Elk land heeft zijn mythische oorlogen, maar weinig oorlogen hebben zo’n sterke magie als de Zesdaagse Oorlog voor Israëliërs. Aan de vooravond ervan vulden inwoners van Tel Aviv zandzakken, zegenden rabbijnen publieke parken zodat ze konden dienen als begraafplaats en namen bange Israëliërs het vliegtuig, uit angst voor de oorlog die iedereen zag aankomen. Terwijl Egyptische legers offensieve posities innamen langs de Israëlische grens zonden Arabische radiozenders opzwepende woorden uit. ‘Elk van de honderd miljoen Arabieren leefde de afgelopen negentien jaar met één wens: te leven om te kunnen sterven op de dag dat Israël wordt vernietigd’, meldde de Egyptische staatsradio. En de Egyptische president: ‘Het uur is gekomen. De strijd is gekomen waarin we Israël zullen vernietigen.’

Toen zwiepte de geschiedenis de andere kant op. Een paar uur nadat de oorlog was begonnen, was de Egyptische luchtmacht vernietigd, een paar dagen later stonden Israëlische soldaten in het hart van Jeruzalem en jakkerde het Israëlische leger richting Damascus, Amman, Caïro. Binnen een week was Israël driemaal zo groot geworden. Het was een verbijsterende overwinning slash nederlaag, in elk geval voor de gemiddelde toeschouwer, en een die met de jaren weinig aan symboliek en faam heeft ingeboet.
De Israëlische stafchef Yitzhak Rabin bracht met succes de term ‘Zesdaagse Oorlog’ in zwang. Met zijn echo’s van de Schepping ving Rabin met die naam de bijbelse associaties die veel Israëliërs aan de oorlog verbinden: een kennelijk goddelijke beschikking om de joden weer controle te geven over het heilige land. Maar daar zat ook een keerzijde aan. De mokerslag voor pan-Arabisch nationalisme en vooruitgangsgeloof in de Arabische wereld. En de bezetting, de inname door Israël van alle Palestijnse gebieden inclusief inwoners; een ondoordacht bijproduct van de oorlog dat de aard van de Israëlische staat en Israëls status in de wereld diep zou veranderen.
‘Vorige week zijn er weer nieuwe notulen van Israëlische kabinetsvergaderingen vrijgegeven. Die bewijzen opnieuw dat er geen enkele minister was die in die dagen aan zijn collega’s vroeg: “Waarom is een bezetting van die gebieden eigenlijk goed voor Israël?”’, zegt de Israëlische historicus Tom Segev in een telefonisch interview vanuit Jeruzalem. ‘Niemand stond daarbij stil. Het was deel van eeuwenoude aspiraties. Maar door Oost-Jeruzalem in te nemen heeft Israël een vredesakkoord voor decennia, misschien wel voor generaties onmogelijk gemaakt. Geen Israëlische premier zal Oost-Jeruzalem ooit teruggeven, en geen Palestijnse leider zal ooit Jeruzalem opgeven. In die situatie kan het conflict in feite alleen worden gemanaged, niet worden opgelost. Daarom bevinden we ons nog steeds in de nasleep van de oorlog van 1967. We leven nog steeds op de Zevende Dag.’
Ari Shavit, een Israëlische journalist en schrijver, trekt de gevolgen van de oorlog naar de hele regio. ‘Vóór 1967 waren er in het hele Midden-Oosten sterke niet-religieuze en progressieve krachten’, zegt hij in een telefoongesprek vanuit Tel Aviv. ‘Zowel in Arabische landen als in Israël had je bewegingen die seculier en nationalistisch waren en gericht op modernisering. Door de oorlog werden die krachten dramatisch verzwakt en zijn ze uiteindelijk ingestort. Het maakte het Midden-Oosten tot een meer traditionele plek, met meer conservatieve en op traditie gerichte krachten.’
Het verhaal van de verbijsterende overwinning tegen alle verwachtingen in, hoe mooi ook vanuit het Israëlische perspectief, was nooit waar. Iedereen met verstand van militaire zaken en genoeg distantie wist destijds al dat Israël militair sterker was dan zijn buren. Vooraf schreven de Britse inlichtingendiensten in een geheim rapport dat een Arabische overwinning ‘onvoorstelbaar’ was, terwijl het Amerikaanse opperbevel rapporteerde dat Israël ‘militair onverslaanbaar is voor elke combinatie van Arabische staten’. Maar een groot Israëlisch overwicht was niet de algemene indruk onder de burgers van Arabische landen en Israël zelf. De indruk was dat het kleine joodse land, tweeënhalf miljoen zielen sterk en twintig jaar na de holocaust, op het punt stond om vermorzeld te worden door zijn buren.
Hoewel hij anders deed voorkomen, had de Egyptische leider Gamal Abdel Nasser twijfels of zijn leger op kon tegen dat van Israël. Toch dacht hij (waarschijnlijk) dat hij in politiek opzicht kon winnen door de crisis op de spits te drijven, zelfs als Egypte op het slagveld verloor. Een decennium eerder was namelijk hetzelfde gebeurd, tijdens de Suezcrisis. En daarmee had Nasser zich de held van de Arabische wereld en een van de populairste politici ter wereld gemaakt. Het verhaal van de Zesdaagse Oorlog begint daarom niet op de ochtend van de eerste Israëlische aanval, maar al bij de Suezcrisis van 1956. Of bij de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948, waaruit Israël ontstond. Of nog eerder, toen zionisten uit Europa zich vanaf eind negentiende eeuw gingen vestigen in het land van de tora.
De toestroom van joden uit Europa en het Midden-Oosten leverde voortdurend spanningen op in Palestina, zeker toen het gebied na de Eerste Wereldoorlog in handen kwam van Groot-Brittannië. De Britten hadden de joden in Palestina een eigen, joodse staat beloofd en gematigde en radicale joodse groepen eisten die steeds luider (en gewelddadiger) op. De Arabische Palestijnen verzetten zich juist steeds meer tegen de joodse immigratie, zeker toen die in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog in de tienduizenden per jaar begon te lopen. Het leidde eind jaren dertig al tot grootschalig geweld, en tot burgeroorlog in 1947.
Groot-Brittannië trok zijn handen van het gebied af, maar vier Arabische landen vielen juist binnen nadat de joodse socialistische leider David Ben-Gurion in het voorjaar van 1948 de staat Israël had uitgeroepen. Na een jaar vechten tekenden de partijen een wapenstilstand, waardoor Israël ook de facto bestond. Jordanië nam de Westelijke Jordaanoever in, Egypte Gaza. En minstens zevenhonderdduizend Palestijnen, zo schatten de Verenigde Naties, vluchtten of werden uit Israël verjaagd door het Israëlische leger, vaak door vernietiging van hun steden of dorpen – de Nakba (catastrofe).
Bij die gewelddadige geboorte waren duizenden Israëlische soldaten, militieleden en nationale helden, zoals generaal Yitzhak Rabin, betrokken. Evengoed werd die episode decennialang verzwegen en ontkend; zeventig jaar na dato blijft het een pijnpunt. In de Israëlische samenleving (en door Israëlische historici onderling) wordt daar nog altijd verhit over gedebatteerd, terwijl de Nakba voor veel Palestijnen een urgente en relevante herinnering is. En 1949 bracht niet alleen bittere herinneringen voort, maar ook veel unfinished business: voor veel Arabieren het elimineren van de joodse staat Israël, voor Israëls generaals het veroveren van heel ‘Mandaatgebied Palestina’, niet alleen de stukken die Israël in 1948-49 had weten te veroveren. 1967 werd het jaar om dat recht te zetten.
De spanning, zoals dat gaat rondom Israël, was begin 1967 behoorlijk opgelopen. Nieuwe strijdgroepen, zoals Fatah van de jonge Yasser Arafat, voerden sabotage en aanslagen uit. Er waren wraakaanvallen van Israël over zijn grenzen heen, een kat-en-muisspel met Syrië en opgewonden Arabische retoriek. Maar in de lente van 1967 kwam alles in een stroomversnelling.
Dat lag in de eerste plaats aan het optreden van Nasser. Hij was het boegbeeld geworden van het pan-Arabische nationalisme en het gezicht van een nieuwe toekomst voor de Arabische wereld: modern, anti-imperialistisch, socialistisch. Hij wilde een fusie van islam en socialisme, grote bouwprojecten, gratis onderwijs en gezondheidszorg. En buitenlandse successen. In 1956 had hij veel punten gescoord met de nationalisatie van het Suezkanaal, nu beloofde hij Palestina te ontdoen van de joodse staat. In zijn kielzog deden andere leiders in de regio enthousiast mee. ‘De tijd is gekomen om een uitroeiingsstrijd te beginnen’, zei Hafez Assad, de latere president van Syrië, terwijl de president van Irak aankondigde dat ‘dit de dag is om het stigma weg te wassen’ – het bestaan van Israël.
Maar Israël was sterk. Hoewel Nasser en andere Arabische leiders elkaar van lafheid beschuldigden, lieten ze hun kruit nog droog, ook toen de Sovjet-Unie begon te stoken. In het diepste geheim had Israël aan een kernwapen gewerkt en de Sovjet-Unie hoopte dat een van haar Arabische bondgenoten, als er een confrontatie kwam, de reactor en onderzoeksgebouwen plat zou bombarderen. Nasser kreeg vanuit Moskou doorgespeeld dat Israël een invasie van Syrië plande en dat de Arabieren zich moesten voorbereiden. Israëls bondgenoten hielden zich juist afzijdig. De VS waren vooral bezig met Vietnam. En president De Gaulle van Frankrijk, op dat moment Israëls grootste vriend, waarschuwde Israël: ‘Ga niet ten oorlog. Jullie zullen de agressor worden gevonden door de wereld en door mij. Jullie zullen de Sovjet-Unie verder het Midden-Oosten in trekken en een Palestijns nationalisme scheppen waar jullie nooit vanaf zullen komen.’
In de tweede helft van mei 1967 zette Nasser de ene na de andere stap naar oorlog. Hij stuurde troepen richting Israël en sommeerde de VN-vredesmacht die langs de grens lag te vertrekken. Binnen een paar dagen hadden zij hun spullen gepakt en Egypte nam hun stellingen in. Amper een week later blokkeerde Nasser de Straat van Tiran en sloot daarmee de Israëlische haven van Eilat af. Israël had altijd gezegd dit als casus belli te beschouwen. Maar Nasser, volgens zijn biograaf Said Aburish, gokte waarschijnlijk dat de VS en de Sovjet-Unie Israël zouden intomen, zelfs als Israël een oorlog zou beginnen. Met of zonder vechten: Egypte zou als winnaar uit de crisis komen. Voor de radio zei Nasser iets anders: ‘Ons basisdoel is om Israël te vernietigen.’ En dat creëerde zijn eigen momentum.
In Israël werd de stemming nerveuzer, en sloeg om naar paniek. Premier was de in Litouwen opgegroeide Levi Eshkol, die zo’n twijfelaar was dat hij volgens een joods grapje ‘half-half’ zei als hem ‘thee of koffie?’ werd gevraagd. Met een stotterende radiotoespraak ondergroef hij zijn laatste autoriteit. Hij en andere oudere ‘Europese’ joden waren slappelingen in de ogen van zowel de media als de militaire top, die overwegend bestond uit in Palestina geboren jongere officieren als Moshe Dayan, Ariel Sharon en Rabin. Bijna alle militairen waren voor een pre-emptieve aanval, een verrassingsaanval om het Egyptische offensief voor te zijn.

Boeken over Israël in 1967, zoals Tom Segevs 1967: Israel, the War and the Year that Transformed the Middle East of Michael Orens Six Days of War, beschrijven bijna van minuut tot minuut de tot het kookpunt opgelopen spanning in de Israëlische top in de dagen voor het eerste offensief. Er waren geschreeuwde verwijten, dreigementen, woede-uitbarstingen, hectische vergaderingen. Stafchef Rabin had een zenuwinzinking en David Ben-Gurion, de vader des vaderlands, waarschuwde vanuit zijn woestijnkibboets voor een coup. Toch bleef de twijfelaar Eshkol lang resoluut weigeren om een oorlog te beginnen. Het leger had zijn hele wensenlijstje gekregen, stelde hij. ‘Dat was niet zodat we op een dag zouden zeggen: nu kunnen we het Egyptische leger vernietigen, dus laten we het doen.’ Wat voor toekomst zagen de generaals, vroeg hij hun: ‘Moeten we eeuwig leven met het zwaard in handen?’ Maar na weken zijn poot stijf gehouden te hebben ging Eshkol overstag.
Op 5 juni 1967, om kwart voor acht ’s morgens, scheerde de Israëlische luchtmacht over de Middellandse Zee richting Egypte, om in ronde na ronde de Egyptische vliegtuigen te vernietigen die op onbeschermde bases aan de grond stonden. Binnen anderhalf uur was de Egyptische luchtmacht weggevaagd. Om niet alleen te blijven, overtuigde Nasser de leiders van Syrië en Jordanië ervan dat de Egyptenaren verbijsterende successen boekten en snel in Tel Aviv zouden staan. Syrië en Jordanië vielen daarop zelf aan, wat nieuwe Israëlische aanvalsplannen in gang zette. Terwijl Egyptenaren dansten in de straten om de overwinning op Israël te vieren, sneden Israëlische legers door de Arabische stellingen. Elke volgende dag bracht Israël meer winst. Het zou Israël ‘niet veel inspanning hebben gekost’ om Damascus in te nemen, schreef Rabin later, of Amman of Caïro.
Israël, dat dagen ervoor nog in de ban was geweest van een nieuwe holocaust, raakte in een nationale extase die weken zou aanhouden. ‘De mensen zijn dronken van blijdschap’, noteerde de nationale dichter Nathan Alterman. De hele wereld keek mee naar het wonder van de kleine joodse staat, bijvoorbeeld via David Rubingers iconische foto van de drie paratroepers voor de Klaagmuur. Israëlische soldaten stonden in Jeruzalem, op de Tempelberg, in Hebron en Jericho, in het vroegere Judea en Samaria. Voor de militaire top was het doel duidelijk. ‘We zijn teruggekeerd naar de heilige plaatsen’, zei de eenogige generaal Moshe Dayan. ‘We zullen er nooit meer weggaan.’
Een enkeling waarschuwde daar al direct voor, met name wat de op Jordanië veroverde Westoever betrof. De Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Dean Rusk voorspelde dat als Israël de Westoever in bezit zou houden ‘de Palestijnen de rest van de eeuw haar terug zullen proberen te krijgen’. De Israëlische schrijver Amos Oz, een twintiger nog die zelf in de Sinaï meevocht, schreef in een linkse krant: ‘Land kan niet tot slaaf worden gemaakt of bevrijd. We hebben Hebron en Ramalla niet bevrijd, noch hun inwoners verlost. We hebben hen overwonnen en we zullen hen overheersen.’ Dat zou op Israël terugslaan, omdat ‘zelfs een onvermijdbare bezetting een corrumperende bezetting is’.
Maar de karavaan trok verder. Een paar weken na de inname van de Golanhoogte en de Westoever van de Jordaan gingen de eerste Israëlische mannen en vrouwen er tenten opslaan en provisorische gebouwen optrekken. Israëls leger en regering keken weg. En regering na regering zou dat blijven doen, toonde journalist Gershom Gorenberg aan in The Accidental Empire. Eerst Eshkol, toen Golda Meir, daarna Yitzhak Rabin: elke premier liet de kolonisten hun gang gaan met hun doelbewuste creatie van nieuwe ‘feiten op de grond’ – inmiddels vier miljoen. Die feiten worden verder door geen land ter wereld als legaal beschouwd. Daarmee trokken de kolonisten de knoop verder aan die hun regering ooit zou moeten doorhakken. Want in die bezette gebieden woonden een miljoen Palestijnen.
Israël stond (en staat nog steeds) voor een fundamentele keus. Eén: de in 1967 bezette gebieden teruggeven, aan Jordaans beheer of de Palestijnen zelf, en het opgeven van een stuk veiligheid. Twee: die Palestijnen verdrijven en voor het oog van de wereld een van de ergste misdaden plegen van de laatste decennia. Drie: die gebieden annexeren met de bewoners erin – en ophouden een joodse staat te zijn. Vier: die gebieden annexeren en de bewoners geen burgerrechten geven – en ophouden een democratie te zijn. Al vijftig jaar schuift Israël die keuze door.
Boeken over de gevolgen van de Zesdaagse Oorlog beschrijven meestal de gevolgen voor Israël en de Palestijnen. En dan meestal vanuit Israëlisch perspectief, omdat daar veel meer openbaar materiaal en studies over voorhanden zijn. Maar de oorlog van 1967 zou ook grote gevolgen hebben in de Arabische wereld. Pan-Arabisch nationalisme overleefde de oorlog niet, net zo min als Nassers moderniseringsalternatief. De oorlog ‘wordt algemeen gezien als een waterscheiding in de contemporaine Arabische geschiedenis’, schreef Adeed Dawisha in Arab Nationalism in the 20th Century: From Triumph to Despair. De nieuwe leiders bleken niet effectiever te zijn dan de oude, en nieuwe alternatieven kwamen op. ‘Door de catastrofale nederlaag van Arabisch nationalisme in juni 1967 werden radicale islamitische groepen actiever, avontuurlijker en consequent prominenter’, schreef Dawisha.
Wat het voormalige Mandaatgebied Palestina betreft, de piepkleine plek die decennialang in z’n eentje ‘het Midden-Oosten’ belichaamde: daar stolt de situatie steeds meer in een onverdedigbare niet-oplossing. ‘We hebben sindsdien weliswaar vrede getekend met Egypte en Jordanië, maar het grootste probleem is alleen maar moeilijker geworden’, zegt historicus en journalist Tom Segev. ‘Er was geen minister die zich in 1967 realiseerde dat hij voor generaties lang vrede voor Israël onmogelijk maakte. Maar dat is wel de realiteit. En dat heeft zijn weerslag op de mentaliteit van de Israëliërs. Het grote verschil met 1967 is dat de meeste Israëliërs toen nog geloofden in vrede. Ze wisten niet hoe, maar wel dat ze het wilden. Nu is dat niet meer zo. Driekwart van de Israëliërs is geboren na 1967. De meesten van hen, en de meeste Palestijnen, geloven niet meer dat vrede mogelijk is.’
‘De voornaamste emotie in Israël is een gevoel geworden dat we vast zitten’, vervolgt Segev. ‘En dat is een gevaarlijke toestand voor een samenleving. Israël wordt er onverdraagzamer, minder liberaal van. Het grootste gevaar voor Israëls toekomst en democratie komt inmiddels niet meer van buiten maar van binnenuit. Het is een logische ontwikkeling. Sinds 1967 is er een eerste, tweede, en derde generatie Israëliërs geweest die haar dienstplicht in feite vervult als een soort bezettingsgendarmerie. Dat vormt hun visie op vrijheid. Stel je voor dat we Oost-Jeruzalem niet hadden ingenomen, dat we de Westoever direct met Jordanië hadden geruild voor vrede, direct Gaza hadden teruggegeven aan Egypte. Dat was pas echt een historisch moment geweest. We hebben de kans gemist.’
Daar was evenwel in 1967 nooit kans op. In Israël was de consensus dat het een ‘verlichte bezetter’ was, al maakte die al snel gebruik (zeker toen Palestijns verzet en terrorisme begonnen toe te nemen) van geweld, verwoesting van bezit, verdrijving, wraak op de familie van daders, marteling en andere onverlichte zaken. De Intifada van 1987 vergruisde dat beeld van ‘verlichte bezetter’, de Tweede Intifada van 2000 riep de vraag op welk soort veiligheid Israël kreeg door Palestijnse gebieden te bezetten. Het niet-aflatende geweld, de uitzichtloosheid in Gaza en de Westoever en de aanhoudende protesten houden de wond open.
Dat Israël desondanks vasthoudt aan de terreinwinst van 1967 illustreert voor Tom Segev hoezeer zijn land gijzelaar is geworden van de mentaliteit van 1967. ‘Gijzelaar van zijn existentiële ideologie’, zegt hij, ‘en gijzelaar van de historische en religieuze betekenis die het land heeft gekregen in de Israëlische mentaliteit. Als je mij over vijftig jaar opnieuw vraagt terug te kijken, zal ik denk ik zeggen dat we op een suïcidaal pad zaten. Juridisch en existentieel is Israël gedefinieerd als democratisch en joods land. We kunnen dat onmogelijk blijven als we controle over het land en de bevolking willen houden. We zitten op een heel glibberige, gevaarlijke weg.’
Tom Segev is met zijn aanklacht tegen de bezetting en zijn nadruk op de Israëlische schuld voor de oorlog van 1967 in Israël duidelijk een linkse auteur. Rechtse boeken over de oorlog zijn er ook. Het beste is Six Days of War: June 1967 and the Making of the Modern Middle East van Michael Oren. Hij legt veel meer nadruk op de Arabische schuld voor de oorlog en beschrijft de bezetting meer als een (voor Israël) noodzakelijk en onvermijdelijk kwaad. Ari Shavit, voormalig columnist van Haaretz, bevindt zich vanouds in de linkse hoek, maar probeert zich sinds de publicatie van My Promised Land (2013) tussen links en rechts in te positioneren.
‘Ik denk dat de oorlog van 1967 inderdaad de Israëlische mentaliteit vormgaf, en daarmee de samenleving en politiek’, zegt hij. ‘Maar de roes van de overwinning is maar één kant van de medaille. Even belangrijk was de diepte van de angst daarvoor. Juist die bijna psychedelische omslag trok de Israëlische politiek en samenleving uit het lood. Het verklaart waar de kolonistenbeweging vandaan kwam en de snelle groei van radicaal-rechts. Maar anders dan Tom Segev zie ik de Jom Kippoeroorlog van 1973 als even belangrijk. Israël verloor die oorlog bijna. Daardoor keerde de angst terug. Dat verhaal met twee zijden creëerde twee narratieven. Rechts heeft de cultus van Israëls kwetsbaarheid en links de cultus van Israëls kracht. Die twee samen vormen het ware verhaal van de impact van 1967 op Israël.’
Juist de uitkomst van de oorlog plaveide volgens Shavit de weg voor de vrede die Israël later zou tekenen met Egypte en Jordanië. ‘Die landen wilden zich vooral wreken, wat zij in 1973 ook deden. Maar het Israëlische overwicht zorgde er ook voor dat meer dan ooit duidelijk was dat Israël bestond en niet weg zou gaan. De VS gingen ons ook opeens als strategische aanwinst zien en begonnen hun nauwe relatie met Israël. Die twee zaken baanden de weg naar vrede met Jordanië en Egypte.’ Maar ook die vredesakkoorden droegen bij aan het verder bevriezen van de situatie in de bezette gebieden, van de Palestijnen die daar leven, de kolonisten die zich het land proberen toe te eigenen. ‘Moreel, politiek en demografisch is de bezetting onhoudbaar’, zegt Shavit, ‘maar tegelijk zie ik er geen oplossing voor. Het is de vloek van 1967. Die is vijftig jaar later nog steeds bij ons.’