Pal in het centrum van Riga, tussen de oude binnenstad en de art nouveau-wijk, staat op een veertig meter hoge pilaar een stenen dame die drie sterren naar de hemel houdt. Een genadeloze wind blaast natte aprilsneeuw langs deze Hilda, genoemd naar de jonge vrouw die in 1920 voor haar model stond, en langs beelden van de mannen die zich dichter bij de grond van ketenen ontdoen. Op de trappen liggen rode en witte rozen, de kleuren van de Letse vlag, en alsof het zo was afgesproken klinken even verderop de tonen van een straatmuzikant die op een elektrische gitaar een kitscherige versie speelt van Wind of Change, het rocknummer dat het lijflied werd van de omwentelingen na de val van de Berlijnse Muur.

Artis Pabriks stond hier in de zomer van 1987 en dat is bijzonderder dan het klinkt. Riga’s Vrijheidsmonument was namelijk sinds de Tweede Wereldoorlog, toen Letland werd ingelijfd door de Sovjet-Unie, ruim veertig jaar lang verboden gebied. Het monument vierde Letlands bevrijding van Rusland, en dat was tijdens de Sovjet-Unie niet een welkome herinnering. Het Politburo durfde sloop van het monument nooit aan, maar iedereen die er in de buurt kwam werd opgepakt. Tot de perestrojka van Gorbatsjov kwam en een paar waaghalzen de nieuwe wind uittestten. Pabriks, net klaar na twee jaar dienstplicht in het Rode Leger, hoorde het op Radio Free Europe. ‘De volgende keer was ik er meteen bij’, zegt hij.

Artis Pabriks was tot afgelopen december Letlands minister van Defensie en vice-premier. Hij was minister van Buitenlandse Zaken van 2004 tot 2007, toen zijn land lid werd van de Europese Unie en de Navo. Daarvoor was hij academicus, erna europarlementariër. Pabriks is strak gekapt en gestoken in een zwarte coltrui, hij gaat richting de zestig jaar en is nog altijd een knappe man. Hij heeft een vriendelijke manier van doen, zegt vaak met een glimlach ‘sorry dat ik het zeg’. Wát hij zegt, is vaak scherp. Dat Nederlanders het te lang te goed hebben gehad, bijvoorbeeld, en dat ze zich daarom ‘druk maken om tweede- en derderangs zaken’.

We zitten in een hotel dat uitkijkt op het Vrijheidsmonument, in een lobby met veel goud en marmer, paars-en-zilveren fluwelen banken, kroonluchters en liftjazz. ‘Het was voor ons verhelderend’, zegt Pabriks, ‘om te zien dat er in West-Europa werd gepraat over Europese idealen en over de waardenunie die we in Europa hebben, en meteen daarna over de risico’s van het ondersteunen van Oekraïne en het effect op de gasprijs. Voor ons is de vraag: als de tijd daarvoor komt, voeg je dan je daden bij de woorden die je spreekt? Ik denk dat wij, met de Oekraïners, exact hebben laten zien hoe wij voor de waarden staan die de Europese Unie als haar fundament claimt: vrijheid, liberale democratie, rechtsstaat, nationale soevereiniteit, het recht op een hoopvolle toekomst. Onze vraag is: hoe geldt dat voor West-Europa?’

Pabriks stelt die vraag als grootste donateur van militaire hulp aan Oekraïne. Niet in overdrachtelijke zin, maar als empirisch feit. Letland was afgelopen jaar, gemeten als percentage van het nationale inkomen, de grootste verstrekker van hulp aan Oekraïne. Voor de militaire hulp tekende Pabriks persoonlijk af. Als hij met een Franse collega spreekt, dan betreft het iemand die Oekraïne relatief bijna vijftig keer minder aan militaire hulp gaf. Dat geeft zijn vraag gewicht. In oktober vroeg hij op een bijeenkomst in Berlijn de Duitse minister Annalena Baerbock botweg ‘of we Duitsland kunnen vertrouwen’. Baerbock had moeite om hem bevredigende antwoorden te geven. ‘Waar het aankomt op het verdedigen van ons land en van de vrijheid in Europa, zijn wij bereid om te sterven’, zei Pabriks. ‘En jullie?’

Pabriks is een bijzondere stem in Europa, en ook weer niet. De Litouwse minister van Buitenlandse Zaken Gabrielius Landsbergis spreekt West-Europese landen ook aan op hun idealen. De Estse premier Kaja Kallas en de Tsjechische minister Jan Lipavský eveneens. De Finse premier Sanna Marin zat in dezelfde hoek. In een strook landen, van Finland zuidwaarts, stonden het afgelopen jaar leiders op die hun mede-Europeanen opriepen om met meer vuur de vrijheid en democratie te verdedigen, in eigen land en in de wereld. Zij haalden inspiratie uit de luidste stem van allemaal: die van Volodymyr Zelensky, de president van Oekraïne.

Sommigen zien meer dan een toevallig verband. ‘In Centraal- en Oost-Europa is een generatie leiders opgestaan die constante, grote steun aan Oekraïne combineren met een morele en idealistische benadering van internationale politiek’, zegt Benjamin Tallis, onderzoeker bij de Duitse Raad voor Buitenlands Beleid. Hij schreef een essaybundel over wat hij ‘neo-idealisme’ in de Europese politiek noemt. ‘Deze generatie leiders zet zich af tegen vrijhandelstechnocraten met een toekomstloze wereldvisie, zoals de Duitse kanselier Scholz, en tegen zombie-neoliberalen zoals de Franse president Macron en zijn grootmacht-benadering van politiek. Ze willen dat Europa zich gedraagt als een waardengemeenschap en refereren expliciet naar het idealisme van de generatie van hun ouders, mensen die in de jaren tachtig in vrijheidsbewegingen zaten en hun land onafhankelijk maakten.’

Deze generatie leiders ‘leads by example’, zegt Tallis. ‘Zij reageren sterk op Zelensky, die de oorlog tegen Rusland een breder conflict noemt van democratie en vrijheid tegen autocratie en onderdrukking. Hij roept bij parlementen en mensen in de hele wereld hun democratische idealen in herinnering en vraagt ze de beste momenten uit hun geschiedenis te herinneren en terug te keren naar hun beste zelf. Die boodschap komt in Centraal- en Oost-Europa heel sterk aan. Hun landen en hun democratieën zijn lang niet perfect, maar dit geeft hun zowel de kans om West-Europeanen aan hun waarden te herinneren als om zélf terug te keren naar hun beste zelf. Het is een mentaliteitsverandering, een wake-upcall. Deze leiders maken het mogelijk om Europa niet te zien als een continent in neergang, maar als het centrum van een democratische heropleving.’

rechts: protest voor de Russische ambassade in Tallinn, Estland, 31 juli 2022 © Michal Fludra /NurPhoto / Getty Images

De binnenstad van Tallinn vormt het epicentrum van deze democratische heropleving. De hoofdstad van Estland ziet eruit zoals niet-Europeanen wellicht een stad op ons continent zouden tekenen: een wirwar van oude huizen met pieken en rode puntdaken, straten met kinderhoofdjes, en om alles heen een stadsmuur en dikke torens. In dit openluchtmuseum met echte mensen huizen het Estse parlement, de Estse regering en het kantoor van de premier.

De premier is de 45-jarige Kaja Kallas. Vorig jaar trad zij, na een tergend lange muzikale introductie, aan voor de jaarlijkse Berlijnse Vrijheidsrede bij de Brandenburger Tor. ‘Ik ben vereerd om hier te staan’, begon ze. ‘Ik was hier voor het eerst in 1988, als elfjarige. Perestrojka was begonnen en het was een wonder voor me dat we naar een ander land mochten. Mijn vader nam mij en mijn broer zo dicht mogelijk naar de Brandenburger Tor om naar de Berlijnse Muur te kijken. Ik herinner me helder hoe hij zei: “Kinderen, adem diep in – dat is de lucht van de vrijheid die van de andere kant komt.”’

Wat vrijheid betekende, wist Kallas als kind van de Sovjet-Unie niet precies. Maar het concept had zij meegekregen van haar familie. Haar overgrootvader voerde een bont vrijwilligerslegertje aan tijdens de Estse Onafhankelijkheidsoorlog, een eeuw geleden, en werd een van de stichters van het onafhankelijke Estland. Twintig jaar daarna werd Kallas’ moeder, toen zes maanden oud, met haar oma en overgrootmoeder en twintigduizend andere Esten door Stalin gedeporteerd naar Siberië. Kallas’ vader was een van de wegbereiders voor de nieuwe onafhankelijkheid van Estland, in 1991, en werd zelf premier. Kaja Kallas, zou je kunnen zeggen, had dus wel iets met het onderwerp vrijheid.

De toespraak stond natuurlijk in het teken van de Russische invasie van Oekraïne. ‘De Russische agressie heeft ons gedwongen te overdenken wat vrijheid voor ons betekent’, zei Kallas, een vraag die voor haar wellicht persoonlijker en urgenter was dan voor het gros van haar publiek. Kallas’ eigen conclusie was helder. ‘Op dit donkere moment in Europa is de urgentie om ons democratische huis op orde te houden groter dan ooit’, zei ze. ‘We moeten zorgdragen voor de democratische relatie tussen burger en staat. Deze gevaarlijke tijd laat zien hoezeer democratie ertoe doet. Hoezeer vrijheden en rechten ertoe doen. En wat het vereist om die te beschermen.’

Bij deze woorden over vrijheid en wat het vereist om die te beschermen, denken veel Esten misschien onwillekeurig aan de blonde man die nu achter een koffie zit in het centrum van Tallinn: Eerik-Niiles Kross. We zitten in een café aan de lange straat die dwars door Tallinn loopt, van de haven in het noorden tot de burcht in het zuiden. Halverwege de straat zijn drie grote panden afgezet met dranghekken: de ambassade van Rusland. De dranghekken hangen vol met Oekraïense vlaggen, protestborden, knuffels en verwensingen aan Poetin. Een auto met agenten staat naast de stoep. Esten en toeristen, sommige Russisch, laten zich ervoor fotograferen.

‘Het is in Estland een nationaal trauma dat we destijds geen verzet hebben geboden’

Kross kwam aanrijden in een zwarte suv en leek even goed te kijken wie hem opwachtte. Daarna liep hij, in een duur pak en kauwgom kauwend, energiek de schuine straat in.

‘Ik heb cafeïne nodig’, zegt hij. Hij kan wel lachen om de locatie voor het gesprek, een café dat uitkijkt op de Russische ambassade. Want Rusland heeft hem, jaren geleden al, op de internationale opsporingslijst gezet. Kross is 55 maar heeft iets jongensachtigs over zich. Er speelt vaak een lach op zijn gezicht die suggereert dat hij alles licht opneemt, maar hij is tegelijk bloedserieus. Hij is parlementslid, maar volgens Politico is dat zoiets als Bruce Wayne omschrijven als miljardair, in plaats van als Batman. Het tijdschrift betitelde Kross als de ‘Baltische James Bond’.

Kross’ grootvader was een metaalbewerker die in de jaren dertig in Tallinns gemeenteraad zat. Hij werd geëxecuteerd nadat de Sovjet-Unie Estland had ingelijfd. Kross’ vader, Jaan Kross, werd eerst door de nazi’s opgesloten wegens ‘Ests nationalisme’ en vervolgens door de sovjetautoriteiten opnieuw voor exact hetzelfde. Hij bracht acht jaar door in een Goelag-kamp boven de poolcirkel. Na zijn terugkeer werd hij beroemd als schrijver van historische sleutelromans over onderdrukking, identiteit en loyaliteit die eigenlijk over de sovjetbezetting gingen. Ook Kross’ moeder, Ellen Niit, was een succesvol schrijver.

Kross studeerde op advies van zijn vader geschiedenis. ‘Het liefst oude geschiedenis, want dat had tenminste niets te maken met het marxisme-leninisme – en dan leraar worden op het platteland en je eigen vrije ruimte creëren’, vertelt hij. Maar het liep anders. ‘Ik begon met studeren in 1985, toen alles in de Sovjet-Unie nog bevroren was. Maar toen kwam Gorbatsjov en begonnen we meteen te duwen.’ Kross werd een kopstuk in de studentenbeweging. ‘Het was een heel gekke tijd’, zegt hij. ‘Elke Estse familie had wel een oom of vader die was vermoord of gedeporteerd, en een derde van de bevolking was Russisch, wat vaak betekende: bevoorrecht en niet zo goed opgeleid. Alle ingrediënten waren aanwezig voor een bloedbad. Het was oppassen.’

Maar de omwenteling was geweldloos. Nog voor Estland onafhankelijk was, herstartte Kross de ambassade in Londen en vertegenwoordigde daar als 24-jarige zijn land. Een jaar later herstichtte hij de Estse ambassade in New York en werd diplomaat in de VS. In 1995 keerde hij terug om, als 28-jarige, de Estse inlichtingendienst te leiden. Hij werkte later in de (contra)spionage in Irak, voor de Amerikaanse bezettingsautoriteit, en voor Georgië tijdens de oorlog met Rusland in 2008. En natuurlijk in Estland zelf. In 2011 werd hij er door Rusland van beschuldigd dat hij de kaping op touw had gezet van een schip dat officieel hout, maar volgens speculaties kruisraketten voor Iran of straaljagers voor Syrië zou hebben bevat. Estland deed dat af als Russische desinformatie. Maar dat Kross in inlichtingen werkt, met Rusland als tegenstander, ontkent hij niet.

Terugduwen noemt hij het, voorbereiden voor wanneer de Russen terugkomen. ‘We moeten er klaar voor zijn’, zegt Kross. Dat betekent volgens hem: werken aan volledig vrije media en volledige democratie. ‘Onze bezetting door de Sovjet-Unie in 1939 is een pijnlijke herinnering. Het is een nationaal trauma dat we destijds geen verzet hebben geboden’, zegt hij.

‘De Sovjet-Unie stelde Estland en de andere Baltische landen in 1939 een ultimatum: sovjetbases in hun land toestaan, of binnengevallen worden. We hadden toen een milde autocratie en die besliste dat verzet zinloos was, dat het onnodig levens zou kosten. De mannen die anders gedood zouden zijn bij de verdediging van onze vrijheid, werden vervolgens geëxecuteerd of stierven in werkkampen in Siberië.

De Finnen, onze buren, hadden een democratie en zij besloten wel te vechten. Dat wekte enorme bewondering en sympathie op door heel Europa. Het rekte mentaal de grenzen op van wat bij Europa hoorde. Dat herhaalt zich nu met Oekraïne. De Finnen hielden hun vrijheid terwijl wij veertig jaar werden opgesloten. Die nationale kater zorgt ervoor dat er in Estland breed wordt geloofd dat vrije media en democratie noodzakelijk zijn voor onze soevereiniteit. Al driekwart eeuw wordt autoritair bestuur hier geassocieerd met overgave en collaboratie, en democratie met de moed om voor je vrijheid te vechten. Het maakt de toewijding aan democratie heel sterk.’

Links: Poetin op het gebouw naast de Russische ambassade in Riga tijdens de herdenking van een jaar Russische invasie in Oekraïne, Litouwen, 24 maart © Andrey Rudakov / Bloomberg / Getty Images

Wat Kross vertelt, is in grote lijnen het nationale verhaal in alle drie de Baltische landen (die overigens weinig op elkaar gericht zijn en verbazend weinig van elkaar weten). Dit nationale verhaal is verplichte kost voor buitenlands bezoek – want een bezoek aan het Bezettingsmuseum is in Estland en Letland deel van het diplomatieke protocol. Het Estse museum, op een steenworp van de stadsmuren, draait vooral om getuigenissen van de verschrikkingen van de eerste bezetting door de Sovjet-Unie, de bezetting door nazi-Duitsland en vervolgens de tweede bezetting door de Sovjet-Unie.

In Letland is het meer een fysieke ervaring. De Letten hebben er tien jaar aan gewerkt, in wat mogelijk het lelijkste gebouw van het land is: een soort donkergrijze doodskist op poten die het sovjetregime tussen de gotische monumenten van Riga had geplant ter ere van Lenins honderdste geboortedag. De museuminformatie vermeldt dat de essentie ook kan worden begrepen door wie weinig tijd heeft of niet kan lezen, en dat klopt. Bezoekers gaan als het ware door een lange donkere tunnel, met Hitler, Stalin, holocaust en sovjetonderdrukking, lichteffecten, panelen op kooiconstructies, om uit te komen bij de vrijheid van nu.

Het museum werd afgelopen zomer geopend, onder meer door toenmalig vice-premier Artis Pabriks, terwijl de verontwaardiging over de Russische oorlogsmisdaden in Oekraïne nog nadeinde. ‘Het is ons verhaal, maar in onze regio is het ook een bekend verhaal’, zegt Pabriks. ‘Weinig mensen hier verbaasden zich over Boetsja of Marioepol. We hebben ook geen tweede en derde bewijs nodig, want we weten wat er gebeurt als de Russen komen. Ik heb daar de afgelopen decennia veel ruzie over gemaakt. Nooit met Russen, want het was voor ons helder wat die wilden: ons weer afnemen wat van ons was, zodra ze konden. De heftigste ruzies heb je binnen je familie.’

Pabriks trekt uit dit nationale verhaal dezelfde conclusie die Kross trekt in Estland. ‘Het trauma over de bezettingen, en dat we ons niet hebben verzet, zit heel diep. En de conclusie ook: dat onafhankelijkheid, vrijheid en democratie volledig verstrengelde begrippen zijn en dat we daarvoor willen vechten. Dit is eindelijk duidelijk geworden bij onze vrienden in West-Europa.’

‘De solidariteit met de Oekraïners en hun recht op zelfbeschikking is enorm’

Het democratisch vuur bij Kross, Pabriks en anderen is zeldzaam op een continent waar populisme de afgelopen twintig jaar voet aan de grond heeft gekregen. Zeldzaam ook in een wereld waar volgens ngo’s als Freedom House al zeventien jaar op rij de vrijheid afneemt. Het maakt Centraal- en Oost-Europa tot een unieke regio, als brandpunt van een nieuw democratisch idealisme: een verbazende omkering voor een regio die eerder bekend stond om landenclubs

als de Visegrad Groep die de Europese Unie en haar gehamer op de rechtsstaat wilden afremmen.

Maar hoewel iedereen de compromisloze steun in Centraal- en Oost-Europa ziet voor de eigen soevereiniteit en die van Oekraïne, is niet iedereen overtuigd van de diepte van de democratische toewijding in deze landen, en van het nieuwe idealisme dat daaruit zou voortvloeien. In de Baltische landen, bijvoorbeeld, is democratie altijd een middel geweest voor nationale soevereiniteit, zegt Karsten Brüggemann: de prioriteit lag altijd bij het laatste, niet bij het eerste.

Brüggemann, een zacht sprekende man met een professorabel voorkomen, is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Tallinn. Hij ontvangt in de centrale hal van zijn faculteit, tussen de hangstudenten. ‘Een eeuw geleden was democratie in Estland en Letland een manier om de macht af te nemen van de Duitse adel, in 1991 was het een manier om macht terug te nemen van de Sovjet-Unie. Onafhankelijkheid en het geluk van de Estse bevolking stonden hierbij vooraan, niet democratische waarden. Dat is eerder de vorm die de nationale agenda heeft gekregen.’

Dat is nog altijd zo, meent Brüggemann. ‘Er is hier een heel basale, breed gedeelde consensus dat we hier vredig en in vrijheid kunnen leven doordat in Oekraïne mensen offers brengen en sterven. De solidariteit met de Oekraïners en hun recht op zelfbeschikking is enorm. Gewone Esten zien in de strijd van de Oekraïners hun eigen prioriteit weerspiegeld: de stabiliteit en veiligheid van de Estse staat. Democratie is een middel daarvoor, niet een doel op zich. En daarin verschillen zij niet van andere Europeanen. Ook in andere landen lijken veel kiezers bereid om wat democratie in te leveren als het stabiliteit oplevert.’

Onderzoeker Benjamin Tallis kent dat bezwaar en andere argumenten tegen het idee van neo-idealisme in Centraal- en Oost-Europa, maar ziet het toch anders. ‘De toewijding van leiders uit die regio aan democratie wordt soms beschouwd als een soort machtsrealisme van kleine staten. Door bij grotere staten te appelleren aan een onderlinge solidariteit, of bij een blok van staten zoals de Europese Unie, zouden zij hun belangen en hun veiligheid dienen. Als voorbeeld daarvan wordt vaak naar Zelensky gewezen. Toewijding aan liberale democratie is voor hem een hefboom om steun te krijgen voor de fysieke overleving van zijn land.’

Maar er is ook een performatief effect, zegt Tallis in het telefonisch gesprek vanuit Berlijn. ‘Ook voor de neo-idealisten geldt dat zij verplicht zijn naar de waarden toe te werken waar ze anderen aan herinneren. Terwijl hij een overlevingsoorlog moet voeren, heeft Zelensky in Oekraïne anti-corruptiemaatregelen genomen en wetgeving voor grotere sociale tolerantie doorgevoerd. Dat is zeer indrukwekkend. De Oekraïners vechten voor het recht om hun eigen toekomst vorm te geven én vullen die toekomst liberaler in. De oorlog heeft zo een progressief effect, ook bij de bondgenoten die Oekraïne’s boodschap overnemen. Wat ze niet allemaal doen, trouwens: Polen bijvoorbeeld niet.’

Bovendien wordt er in de discussie vaak een overtrokken onderscheid gemaakt tussen belangen en waarden, meent Tallis. ‘Neo-idealistische leiders zeggen juist expliciet: onze waarden zijn onze belangen. Voor hen heeft de kunstmatige scheiding tussen belangen en waarden ertoe geleid dat we onze meest gewichtige belangen – onze vrijheid en soevereiniteit, en die van landen waar we mee verbonden zijn – in gevaar hebben gebracht voor kleinere belangen, zoals handelsvoordelen. Iemand als Kaja Kallas raakt geërgerd als er over belangen en waarden wordt gesproken als twee verschillende dingen. Annalena Baerbock noemde dat onderscheid “total crap”.’

Deze termen vloeien ook gemakkelijk uit de mond van Toomas Hendrik Ilves. Deze in Zweden geboren en in een voorstad van New York opgegroeide zoon van Estse vluchtelingen was van 2006 tot 2016 president van Estland. Hij zit op Goede Vrijdag gemakkelijk in een bureaustoel op zijn werkkamer en spot gemoedelijk met zijn landgenoten die bij de meest geseculariseerde aardbewoners horen, maar geen kans laten lopen om een vrije dag in hun vakantiehuis tussen de bomen door te brengen. Zijn Ests heeft naar verluidt een dik Amerikaans accent; zijn Engels in ieder geval ook.

‘Ik geef het direct toe: ik was er behoorlijk gefrustreerd over dat er niet naar ons geluisterd werd als het over Rusland ging’, zegt hij. ‘Kijk, we werden gepontificeerd door mensen als, je weet wel, Merkel, Sarkozy, Macron, over deze en die belangen die we niet moesten vergeten en dat we niet wisten hoe we met de Russen moesten omgaan. Dat was natuurlijk een wrede grap. In 2008 ging ik met de Poolse en Litouwse president naar Georgië, om solidariteit te tonen toen Rusland daar binnenviel. De Finse president zei dat we leden aan Post-Sovjet Stress Disorder. Ik moet de West-Europeanen een break geven, want zij zagen nooit het gezicht van de Russen dat wij zagen. Russische diplomaten waren tegen ons bot en disrespectvol, en vriendelijk tegen hen. Dus toen kregen we die Wandel und Handel-crap.’

Maar goed, vervolgt hij, kijkend uit het raam, ‘het punt is dat we altijd tweederangs zijn geweest. De Oost-Europeanen, en met name de Baltische landen, waren niet echt gewenst in de Europese Unie en de Navo. Maar Europa kon met goed fatsoen niet weglopen van hun boodschap sinds de jaren vijftig dat als je democratisch werd, je bij de club mocht. Dus lieten ze ons uiteindelijk maar toe. Vervolgens moesten we ons koest houden. In Brussel kwamen er een jaar of tien geleden veel plekken vrij en ik zei: waarom geven we die posities niet aan landen die zich houden aan alle budgetnormen van de EU en de Navo? Wij waren de enige die aan alles voldeed, en we staan superhoog in indexen over persvrijheid. Maar de rest haalde gewoon zijn schouders op.

We hebben natuurlijk beperkt economisch en politiek gewicht. De Baltische landen hebben elk zoveel inwoners als een grote stad in West-Europa. Maar dat compenseren we met de morele en ethische en empirische kracht van onze standpunten. We voeren een moralistische, neo-idealistische geopolitiek. De oorlog heeft onszelf meer helderheid gegeven over onze toewijding aan democratische waarden, en anderen ook. In Estland haalden partijen die voor de liberale democratie staan onlangs een enorme verkiezingsoverwinning. Ik hoop dat dat na de oorlog zo blijft.’

Letland heeft die helderheid ook in zijn eigen straatbeeld doorgevoerd. Midden in Riga stond het Overwinningsmonument, een tachtig meter hoge obelisk die in 1985 werd gebouwd om de verovering van Letland door het Rode Leger te herdenken, veertig jaar eerder. Veel Letten zagen de zuil als ‘Moskou’s Middelvinger’ en als ode aan de sovjetbezetting. De laatste jaren was het een plek waar leden van de grote Russische minderheid op gezette dagen paradeerden in Rode-Legeruniformen en pro-Poetin-leuzen schreeuwden. Maar afgelopen augustus werd de naald met explosieven neergehaald. Er rest nu een lelijk gat.

‘Monumenten voor een buitenlands leger dat vreselijke misdaden heeft begaan, hebben geen plaats in een democratische samenleving’, zei de Letse president die dag. Oud-vice-premier Artis Pabriks is het daarmee eens. ‘Die explosies brachten helderheid’, vindt hij. ‘Onze Russische minderheid ziet dat zij moeten kiezen. Ofwel je steunt je land en de vrije en democratische samenleving, ofwel je steunt Poetin. Er is geen middenweg.’ 