar dat vind ik niet lelijk. Het is mis gegaan toen landschapsonderhoud niet meer rendabel was voor boeren.’
MIDDEN IN DE Brabantse weilanden ligt een stukje ‘ouderwetse natuur’. Langs de autoweg ernaartoe staat een verkeersbord met een hert erop. ‘Pas op voor dassen’, staat eronder. Boven knotwilgen en bosanemonen zweeft een buizerd op zoek naar een malse muis.
Het lijkt idyllisch, maar toch zie je hier hoe het niet moet, zegt Jaap Dirkmaat. Staatsbosbeheer heeft van dit gebied een reservaat gemaakt, waarin de natuur haar eigen gang moet gaan. Zelfregulering heet dat. ‘Een hek eromheen. Mensen mogen hier alleen maar fluisteren.’
Zo'n reservaat, zo'n ‘openluchtmuseum’ met kijkhutten en een keurig wandelpad kan de Groenen-lijsttrekker niet waarderen. ‘Ik voel me hier niet in het oerwoud.’ Bureau Ecoplan fokte een oerrund, een kruising tussen een heckrund en een Schotse hooglander. ‘Omdat die zo leuk passen in deze natuur.’
Natuurbeschermers doen alsof ze God zijn, zegt Dirkmaat. Het Wereld Natuur Fonds wil de zeearend in Nederland introduceren. Van vleugel tot vleugel is de vogel ruim twee meter breed. ‘Met zo'n imposante vogel hoopt het WNF de Nederlander warm te krijgen voor natuurontwikkeling. Een idioot idee. Elk jaar vliegt de zeearend over het land. Hij vliegt snel door om ergens anders te gaan broeden. Als het hier goed zou gaan met de natuur, kwam dat beest vanzelf wel.’
Hij wijst op braamstruiken aan de rand van het bos. Daartussen groeien brandnetels. Kraaien pikken aan de laatste vruchtjes. De nachtegalen zijn verdwenen. ‘Dit zijn de tekenen van verdroging en verzuring. Natuur sterft als je haar isoleert van de omgeving. In een vol land als het onze moeten stad, boerenland en bos een geheel vormen. Dan kunnen kikkers, dassen en zangvogels zich verplaatsen.’
DE NEDERLANDSE NATUUR kán zichzelf niet meer redden, zegt Dirkmaat. ‘Zelfregulering is een ander woord voor verwaarlozing. Alsof je tegen een terminale patiënt zegt: “We verzorgen je niet meer. Ga maar naar huis. Eens kijken of je kanker vanzelf overgaat.”’
Dirkmaat gelooft niet in de maakbare natuur. Waar hij wél in gelooft, is de maakbare samenleving. ‘De overheid is er om het evenwicht in de maatschappij te handhaven. Zonder evenwicht zal het egoïsme overheersen. Lees Tolkien: het kwaad is nooit kapot. Maar je moet er wel tegen vechten.’ Voor Jaap Dirkmaat betekent dat: regels stellen. ‘Niks mensen de vrije keuze laten, zoals Frits Bolkestein altijd roept, maar met de botte bijl zorgen dat het milieu wordt gered. Bijvoorbeeld door op te leggen dat iedereen maar een beperkt aantal kilometers per jaar mag vliegen en autorijden.’ De overheid moet er volgens Dirkmaat voor zorgen dat de supermarkten gezonde, biologische producten in verantwoorde verpakkingen verkopen, en niet de milieuonvriendelijke ‘rotzooi’ die daar nu in de schappen ligt.
Zelf haalt hij zijn vlees bij een boerderij, waar de slachter nog aan huis komt. En wild, dat lust hij ook graag. Dat mensen zich zo druk maken over de jacht, begrijpt hij niet. ‘Vergeleken met de bio-industrie worden er maar een paar dieren afgeschoten. Ze hebben in elk geval een mooi leven gehad.’ Jaarlijks wordt 8,6 miljoen kilo wild uit het buitenland geïmporteerd. ‘En dat vreten de mensen die de jacht in Nederland verbieden weer wel.’
DIRKMAAT BLIJFT geloven in een betere wereld. Hij is cynisch, hij heeft medelijden met de mensheid, die met de ene hand schept en met de andere vernietigt. Maar, haalt hij Luther aan: ‘Als ik wist dat morgen de wereld verging, plantte ik vandaag een boom.’ De politiek is zijn roeping. Hij wil dienstbaar zijn, de wereld zo veranderen dat mensen er over honderd jaar nog in kunnen leven.
Maar hij ziet er ook tegenop om vijf dagen per week in Den Haag te zitten. Als je zijn huis ziet, begrijp je waarom. Hij woont in een huis uit een sprookjesboek, midden in het bos. Aan de zijkant een kippenren en een duiventil. Bij de voordeur schalen met appels en wortels. Binnen hangen zelfgemaakte poppen en sprookjesachtige figuren. Op een zuil staat een buste van een indiaan. Een heiligenbeeld op het dressoir bij het raam, daaromheen een verzameling kabouters. Zijn doedelzak en harp staan klaar.
Zachtjes klinkt klassieke muziek. Hij luistert graag naar opera, naar Bach en Mozart, maar ook naar house. Het geeft hem hoop. ‘Muziek is voor mij het bewijs dat de mens ook een scheppend vermogen heeft. Laatst ontmoette ik voor de deur een stokoud dametje. Ze had begin deze eeuw een inventarisatie gemaakt van de flora en fauna in dit bos. Vroeger stond het dal hier vol anemonen, vertelde ze me. Ik ben al blij als ik er eentje zie. Dit bos is beschermd tegen de zee van nieuwbouwhuizen, maar het blijft een gebied dat steeds zieker wordt. Dat is de prijs voor vliegen, autorijden en consumeren. Mijn huis en de omgeving lijken mooi, maar eigenlijk woon ik in een sterfhuis.’