Eind 2019 publiceerden drie milieueconomen van het imf in het huistijdschrift Finance & Development een stuk waarin het beprijzen van walvissen werd gepresenteerd als deel van de oplossing van het mondiale klimaatprobleem. ‘Nature’s solution to climate change’, luidde de kop boven het stuk. Het was één grote felicitatie aan het adres van de milieueconomen zelf: ‘Onze oplossing voor klimaatopwarming’, schreeuwde het artikel.
Het probleem is dat weliswaar veel bedrijven hebben beloofd hun voetafdruk naar nul terug te brengen, maar dat ze niet bereid zijn minder of anders te produceren. Daarvoor hebben slimme milieueconomen het concept van ‘net zero’ bedacht: bruto vervuil je nog steeds maar door ergens anders bomen te planten of iets anders goeds te doen breng je je netto vervuiling keurig naar nul en voldoe je aan het Parijse klimaatverdrag. Iedereen doet het: Shell, Exxon, Disney, Gucci, Pearl Jam, de veelvlieger – iedereen.
En dus is er een koortsachtige zoektocht ontstaan naar koolstofopslagmogelijkheden die verhandelbare koolstofkredieten opleveren. Iets wat, zeker in het mondiale Zuiden, maar al te vaak gepaard gaat met grootschalige grondonteigeningen en landprivatiseringen – een vorm van ecologisch neokolonialisme van jewelste. Let wel: de schoonheid van dit circus is dat alles verder bij het oude blijft: de productie, de winsten, de bonussen, de aandeelhouderswaarde, het consumptiepatroon, maar dus ook de uitbuiting van mens, dier en planeet.
Dit was het startpunt voor de milieueconomen van het imf, eind 2019: de observatie van marinebiologen dat walvissen, en vooral de grote blauwe vinvis, ware opslagmachines zijn. Per jaar slaat een beetje walvis maar liefst 33 ton aan koolstof op, terwijl een normale boom niet verder komt dan enkele tientallen kilo’s per jaar. Herstel van de walvispopulatie tot hun pre-industriële omvang – vier tot vijf miljoen walvissen toen tegen 1,4 miljoen walvissen nu – zou een forse slok op de koolstofborrel schelen. Honderden miljoenen extra tonnen aan koolstof zouden uit de atmosfeer kunnen worden gehaald; vergelijkbaar met de aanplant van maar liefst twee miljard volwassen bomen. En dat jaar in, jaar uit, zestig jaar lang, de gemiddelde leeftijd van een blauwe vinvis.
Tot hier was het stuk een samenvatting van de bevindingen van de marinebiologen. Het gaat mis als de milieueconomen zelf gaan spreken. Omdat het beschermen en laten floreren van walvissen geld kost, moet er een prijskaartje komen te hangen aan de zogenaamde ‘ecodiensten’ die de dieren leveren. Alleen dan kunnen bedrijven ervan worden overtuigd een deel van hun compensatiegelden in de bescherming van de walvispopulatie te steken, net zoals ze dat ook al doen in bossen, boomaanplantingen en ecosystemen. Als je dan alles bij elkaar optelt en aftrekt, kom je volgens de economen op een prijs van twee miljoen dollar per walvis en een totale som van duizend miljard dollar voor de hele populatie. En hoppa, daar hebben we weer voor duizend miljard dollar aan nieuwe, verhandelbare koolstofkredieten.
Door bijvoorbeeld duizend walvissen te sponsoren krijg je als multinational voor twintig miljard dollar aan koolstofkredieten en kun je, als je per jaar voor twintig miljard dollar aan koolstof uitstoot, uiteindelijk toch een fraaie ‘nul’ onder aan je milieujaarverslag schrijven. Win-win heet het in het dieventaaltje van de econoom: door een mondiale markt voor koolstofkredieten op te tuigen, klopt ineens, op miraculeuze wijze, de eco-boekhouding en blijken groei en duurzaamheid wonderwel samen te kunnen gaan. Geïnstitutionaliseerde schizofrenie zou je het ook kunnen noemen: met de ene hand conserveren wat je met de andere hand materieel vernietigt, en vervolgens op papier net doen alsof er niets is gebeurd. Geen wonder dat onlangs werd onthuld dat negentig procent van alle koolstofkredieten die worden verkocht door de grootse leverancier ervan, Verra, ecologisch waardeloos zijn. En vorig jaar november meldde De Groene dat ook duurzame beleggers nog volop in ‘kolenbedrijven, oliegiganten en andere vervuilers’ beleggen.
Maar je zou het ook ‘ecologische financialisering’ kunnen noemen: de transformatie van dieren, planten, bomen, grond, waterwegen, bergtoppen en wildernissen in verhandelbare financiële contracten. Sinds de financiële crisis van 2008 is de creativiteit van bankiers namelijk steeds meer gaan zitten in het vinden van financiële oplossingen voor de ecologische risico’s die hun klanten lopen. Milieueconomen zijn daarbij hun belangrijkste ideeënboeren. De voorzet kwam in 2015 van de Bank of England en enkele andere centrale banken, waaronder de Nederlandse. Onder leiding van de president ervan, de Canadees Mark Carney, begon de Bank of England geleidelijk haar mandaat uit te breiden. Als de crisis van 2008 had aangetoond dat financiële stabiliteit het belangrijkste toezichtsdoel was, dan vielen daar toch ook al die andere, niet-macro-economische schokken onder die de stabiliteit van banken zouden kunnen bedreigen. En gold dat dan niet ook voor ecologische risico’s? Volgens Carney wel.
De eerste stap was het doorlichten van bancaire balansen op risico’s van zogenaamde ‘stranded assets’. Daaronder verstond de toezichthouder bezittingen die tegen een bepaalde waarde op de balans van een bedrijf stonden maar die waarschijnlijk om ecologische redenen uiteindelijk waardeloos zouden blijken. Oliereserves op de balans van Shell en Exxon zijn hét voorbeeld. Om binnen het akkoord van Parijs te blijven, mogen deze reserves niet worden opgepompt en moet hun huidige waarde dus op termijn worden teruggebracht tot nul. Dat betekent grote afwaarderingen voor alle financiële instellingen die schulden hebben uitstaan bij Shell en Exxon of aandelen van deze bedrijven in hun bezit hebben.
Vroedkundigen van het nieuwe
Nu de crises over elkaar heen buitelen, hangt verandering in de lucht. Inspiratie puttend uit het bekende citaat van de Italiaanse verzetsheld Antonio Gramsci – dat de overgangsperiode tussen twee tijdperken gekenmerkt wordt door morbide symptomen die het resultaat zijn van het oude dat is gestorven en het nieuwe dat nog niet geboren kan worden – spreekt Ewald Engelen met denkers die licht kunnen werpen op hoe dat nieuwe kan ontstaan.
Inmiddels is het hek van de dam en is er een ware wildgroei aan groene certificaten, groene initiatieven, groene producten, groene financiële markten, groene risico’s, groene ranglijstjes en – vooral – groene duurzaamheidsdefinities ontstaan. Zo heeft de Europese Commissie de Amerikaanse beleggingsgigant BlackRock in de arm genomen om te helpen bij het tot in detail uitwerken van de verschillende financiële duurzaamheidsdefinities. Om ze vervolgens beter als sturingsinstrumenten te kunnen gebruiken voor de beloning van ‘groene’ beleggingen en de bestraffing van ‘bruine beleggingen’.
‘Groen doen’ is volgens sommigen het snelst groeiende marktsegment in het mondiale financiële universum en beslaat momenteel volgens schattingen tussen de 500 en 750 miljard dollar aan schuld- en eigendomstitels. Het verklaart het toenemend optimisme onder toezichthouders en bankiers: groene financiering moet ons tussen nu en 2030 de wondere wereld van het groene kapitalisme binnen leiden. Veertien jaar nadat de financiële sector de wereld naar de rand van de afgrond bracht, heeft de sector zichzelf heruitgevonden als de redder van diezelfde wereld.
Maar het is niet alles goud wat er blinkt. Bij grootbanken contrasteren de groene marketing en retoriek met de dagelijkse gang van zaken. Nog altijd investeren banken op grote schaal vervuilende activiteiten. Daarnaast lijkt 750 miljard dollar aan groene investeringen veel, maar zijn het apennootjes naast de pakweg 75.000 miljard dollar aan uitstaande aandelen, de ruim 150.000 miljard dollar aan verhandelbare obligaties en de ruim 800.000 miljard dollar aan uitstaande financiële derivaten die níet het predicaat ‘groen’ dragen. Terwijl het groene beleggingsuniversum een waarde vertegenwoordigt van iets meer dan 0,5 procent van het mondiale product, bedraagt de omvang van het bruine beleggingsuniversum maar liefst het tienvoudige van datzelfde mondiale product. Dat is een factor tweeduizend groter. Hoezo zijn banken groen? En hoezo gaan ze ons redden?
Fundamenteler is de derde reden om met argwaan naar de groene marketing van de financiële sector te kijken. En hier komt Adrienne Bullers vorig jaar verschenen boek The Value of a Whale om de hoek kijken. Lieflijk gedrapeerd in een kaft die de lezer vergast op een donkerblauwe vinvis tegen een mereleitjesblauw lettertype is het boek niets minder dan een fragmentatiebom op de schijnwereld van het groene geld. Anders dan een filosoof als Martha Nussbaum die in haar recent verschenen Justice for Animals de transformatie van dieren in objecten bekritiseert als een affront jegens hun intrinsieke waarde, is Buller diep in de details van de financiële milieumodellen gedoken om te constateren dat de geringe ecologische effectiviteit niet een kinderziekte is, maar een intrinsiek kenmerk van de achterliggende manier van denken.
Milieueconomen en groene bankiers hebben haar haar boek vast niet in dank afgenomen, vraag ik haar begin januari in een Zoom-gesprek. ‘Het was een licht intimiderende ervaring’, geeft ze toe. ‘Zeker als je midden twintig bent, vrouw bovendien, en een relatieve nieuwkomer in het veld. Maar uiteindelijk is het toch beter gegaan dan ik had gevreesd. Vanuit kringen van groene bankiers heb ik eigenlijk vooral herkenning en erkenning gekregen. En dat heeft alles te maken met de groeiende scepsis in de financiële sector zelf tegen het soort vergroening waarover ik schrijf. En interessant genoeg komt de bijval zowel van links als van rechts. Volgens links is groen beleggen een wassen neus, terwijl het volgens rechts onnodig en onacceptabel paternalisme is: beleggen gaat over winst, niet over mensenrechten of het milieu. Dat ik vragen stel bij het gebruik van het prijsmechanisme om de emissie van koolstof te verminderen, valt echter bij milieueconomen niet in goede aarde. Voor hen is het een soort geloofsartikel geworden. In vergelijking daarmee was de reactie van bankiers een verademing. Men nam zichzelf daar veel minder serieus, en besefte zelf ook dat handel in emissierechten de planeet niet gaat redden.’
In welke mate is de groene agenda van de financiële sector ingegeven door het debacle van 2008? Dat speelt zeker een rol, vindt Buller. ‘Het is niet moeilijk om een lijn te trekken van de donkere wolk die destijds over de sector hing naar het messianistische enthousiasme waarmee sommigen in de sector nu de klimaatstrijd aangaan. Zie de uiterst effectieve rebranding van BlackRock (met tienduizend miljard dollar beheerd vermogen de grootste belegger ter wereld − ee), dat zich onder ceo Larry Fink heeft opgeworpen als de vaandeldrager van verantwoord beleggen, niet in de laatste plaats via de brief die Fink elk jaar naar aandeelhouders en bestuurders stuurt. Dit weerspiegelt de wens tot rehabilitatie van de sector, met name onder jongere generaties, die nu beginnen te beleggen en er belang aan hechten dat hun beleggingen niet alleen financiële rendementen boeken, maar ook sociale en ecologische.’
Hoe kwam ze erbij om zo’n technisch, saai en intimiderend veld als groen geld te onderzoeken? ‘Eigenlijk per toeval’, antwoordt ze. ‘Eén van de redenen waarom het schrijven zo’n zware bevalling was, is dat ik een buitenstaander ben. Ik heb internationale politieke economie gestudeerd, en dat is een beetje van alles wat: wat politieke filosofie, wat rechten, veel geopolitiek en een beetje economie. Na mijn studie kwam ik terecht bij een ngo die Influence Math heet en onderzoek doet naar milieulobby’s van bedrijven. Mij werd gevraagd een onderzoeksgroep op te zetten naar banken en hun groene agenda door hun beleggingen door te vlooien. Dat werd een combinatie van het doorploegen van grote hoeveelheden beleggingsdata die we uit de Refinitiv-database haalden en gesprekken met mensen uit de Londense City. Zo ontstond bij mij het ongemakkelijke gevoel dat het vooral mooie praat was en uiteindelijk weinig om het lijf had. Dat speelde verrassend genoeg ook bij mijn gesprekspartners: veel van mijn eigen kritiek hoorde ik voor het eerst van bankiers zelf.’
De frontale aanval op een complete professie in Bullers boek doet me denken aan de Post-Crash Economics Society, die na de crisis in Manchester werd opgericht door teleurgestelde economiestudenten die geen algebra wilden maar onderwijs over de echte problemen van deze tijd. Zou ze zichzelf een lid van die post-crash-generatie noemen? Buller:‘Ja, dat is wel een adequate aanduiding. Ik was nog een puber toen de crisis begon, maar de gebeurtenissen die erop volgden – de eurocrisis, Occupy Wall Street, de Arabische Lente – waren vormend voor mijn politieke engagement en wezen in de richting van een onderliggende politieke economie die door de elite, onder wie economen, zorgvuldig werd doodgezwegen.
De diepe kloof tussen het fraaie emanciperende verhaal aan de ene kant en de nietsontziende winstzucht van multinationals aan de andere kant werd plotseling zichtbaar voor iedereen die het wílde zien. Mijn generatiegenoten zagen het. Dat heeft hun oordeel over de waarheidsclaims van experts definitief gevormd. Wij zijn er ten diepste van overtuigd dat niemand de waarheid in pacht heeft, dat iedereen maar wat aanmoddert, en dat brengt een diepgevoelde, bijna existentiële scepsis met zich mee ten aanzien van iedere professie die zegt het te weten. O ja, denken wij dan, waarom zien we dan die constante stroom van rampen om ons heen?’

The Value of a Whale laat niet alleen geen spaan heel van de groene beloftes van de financiële sector maar betoogt ook dat dat geen toeval is maar een wezenskenmerk van de manier waarop kapitaal opereert. Om het cynisch te zeggen: die ineffectiviteit is bedoeld. De redenering van Buller is een combinatie van die van de Amerikaanse econoom Laurence Kotlikoff, die beweert dat nodeloze complexiteit het verdienmodel van banken is, en die van de Duits-Amerikaanse jurist Katherina Pistor, die beweert dat financiële producten in essentie juridische contracten zijn die altijd in het voordeel uitpakken van de kapitaalbezitter. Arbitrage is hier het sleutelwoord: het naar eigen hand zetten van verschillen in wetgeving voor het eigen gewin.
Volgens Buller gebeurt met de constructie van markten voor emissierechten en koolstofkredieten hetzelfde: de ecologische schade hier wordt gecompenseerd door ecologische baten daar, en of het ene ook daadwerkelijk ecologisch opweegt tegen het andere kan onmogelijk worden nagegaan. En hoeft ook niet te worden nagegaan, want op papier is alles keurig gecompenseerd. De milieuboeken kloppen. De sector is daarom dol op complexiteit: hoe ingewikkelder, hoe beter. Complex betekent namelijk dat het altijd mogelijk is om via financieel-juridische innovaties om de opgelegde verplichtingen en geboden heen te werken. Zo kunnen emissieplafonds prachtig worden ontlopen door tegelijkertijd te investeren in de beprijsde walvissen van het imf.
Het is dezelfde logica die ten grondslag ligt aan het verpakken van hypotheken, het verhullen van kleine bankbuffers door schuldpapier uit te geven dat door de toezichthouder wordt gezien als kapitaal of het ontlopen van winstbelasting door honderden brievenbusmaatschappijen aan elkaar te rijgen. Complexiteit is een potent wapen tegen democratische controle.
Hierover is Buller venijnig. De financiële milieuoplossingen die beleggers bedenken, leiden niet alleen tot meer financialisering, ze dienen uiteindelijk de belangen van wat ze in navolging van de Britse politieke econoom Daniela Gabor de ‘Wall Street Consensus’ noemt: een kleine groep van gigantische beleggers, hun managers en eigenaren, en hun stoottroepen in politiek, toezicht en academia, die er alles aan gelegen is de waarde van hun eigendomstitels te bewaken en tegelijkertijd hun publiek blazoen op te vijzelen door net te doen alsof ze groen zijn.
Eerder in het interview vroeg ik haar hoe zij aankeek tegen haar landgenoot, de Canadees Mark Carney, tot 2020 hoofd van de Bank of England. Zij antwoordde dat ze ervoor terugdeinsde om individuen aan de schandpaal te nagelen, omdat ze niet twijfelde aan hun integriteit maar alleen aan de door hen voorgestane oplossingen. Maar als ik haar boek als een detective zou lezen, wie is dan de boef? Ze lacht: ‘Dat vind ik een lastige.’
Toch steekt ze eerst weifelend, dan zelfverzekerder van wal. ‘Het gaat om een stijl van denken, die neerkomt op de omarming van de algemeen erkende wijsheden van een bepaalde school van economisch denken en een bepaalde benadering van economische beleidsvraagstukken. Een benadering die gepaard gaat met een radicale afwijzing van alles en iedereen die er vraagtekens bij plaatst. En ja, dat heb ik ook ervaren, net als de Duits-Amerikaanse econoom Isabelle Weber (op de korrel genomen door Paul Krugman omdat ze voor prijsplafonds pleitte − ee) en de Amerikaanse socioloog Elizabeth Popp-Berman (ruw gerecenseerd in The New Yorker − ee), net als ik vrouwen die zich kritisch uitlaten over de idées reçues van economen. Altijd schemert door hun kritieken heen dat het dom en naïef is om kritiek te hebben op het kapitalisme, marktwerking, het winstmotief of het financiële stelsel als zodanig. Dus ja, de economische professie, dat is duidelijk een van de verantwoordelijken voor de nakende klimaatramp.’
En een andere boef? ‘Ja’, zegt ze, ‘de enige waar ik aan kan denken is Larry Fink, de baas van BlackRock. Wie had jij op het oog?’ Ik antwoord dat ik in haar boek contouren van een klassenanalyse heb ontwaard. Dat ze een heel hoofdstuk heeft opgehangen aan de analyses van Daniela Gabor en de Duitse politiek-econoom Benjamin Braun die onafhankelijk van elkaar nieuwe benamingen aan de huidige fase van het kapitalisme hebben gegeven. Volgens Gabor leven we, zoals gezegd, in het tijdperk van de Wall Street Consensus, naar analogie van de Washington Consensus uit de jaren tachtig en negentig toen het imf en de Wereldbank door de antiglobalisten werden gezien als voertuigen voor de mondiale uitrol van de neoliberale agenda. Het verwijst naar de ideologie van ruim monetair beleid en krap begrotingsbeleid (‘austerity’) die dubbel ten goede komt aan de bezittende klasse: door het ruime monetaire beleid worden hun aandelen en huizen alleen maar meer waard terwijl door het krappe begrotingsbeleid de belastingen op kapitaal dalen en het personeel goedkoper wordt. Benjamin Braun heeft het met een schuin oog op Larry Finks BlackRock ‘vermogensbeheerderskapitalisme’ gedoopt, maar bedoelt grofweg hetzelfde. Buller noemt het op haar beurt de goedkoop-geld/goedkope-arbeid-coalitie: een kongsi van kapitaaleigenaren, vermogensbeheerders en hun politieke vertegenwoordigers die alles zoveel mogelijk bij het zeer renderende oude willen houden. Klopt dat?
‘Ja’, antwoordt ze. ‘Zoveel monetair en macro-economisch beleid dient uiteindelijk de belangen van de bezittende klasse en de electorale basis van huizenbezitters en pensioenspaarders die zich daaromheen geformeerd heeft. Het Verenigd Koninkrijk is er een uitmuntend voorbeeld van.’ Elites zijn niet bereid, vervolgt ze, om beleid te voeren dat die belangen schaadt. ‘Je zag het prachtig geïllustreerd tijdens het interregnum van Liz Truss. Toen haar begrotingsplan bekend werd en men zag wat dat voor huizenbezitters en pensioendeelnemers zou betekenen, moest zij pijlsnel het veld ruimen.’
Wat hebben ze met elkaar te maken, vraag ik, de economische professie en de bezittende klasse? ‘Uiteindelijk’, zegt ze, ‘is het allemaal terug te voeren tot de dalende groeivoet van het reële kapitalisme. Dat is al decennia gaande. Er is door het ontstaan van mondiale productieketens simpelweg steeds minder te verdienen met het maken van producten waar mensen wat aan hebben. En dus zie je een vlucht in financiële windhandel: steeds meer bedrijven ontlenen steeds meer van hun winst aan het bespelen van financiële markten met hun steeds grotere berg aan kasgeld. Dat is wat we “financialisering” noemen. Iedereen die daar zijn boterham mee verdient heeft er baat bij dat het aantal kopers van financiële titels toeneemt, dat de schuldenberg groeit en de geldhoeveelheid groter wordt: hoe meer geld, hoe meer schuld, hoe meer kopers, hoe hoger de waarde van financiële titels.’
Voor een econoom die een rotsvast vertrouwen heeft in de deugden van het klassieke maakkapitalisme is dat volgens Buller een vervreemdende ervaring: alle geloofsartikelen waarop hij zijn carrière heeft gebouwd zijn weggevaagd. ‘En toch is hij niet bereid het kind met het badwater weg te gooien. Kapitalisme blijft heilig voor hem, ook al is het niet langer gestoeld op stijgende arbeidsproductiviteit maar op een groeiende schuldenberg en extreem ruim monetair beleid. En dus eindigt hij als de “copy writer” van het grootkapitaal die verhalen vertelt over het kapitalisme waarin hijzelf nauwelijks gelooft. Door de grote vragen van vandaag te verstoppen achter technische mathematica wordt de demos monddood gemaakt; dat is de functie die de economische professie vandaag de dag vervult, ben ik bang. En dat komt de goedkoop-geld/goedkope-arbeid-coalitie van kapitaalbezitters verdomd goed uit.’
Het aanwijzen van sleutelsectoren was tijdens het interbellum in Duitsland onder socialisten een veel beoefend gezelschapsspel. Zoals de Oostenrijkse historicus Klaus Novy in zijn in 1978 verschenen meesterwerk Strategien der Sozialisierung heeft aangetoond, had het denken over maatschappelijke verandering – of transitiekunde, zoals wij het nu noemen – een hoge vlucht genomen onder de intellectuelen die zich verenigd hadden onder de vlag van de spd. Ook toen al was de bancaire sector er een van.
Dat hoeft niet te verbazen. In het Duitsland van die jaren was het merendeel van de aandelen van de grootindustrie in handen van de Duitse grootbanken, en hadden de bestuursvoorzitters van die banken soms wel tientallen commissariaten bij de bedrijven waarin zij belangen hadden. De spd-strategen keken likkebaardend naar de sturingsmogelijkheden die de eventuele nationalisatie van banken de socialisten zou bieden. Het toeval wil dat dit ook de context was waarin voor het eerst het begrip ‘financialisering’ werd gebruikt, door de socialistische econoom en latere minister van Financiën van de Weimarrepubliek Rudolf Hilferding.
Een eeuw later is de economische en politieke dominantie van de financiële sector alleen maar groter geworden. In Nederland bijvoorbeeld heeft meer dan de helft van de huishoudens een langlopende schuld bij een bank; ruim driekwart van de werkenden spaart voor zijn pensioen; de staat heeft namens ons allen ruim 451 miljard euro aan schuld uit staan – en de waarde ervan deint mee met de koerswijzigingen op de mondiale kapitaalmarkten. Geen wonder dus dat veel groene politici de sector hebben aangewezen als dé hefboom voor de groene transitie; groot is immers machtig en macht is immers wat we nodig hebben voor systeemveranderingen.
Bullers boek is dan een ijskoude douche: de sector is zo verweven met het vuile kapitalisme van olie, vlees, goedkope grondstoffen en goedkope arbeid dat iedere vrijwillige vergroening alleen maar aan de randen ervan kan overleven.
Hoe het dan wél moet, is een vraag die ze in The Value of a Whale niet aanroert. Waarom niet? ‘Er is altijd de verleiding om een boek als dit te eindigen met een lijst van voorstellen’, antwoordt ze. ‘Soms wordt dat goed gedaan, maar meestal is de lijst afgeraffeld. Daar pas ik voor. Dus heb ik besloten dit boek alleen te wijden aan een kritiek op het groene geld. Dat laat onverlet dat ik wel ideeën heb over wat er mijns inziens gebeuren moet.’
Welke ideeën? ‘Allereerst denk ik dat we de financiële sector moeten temmen, kleiner moeten maken, simpeler, in plaats van groter en complexer. In het gefinancialiseerde kapitalisme van vandaag staat alles ten dienste van financieel rendement, en komen alle andere overwegingen – sociale én ecologische – op de tweede plaats. Dat zou andersom moeten: sociale en ecologische doelen moeten het zwaarst wegen. Dat is de kern van de opdracht die de financiële sector na de crisis van 2008 door samenleving en politiek kreeg opgelegd maar waar veertien jaar later bijzonder weinig van terecht is gekomen. De voorstellen die recent gedaan zijn in de bundel Democratizing Finance van de Amerikanen Fred Block en Robert Hockett spreken mij zeer aan. En zoals de titel aangeeft, is de kern ervan andere zeggenschapsverhoudingen gebaseerd op andere eigendomsrechten. De aandeelhouder moet het niet langer voor het zeggen hebben, maar de gemeenschap.’
Dit zou volgens Buller onderdeel moeten zijn van een bredere democratiseringsgolf. ‘Kijk om je heen en verbaas je over het feit dat we burger zijn in de politieke sfeer en onderdaan in de organisaties waar we het grootste deel van ons wakend leven in doorbrengen. Van oudsher was de socialistische strijd er niet alleen een voor meer democratische grondrechten maar ook een voor meer economisch burgerschap. We danken er onze ondernemingsraden aan. Maar sinds de jaren zeventig is er niets meer gebeurd op dat vlak. Integendeel, de aandeelhouder is de koning van de onderneming geworden. Ik denk dat het tijd is voor een nieuwe golf van economische democratisering, Niet alleen omdat het moreel en politiek wenselijk is, maar ook omdat het tot veel betere uitkomsten zal leiden.’
Daarnaast moet er worden nagedacht over schuldkwijtschelding en jubeljaren om landen, organisaties en burgers de kans te geven onder hun schuldenlast uit te komen. ‘De huidige president van Barbados, Mia Mottley, heeft daar een inspirerende voorzet voor gegeven. En datzelfde geldt voor de Griekse parlementaire onderzoekscommissie die in 2015 een rapport publiceerde over de Griekse staatsschuld en constateerde dat die “illegaal, illegitiem en verfoeilijk” (“odious”) was. Als we de financiële sector kleiner willen maken en zijn greep over ons toekomstig doen en laten willen versoepelen – en vergeet niet: schuld is een claim op onze toekomstige portemonnee – ontkomen we er niet aan de schuldenlast te verkleinen.’
Buller is een groot bewonderaar van Rosa Luxemburg, bekent ze. ‘Zij pleitte voor een combinatie van radicalisme en hervormingsgezindheid. Ik denk dat het cruciaal is om als klimaatbeweging buiten je tanden te laten zien en die acties kun je vervolgens parlementair gebruiken om de winst van bewustwording in wetgeving om te zetten. Het is belangrijk om in het hier en nu verbeteringen aan te brengen, maar alleen als ze preluderen op een sociale, groene en – vooral – democratische toekomst.’