Zoals hij daar zit, aan het raam van het Manhattan Hotel (vijf sterren) in hartje Rotterdam, lijkt Craig Calhoun het toonbeeld van de weldenkende, welgestelde wereldburger. Een kosmopoliet in hart en nieren. De socioloog, sinds ruim een jaar ook directeur van de prestigieuze London School of Economics (lse), formuleert rustig en glashelder. Het witte baardje is zorgvuldig bijgehouden. Onder zijn jasje draagt hij het soort donkergrijze coltrui waarmee Steve Jobs van Apple zich van de stropdas dragende meerderheid onderscheidde. En ja, geeft hij ruiterlijk toe terwijl hij naar buiten wijst: veel meer dan deze modderige bouwput voor het gloednieuwe Rotterdamse treinstation, het vliegveld en de Erasmus Universiteit waar hij deze dagen een eredoctoraat in ontvangst neemt, zal hij niet zien van Nederland.

Het is de grote, maar tegelijkertijd piepkleine wereld van de moderne zakenman, museumdirecteur of academicus. Een wereld waarin nationaliteit, etniciteit en religie er niet langer toe doen. Met één kanttekening: Calhoun is sinds jaar en dag misschien wel de belangrijkste criticaster van dat idee. Niks zegetocht van het individualisme. Fameus werd zijn analyse van het kosmopolitisme als het klassenbewustzijn van de frequent flyer.

‘Het is de cultuur van hen die studeren aan Harvard en lse, die de Economist en de New Yorker lezen, die Mozarts muziek herkennen als universeel en die de kwaliteiten kunnen vergelijken van Australische, Franse en Chileense wijnen’, schreef Calhoun daarover. ‘Het is ook een cultuur waarin secularisme vanzelfsprekend lijkt en religie gek, waarin respect voor mensenrechten wordt verondersteld, maar de notie van fundamentele economische herverdeling als radicaal en controversieel geldt.’

Waar het Calhoun als socioloog om gaat is dat het liberale kosmopolitisme, alle pretenties ten spijt, óók maar een identiteit is. Niet de afwezigheid daarvan, zoals de zelfbenoemde wereldburgers menen. Zij zien niet dat ze deel uitmaken van een heel specifieke, bevoorrechte cultuur. Van een milieu dat zichzelf als meritocratisch beschouwt, maar in feite staat of valt bij de juiste afkomst. ‘“Goede” paspoorten en eenvoudige toegang tot visa, internationale creditcards en het lidmaatschap van luchtvaartclubs, uitnodigingen van organisatoren van conferenties en organisatorische contacten maken het allemaal mogelijk om de wereld als een schijnbaar geheel te beleven’, merkte Calhoun hierover op in een publicatie. Hoe anders ziet die wereld eruit als je, zeg, een Marokkaans paspoort hebt? Hetzelfde internationale grensregime dat bij een hoogopgeleide, rijke Nederlander een gevoel van kosmopolitisme oproept, blijkt dan mensen voortdurend met de neus op hun nationaliteit te drukken. Bij moslims of Arabieren komt daar hun religie of etniciteit nog bovenop.

Parallel aan zijn kritiek op het kosmopolitisme – en om soortgelijke redenen ook het secularisme – pleit Calhoun voor een herwaardering van collectieve verbanden. Oók van zoiets omstredens als de natiestaat. Calhouns werk laat zich niet in een paar zinnen samenvatten. Het omvat honderden publicaties, bundels en boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen: van de protesten op het Plein van de Hemelse Vrede in Peking tot de financiële crisis. Maar als er iets is van een rode draad, dan is het dat we ‘de gemeenschap’ serieus moeten nemen. Autonome individuen, zonder cultuur en sociale worteling, vindt Calhoun niet interessant. Die bestaan niet, weet de socioloog. Het gaat bij hem juist om alles wat voorbij zo’n simplistisch individualisme gaat, en dat ons maakt tot de mensen die wij zijn. Belonging, zoals sociale wetenschappers tegenwoordig zeggen. Het sociale, dus. Dat kan het gezin zijn, een etnische groep, maar ook een protestbeweging.

In de jaren negentig werd het nationalisme te grave gedragen. Net als religie, etniciteit en eigenlijk elk verband dat het individuele overstijgt. U beweegt zich zelf ook in een kosmopolitisch milieu. Waarom geloofde u het desondanks nooit?

Calhoun, aarzelend: ‘Je hoeft niet briljant te zijn om dat uit te vogelen. Hoewel ik altijd verrast ben hoeveel mensen er níet op komen. Veel mensen die de fantasie ontwikkelden dat nationalisme tot het verleden behoort, bewegen zich in selecte kringen. Ze reizen veel, maar vooral in rijke landen. Daar verblijven ze in sjieke hotels. Daarom denken ze onvoldoende na over andere perspectieven, buiten die van de rijken.

Het liberale kosmopolitisme staat of valt bij de juiste afkomst, ‘goede’ paspoorten en toegang tot visa

Misschien komt het doordat ik veel tijd heb doorgebracht in verschillende delen van de wereld, in landen als Soedan en Eritrea. Maar ik ben altijd sceptisch geweest over de claim dat de natiestaat dood is. Welke natiestaat? In Europa, of in een land als Congo? Het pad naar vrede in Congo ís een succesvolle natiestaat. Komt die er niet, dan zal opnieuw een burgeroorlog ontstaan. Dat moeten we dus helemaal niet willen, de dood van de natiestaat.’

Toch leefde de afkeer van de natiestaat breed, van links tot rechts.

‘In de jaren negentig kwamen twee dingen samen. Een rechtse, liberale kritiek op de natiestaat die zich onterecht zou bemoeien met markten en privé-bezit. En er was een uit de jaren zestig stammende anti-autoritaire, romantische kritiek op de natiestaat…’

die u niet deelt?

‘Nee! Het tegengif voor foute natiestaten is niet kosmopolitisme. Kijk naar Europa. Als je de helft van je bevolking geen goede banen, geen perspectieven weet te bieden, gaan mensen omzien naar een verdedigingsmechanisme. Dat kan de familie zijn, de lokale gemeenschap – of nationalisme. Dat betekent niet automatisch dat het goed is. Maar er is weinig verrassends aan. Kosmopolitisme helpt daar niet tegen. Wat we nodig hebben, is een beter nationalisme. Niet reactionair en xenofoob. Democratischer.’

Vijftien jaar geleden stond u op de universiteit alleen met zo’n pleidooi. Tegenwoordig lijkt de ene na de andere denker, ook ter linkerzijde, het nationalisme te omarmen.

‘Ik moest laatst een tekst herschrijven van een jaar of vijf geleden. Toen waren met name academici allesbehalve kritisch over het kosmopolitisme. Bij het teruglezen van mijn woorden merkte ik hoezeer de situatie is veranderd. Kicking the cosmopolitans while they are already down. Dat gevoel kreeg ik erbij.’

‘Ons systeem van financiële prikkels verandert elke wetenschapper in een kleine ondernemer’

Wat vindt u van Blue Labour? Die stroming binnen de Britse Labour-partij, die kiezers uit de arbeidersklasse wil terugwinnen met een nationalistischer programma, wordt ook in de Nederlandse PvdA met belangstelling gevolgd.

‘Volgens mij was ik met mijn ideeën onbewust een van de inspiratiebronnen van Blue Labour. Het is een prima idee om aansluiting te zoeken bij de reële problemen van mensen, van lokale gemeenschappen. Minder positief vind ik dat Blue Labour hierbij de xenofobie ook deels omarmt. Terwijl het óók om de problemen van lokale migrantengemeenschappen gaat. Het is niet voldoende om de mensen die overstappen naar bijvoorbeeld de rechtse, anti-Europese ukip serieus te nemen. Het is cruciaal om eraan toe te voegen dat je het bijkomende racisme niet goedkeurt.’

Ik toon Calhoun de Volkskrant van die ochtend. In een groot interview op pagina 3 klaagt de decaan van het UMC Utrecht over ‘perverse financiële prikkels’ in de wetenschap. Die zouden tot een eenzijdige fixatie op publiceren leiden – kritiek die ook naar voren wordt gebracht door de bezorgde academici verenigd in de actiegroep Science in Transition.

Herkenbaar?

‘Deels. Het klopt dat de huidige prikkels leiden tot een bepaald soort onderzoeksproductiviteit. Niet tot, bijvoorbeeld, goed onderwijs voor studenten. Maar de kern van het probleem ligt volgens mij elders. Wat is het allerbelangrijkste dat universiteiten wetenschappers te bieden hebben? Juist: een stimulerende intellectuele omgeving. Want laten we eerlijk zijn, het idee van de wetenschapper die in volstrekte isolatie werkt aan die ene grote doorbraak is een mythe. Het gaat om een combinatie van goede collega’s in de buurt en veel communicatie met de bredere kringen daaromheen. Wetenschap is, kortom, een collectief proces. Maar wat doet ons systeem van financiële prikkels? Het individualiseert. Het verandert elke wetenschapper in een kleine ondernemer. Misschien heb je vijf assistenten, maar het is jóuw project.

Er is een prachtig onderzoek van twee Amerikanen naar innovatie in de biotechnologie. Zij ontdekten dat wetenschappers op de universiteiten minder tevreden zijn dan hun collega’s in grote bedrijven. Ze ervaren meer druk om individualistisch te opereren. Dat verwacht je toch niet! Het aloude wetenschappelijke ideaal is tenslotte een positie aan de universiteit. Maar binnen veel onderzoeksafdelingen van bedrijven, bijvoorbeeld in de farmaceutische industrie, wordt blijkbaar beter samengewerkt. Het doel is immers het succes van het bedrijf als geheel. Op de universiteit ontmoedigen we dat. Met als gevolg dat wetenschappers collega’s soms domweg weigeren te helpen. Dat is echt een groot probleem.’

U volgde afgelopen jaar LSE-directeur Sir Howard Davies op, die moest opstappen wegens de nauwe banden van de universiteit met het Libische Kadhafi-regime. In de Britse media is al gespeculeerd op een terugkeer naar LSE’s dissidente wortels onder uw leiding. U bevindt zich inderdaad in een unieke positie om uw ideeën in praktijk te brengen…

‘Een crisis, meestal iets slechts, moet op z’n minst

‘Dat zal ik niet ontkennen. Wat ik probeer, is een omgeving te creëren waarin uiteenlopende groepen wetenschappers samenwerken. De extreme ongelijkheid op de universiteit is een van de ontwikkelingen die dat in de weg staat. Met name de kloof tussen jonge en gearriveerde wetenschappers wordt de laatste jaren veel groter. Daar wil ik iets aan doen, en dan heb ik het niet alleen over geld. Veel academici werken op basis van tijdelijke, precaire contracten. Dat is een extreem onvruchtbare voedingsbodem voor intellectueel succes. Het zorgt ervoor dat mensen voortdurend met de korte termijn bezig zijn. Los daarvan is het ook oneerlijk.’

Hij grinnikt even: ‘Ik ben 61 jaar oud, dus ik zou niet durven beweren dat mensen boven de zestig geen nieuwe ideeën ontwikkelen. Maar een groot deel van het creatieve werk aan de universiteit wordt verricht door jonge mensen. Als ik één hoofddoel moet kiezen als directeur van lse, is het dat. In plaats van mee te gaan in de biedingsslag om de beroemdste zestigers, wil ik een systeem dat echte kansen creëert voor dertigers. Dat hun tijd geeft om aan grote projecten te werken.

Laten we realistisch zijn, ik sta pas sinds een maand of vijftien aan het roer van lse. Dat is niet lang. Maar we zijn wel degelijk begonnen met het terugdringen van de hiërarchie. We betalen jonge wetenschappers beter en geven ze meer zekerheid en autonomie. Wat natuurlijk niet makkelijk is. Het is crisis en de overheid bezuinigt. Daarin zal niet snel verandering komen.’

De crisis: al voordat het interview begint, is die ter sprake gekomen. Ik leg Calhoun uit dat ons gesprek onderdeel is van een serie waarin denkers reflecteren op de crisis en de wereld daarna. ‘Áls er ooit een wereld daarna komt’, reageert hij direct. ‘Ik vrees dat we al leven in het meest waarschijnlijke scenario’, legt hij uit. ‘We are living the future already. Dat heet: aanmodderen, zonder grote veranderingen in de regelgeving om zo’n fiasco in de toekomst te verhinderen. Zonder een daadwerkelijk effectief economisch beleid dat voor hernieuwde groei kan zorgen, en zonder een fatsoenlijk debat over het sóórt groei – groen, duurzaam – dat we willen.’

Hij zucht diep. Ja, het ergert hem. ‘Let it be known that I sighed!’ roept hij theatraal uit. ‘We hebben een mooie crisis verprutst. Een crisis, meestal iets slechts natuurlijk, moet op z’n minst tot een publiek debat leiden over hoe het anders moet. Dat is niet gebeurd. Vijf jaar geleden zag ik de toekomst vrij zonnig in. Ik dacht dat de wereldleiders en de centrale bankiers bij elkaar zouden gaan zitten en een beter systeem zouden ontwerpen. Dat ze de risico’s van nog een financiële crisis zouden minimaliseren. Inmiddels ben ik cynischer. Laat het duidelijk zijn: dat is niet eens zozeer de schuld van de financiële wereld. Het is de politiek die gefaald heeft. Kijk maar naar de eurocrisis.’

Aanmodderen dus. Is dat wat we nu meemaken: geen Grote Depressie, maar de Grote Stagnatie?

‘Dat zou kunnen. Net als eerder Japan overkwam, is het mogelijk dat Europa nog eens tien jaar geen of slechts zeer geringe groei zal kennen. Niet dat er iemand hoeft om te komen van de honger; Europa heeft een hoge levensstandaard. Maar voor een hele generatie jongeren zou dat zeker schadelijk zijn.

tot een publiek debat leiden over hoe het anders moet’

Wat we in elk geval niet beleven, ook al beweren sommigen dat, is het einde van het kapitalisme. Ja, dit economische systeem zal op een dag tot het verleden behoren. Maar niet de komende week. En het zal niet eindigen door één desastreuze crisis. Dan moet je eerder denken aan de ondergang van het Romeinse Rijk: een steeds chaotischer wereld, waarin het almaar moeilijker blijkt de grote problemen van deze tijd op te lossen. Rome viel ook niet in een dag. Dat zijn zeer langdurige veranderingsprocessen, waarin beetje bij beetje een alternatief opkomt.’

En het omgekeerde scenario? Acht u het mogelijk dat het kapitalisme zich nog eens, als een Baron van Münchhausen, eigenhandig aan de haren uit het moeras trekt?

‘Waarom niet? Ik geloof ab-so-luut dat deze economie nogmaals die sprong voorwaarts kan maken! Het probleem is dat Europa daar niet bepaald een gunstige omgeving voor biedt. Innovatief ondernemerschap wordt ontmoedigd. Ik zou van politici die het kapitalisme een warm hart toedragen verwachten dat ze kleine, individuele ondernemers meer steunen dan mammoetconcerns. Het omgekeerde is het geval. Er wordt op dit moment heel veel kapitaal rondgepompt binnen banken en grote ondernemingen. Die grote bedrijven gedragen zich in feite als renteniers. Dat is heel paradoxaal: pro-kapitalistisch rechts voert geen politiek die het kapitalisme op de langere termijn kan doen floreren.’

In de jaren tachtig bevonden de doemdenkers zich vooral ter linkerzijde. No future – en toen was daar ineens de internet- en informatie-revolutie. Nu zijn het liberale politici, zoals in Nederland Mark Rutte, die niet moe worden te benadrukken dat het gedaan is met de vette jaren.

‘Terwijl ik, zoals gezegd, geen reden zie waarom het kapitalisme niet nogmaals een verjongingskuur kan ondergaan. Zal dat resulteren in een nieuwe cyclus die eindigt in een crisis? Waarschijnlijk wel ja. Kan het desondanks zorgen voor zinnige vernieuwingen? Dat zit er dik in. Maar één ding is zeker: vanuit de gevestigde orde zal die verjongingskuur niet komen. Je kunt van Google anno 2013 niet verwachten dat het nogmaals doet wat het ooit deed: iets geheel nieuws. The next Google zal niet Google zelf zijn.’


Heerlijke nieuwe wereld?

De wereld bevindt zich op een snijvlak. De alomtegenwoordige crisis – niet alleen in de economie, maar ook in de politiek en het milieu – doet vermoeden dat er een tijdperk is afgesloten. ‘Niets wordt meer als vroeger’, betogen politici van links tot rechts. Maar hoe wordt het dan wel? Hoe moeten we de huidige crises begrijpen, wat kunnen we verwachten van de stormachtige technologische ontwikkelingen, wat betekent dit voor ons mensbeeld, en waar gloort er hoop?

In een serie interviews met De Groene Amsterdammer buigen de meest toonaangevende denkers van het moment, uit binnen- en buitenland, zich over deze vragen – en komen al tastend tot een antwoord: hoe ziet die heerlijke nieuwe wereld eruit? Dit is de laatste aflevering in deze serie.