EIGENLIJK DEED JAMES SCOTT onderzoek naar kleine dorpsgemeenschappen in de bossen van Maleisië. Hij verliet het regenwoud met een aantal wezenlijke observaties over hoe natiestaten hun samenleving organiseren. Zijn monumentale boek Seeing Like a State (1998) zou de basis worden van een fundamentele visie op hoe overheidsplanning ter verheffing van de maatschappij kan falen. De gedwongen de-urbanisatie in Tanzania, de wetenschappelijke bosbouw in Pruisen, het hoog-modernistische Brasilia, de ontwikkeling van de sovjetlandbouwindustrie en moderne varianten daarop als de Millenni-um Development Goals: het zijn staaltjes rationeel-utopisch blauwdrukdenken die fataal bleken.
Hoe kwam u tot uw conclusie dat de samenleving niet maakbaar is?
James Scott: ‘Ik werd tijdens mijn onderzoek in Zuidoost-Azië geconfronteerd met de dramatische mis-lukkingen van ontwikkelingsprojecten. Het viel me op dat succesvolle boerengemeenschappen in Malei-sië totaal ontwricht werden door goedbedoelde ontwikkelingshulp en ik probeerde de diepere oorzaak van dat falen te begrijpen. Ik realiseerde me dat een staat voor het uitvoeren van een ambitieus inter-ventieplan eerst een samenleving moet creëren, om die vervolgens te manipuleren. Zo moet een staat eerst burgers maken: mensen met een naam, een identiteit en een adres. Om te kunnen ingrijpen moet de samenleving inzichtelijk worden gemaakt. Gedurende dat proces verandert de samenleving radicaal.
In mijn boek geef ik het voorbeeld van het begin van de moderne bosbouw. Daarbij werd het bos zo veranderd dat het een eenduidig product zou voortbrengen. Al het andere dat een bos tot bos maakt, was hieraan ondergeschikt. De wetenschappelijke bosbouw creëerde een bos dat de natuurlijke proces-sen van groei en herstel vernietigde. Het werd een gruwelijke mislukking, maar niet voordat het de we-reldstandaard van wetenschappelijke bosbouw werd. Dat inzicht fascineerde me en ik probeerde het toe te passen op het goedbedoelde planningsfiasco van de Braziliaanse hoofdstad Brasilia en de gedwon-gen migratie in Tanzania, waarbij zeven miljoen mensen werden verplaatst naar dorpen die niet functio-neerden. Ik keek ten slotte naar de collectivisering en industrialisatie van de landbouw in de Sovjet-Unie.
Geleidelijk aan formuleerde ik zo een kritiek op wat ik hoogmodernistische planning noem. Dat is de ne-gentiende-eeuwse ideologie die gebaseerd is op het geloof dat een wetenschappelijk-technische elite de planning van de samenleving op zich kan nemen. Zij wisten hoe een moeder haar kinderen in bad moest doen, hoe zij hun voedsel moesten bereiden, hun huizen moesten bouwen. De overmoed van het hoogmodernisme leidde tot de overtuiging dat er een eenduidig en universeel antwoord mogelijk was op alle problemen.’

U schreef ‘Seeing Like a State’ in 1998. Sindsdien lijkt de wereld ingrijpend veranderd. Het ‘leesbaar’ maken door standaardisering gebeurt nu op wereldschaal. Zijn we getuige van de vorming van een we-reldstaat?
James Scott: ‘In zekere zin wel. De Wereldbank zoekt grip op het ontwikkelingsproces in de Derde We-reld en verandert daarbij die samenlevingen radicaal. Precies zoals dat in vroegmodern Europa gebeur-de. Ik geloof dat de Wereldhandelsorganisatie, het Internationaal Monetair Fonds en de Wereldbank de Noord-Atlantische instituties van liberaal-kapitalisme en liberale democratie willen implementeren in de rest van de wereld. Kijk naar de enorme nadruk op de ontwikkeling van centrale banken, privé-bezit, be-scherming van intellectueel eigendom, repatriëring van winsten, maar ook het verzamelen van statistie-ken volgens VN-standaarden. Ze hebben hier een prachtig woord voor: harmonisering.
Deze ontwikkelingen lijken in de richting te wijzen van een global village, op een wijze zoals ik heb be-schreven in mijn boek. Gelukkig is de sociale realiteit weerbarstig. De programma’s van de Wereldbank voor agrarische ontwikkeling worden in de praktijk vaak omgevormd door duizenden individuele boeren, die het plan ongeschikt vinden voor hun manier van werken. De Derde Wereld kan de door multinationa-le hulpprogramma’s gestelde voorwaarden onmogelijk weerstaan, maar in de praktijk worden de sche-ma’s verwrongen en ingeperst totdat ze in de lokale behoeften voorzien. Helaas heeft deze vrijheid ook een keerzijde; lokale machthebbers vervormen die programma’s om hun eigen macht op het platteland uit te breiden.
Een andere belangrijke ontwikkeling in dit verband is de enorme toename van financieel verkeer en de snelheid van communicatie. De techniek maakt een ongekend gedetailleerde controle mogelijk. Aan de andere kant werkt het collectief falen in de hand; we zagen hoe de Amerikaanse hypotheekcrisis onmid-dellijk en wereldwijd werd gereproduceerd. Het lijkt erop dat de snelheid en de omvang waarmee zaken uit de hand kunnen lopen minstens zo groot zijn als de schaal en reikwijdte van controle. Het mes snijdt aan beide kanten.’
Van de staat, naar de wereld, naar de stad. Hoe vertalen uw ideeën zich naar de ontwikkeling van een stad als Amsterdam en hoe overheid en planners daar grip op proberen te krijgen, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van de Vogelaarwijken?
‘Het toeval wil dat ik les geef in New Haven, Connecticut. New Haven ontving in de jaren zestig en ze-ventig het hoogste percentage overheidssubsidies per persoon voor stedelijke vernieuwing in de Vere-nigde Staten. Die subsidies vernietigden de stad. De inwoners van New Haven werden in die jaren twee of drie keer gedwongen te verhuizen. In de Victoriaanse tijd bestond het gezegde “three moves equals a death”. Zodra je mensen uit een gemeenschap haalt waar zij hun vrienden en dagelijkse routines heb-ben en zich geborgen voelen, ook al is het niet de beste buurt van de wereld, brengt dit enorme sociale kosten met zich mee. Wanneer je mensen twee of drie keer verplaatst, reageren ze door helemaal geen wortel meer te slaan. Ze weten hoe pijnlijk het is om die te verliezen.
Jane Jacobs schreef daarover in 1961 een briljant boek, The Death and Life of Great American Cities. Ze probeerde de principes achter een succesvolle gemeenschap te ontdekken: niet eentje die gepland was door stedelijke planologen, maar een gemeenschap die in de loop des tijds was ontwikkeld tot een veilige en welvarende buurt waarin mensen graag wilden wonen. Jacobs introduceerde het opmerkelijke concept un-slumming. In tegenstelling tot de fysieke vernietiging van verloederde buurten – de bulldozer van de hoogmodernistische herontwikkeling – zag zij het zelfherstellend vermogen van buurten. Zolang mensen kunnen blijven in de buurt waar zij zich prettig voelen en je zorgt dat er stabiel werk en inkomen is, zijn buurten in staat zichzelf te un-slummen. Helaas krijgen gemeenschappen hier vaak niet de tijd voor.
Geen enkele stedenbouwkundige of planoloog heeft ooit een goede buurt gemaakt. Ze kunnen hooguit inzicht verwerven in de wijze waarop een succesvolle gemeenschap functioneert en dit vervolgens on-dersteunen. Ik hoop daarbij dat ze visuele orde niet verwarren met functionele orde. De ingewanden van een konijn zien er niet erg netjes uit, maar werken uitstekend. Dat is ook de boodschap die ik studenten van concrete stedelijke maakbaarheidsproblemen zou willen meegeven: maak een analyse via enga-gement. Ik ben er een groot voorstander van om toekomstige maakbaarheidsexperts een wijk in te stu-ren, waar ze minimaal een jaar werken en leven, om ze pas dan interventies voor te laten stellen.’

Uw kritiek op het maakbaarheidsdenken is wel eens opgevat als een pleidooi voor de vrije markt. Maar u bent een zelfverklaard anarchist. Hoe zit dat?
James Scott: ‘Sommige mensen hebben het idee dat Seeing Like a State een rechts boek is, omdat ik hier en daar iets positiefs heb gezegd over mannen als Friedrich Hayek en Michael Oakeshott. Mijn antwoord daarop is dat ik graag een boek zou willen schrijven over de wijze waarop grote kapitalistische ondernemingen, op exact dezelfde wijze als de nationale staat, gebruikmaken van standaardisering als een instrument van management en controle. Neem bijvoorbeeld McDonald’s. Het enige verschil is dat ondernemingen hun standaardisering rendabel moeten maken.
Aan de andere kant zijn er mensen die mij graag als een anarchist bestempelen. De anarchist die ik ben, is iemand die erg onder de indruk is van de potentiële kracht van het principe van gelijkheid zonder hiërarchie. Er zijn talloze voorbeelden van zeer complexe structuren die in de loop des tijds tot stand zijn gekomen zonder enige overheidsbemoeienis. Zo heeft de terrassenbouw in Zuidoost-Azië erg veel in-druk op me gemaakt. Op persoonlijk vlak hanteer ik een wet die ik ooit in een bevlogen bui aan mijn stu-denten heb geïntroduceerd als Scotts wet van anarchistische aerobics. Het idee is dat iedereen op een zeker punt in zijn leven voor de keuze zal staan om een fundamentele maar moreel abjecte wet te bre-ken. Alles zal afhangen van die ene, juiste keuze. Om klaar te zijn voor dat moment geloof ik dat je aan je vorm moet werken. Daarom probeer ik iedere twee of drie dagen minimaal een keertje door rood te rijden.’
U werkt op dit moment aan een studie naar de vraag waarom de staat altijd vijandig heeft gestaan te-genover mensen die zich niet settelen maar rondreizen. In hoeverre borduurt dit project voort op uw be-vindingen in ‘Seeing Like a State’?
‘Niet zo lang geleden gaf ik les aan een student die zijn been had gebroken. De student besloot zijn tijd te gebruiken om twee weken onder daklozen op straat te leven in Albuquerque, New Mexico. Hij heeft een oudere dakloze gevolgd die leefde uit afvalbakken. Het gaf mijn student een enorme waardering voor dit leven als een stedelijke jager-verzamelaar. Die dakloze was niet langer een zielige alcoholist die op straat leeft, maar een man met bijzondere vaardigheden en een ongelooflijke overlevingsstrategie, die een enorme kennis had van de stad.
Overheden lijken volledig onmachtig in de omgang met mensen die een alternatieve manier van leven hebben gekozen. Of het nu gaat om Berbers, bedoeïenen, zigeuners of daklozen.
Eigenlijk zou degene die verantwoordelijk is voor het sociale vangnet in deze stad een paar dagen met een zwerver moeten optrekken. Zoals mijn student deed. Sterker nog, hij zou zijn hele departement voor een paar dagen op straat moeten laten leven.’
U doet onderzoek, u schrijft boeken… en u houdt schapen. Wat leert u daarvan?
‘Schapen worden gebruikt als metafoor voor hersenloosheid en makheid. We noemen mensen schapen als ze zich gedragen als kuddedieren, als ze doen wat ze verteld wordt en geen persoonlijkheid tonen. Maar iemand die ooit een wild schaap in actie heeft gezien, weet dat schapen van nature enorm indivi-dualistisch zijn. Wij fokken nu achtduizend jaar schapen. Al die tijd zijn ze geselecteerd op onderdanig-heid. En nu hebben we het lef ze te beschuldigen van de eigenschappen die we ze hebben gegeven? We krijgen de schapen die we verdienen!’

Met dank aan Erik Gerritsen.
James C. Scott bezocht Amsterdam in het kader van het project Maakbaarheid in de grote stad van het Office for Social Engineering, de Universiteit van Amsterdam en de Gemeente Amsterdam. Voor vol-gende sessies zie www.partizanpublik.nl