
Het is een klassiek schisma bij internationale onderhandelingen: de ontwikkelingslanden staan tegenover de rijke staten. Tijdens de klimaattop in Parijs is dat niet anders: Ontwikkelingslanden dringen aan op financiële ondersteuning om te helpen met aanpassingen en het terugdringen van CO2-uitstoot. Rijke landen verzetten zich tegen het idee dat de historische verantwoordelijkheid voor klimaatmaatregelen volledig op hun schouders rust.
Volgens Thomas Pogge is de klimaatkwestie onlosmakelijk verbonden met het vraagstuk van mondiale rechtvaardigheid. De Duitse rechtsfilosoof, nu verbonden aan de Yale-universiteit, schrijft al jaren over de band tussen wereldwijde ongelijkheid en klimaatverandering. ‘Het zijn de armen in de wereld die het meest zullen lijden onder klimaatverandering. Zij betalen de prijs van ons onvermogen tot actie. Als je rijk bent koop je een airconditioner of je verhuist naar een veiliger gebied. Maar de overgrote meerderheid van de wereldbevolking heeft die luxe niet.’
De stemming in Parijs is voorzichtig optimistisch. Er lijkt genoeg bereidheid om komend weekend tot een akkoord te komen. Maar volgens Pogge kunnen we de uitkomst, hoe ambitieus het verdrag ook wordt, moeilijk als een succes beschouwen. ‘Het is schokkend om te zien hoe politici steeds weer falen’, zegt hij. ‘In de jaren negentig was dit probleem nog makkelijk oplosbaar, nu vergt het acute en drastische maatregelen. Vergelijk het met een auto die op volle snelheid op een muur af stevent. We hebben het gaspedaal alleen maar verder in getrapt. Nu moeten we hard op de rem gaan staan en hopen dat we genoeg snelheid kunnen minderen om een catastrofale botsing te voorkomen.’
Pogge is vandaag in het Muséum d’Histoire naturelle voor een mini-klimaatsymposium van enkele rechtsgeleerden. De academici zien weinig heil in het politieke proces en zoeken naar alternatieve oplossingen. Straks mag Pogge zijn ideeën uit de doeken doen, maar eerst vertelt hij in de imposante ontvangsthal van het museum waar het volgens hem aan schort: ‘We moeten de ethiek binnenbrengen in dit soort onderhandelingen.’
Om zijn filosofische positie te verhelderen, grijpt hij terug op de sociale contracttheorie. ‘Binnen de contracttheorie bestaan twee tradities die totaal verschillend tegen dit soort onderhandelingen aan te kijken. De eerste ziet een contract als de uitkomst van een keiharde strijd, waarin iedereen zijn belangen met hand en tand verdedigt. In dit scenario geldt simpelweg het recht van de sterkste: degene die het meest te verliezen heeft, doet de meeste concessies.’
Gelukkig zien landen ook wel in dat deze positie onacceptabel is. ‘Anders zou Zwitserland gewoon tegen Bangladesh zeggen: “Jullie hebben last van klimaatverandering? Dan moet je zelf je CO2-uitstoot maar terugbrengen. Wij hebben er geen problemen mee dat de aarde een paar graadjes warmer wordt.” Dit type contractdenken verdient het niet om een morele theorie genoemd te worden.’
Liever gaat Pogge te rade bij John Rawls. In zijn magnum opus A Theory of Justice betoogt de Amerikaanse politiek filosoof dat we ons bij het sluiten van een sociaal contract moeten hullen in een sluier van onwetendheid. Alleen als we onze particuliere belangen en omstandigheden wegdenken, kunnen we tot een rechtvaardige verdeling komen. Vertaald naar de klimaattop: stel dat je niet weet of je Bangladesh of Zwitserland bent, tot hoeveel emissiereducties zou je dan bereid zijn?
Hoewel staten erkennen dat pure machtspolitiek onaanvaardbaar is, zijn ze tot Pogge’s frustratie ook niet bereid om het rawlsiaanse perspectief te omarmen. ‘De landen met de macht zeggen niet: oké, vergeet even dat wij de grootste legers hebben, laten we het over moraliteit te hebben.’ Het resultaat is een mismaakt compromis dat ‘onstabiel en intellectueel belachelijk is’, zegt Pogge. ‘Het is alsof je een giraffe met een kangoeroe kruist. Daarom leveren deze onderhandelingen niets op.’
Toch wil hij het VN-proces niet geheel opgeven: ‘De onderhandelaars zijn intelligente mensen die er, binnen extreem moeilijke omstandigheden, alles aan doen om resultaten te bereiken.’ In de aanloop naar Parijs werd gekozen voor een ongedwongen bottom-up-aanpak: landen dienden plannen in, waarin ze zelf mochten bepalen hoeveel ze hun CO2-uitstoot zouden reduceren. ‘Pragmatisch gezien is dit misschien de beste manier, maar de rechtvaardigheidskwestie wordt hierdoor verhuld. We moeten morele vragen durven stellen. Is het ethisch dat de Amerikanen zeventien ton per capita uitstoten en de Bengalezen nog geen één? Als in dit verdrag een evaluatiemechanisme wordt vastgelegd, kunnen we er wellicht door naming and shaming voor zorgen dat landen hun ambities aanscherpen.’
De aanpak van klimaatverandering vergt eigenlijk een verandering in perspectief. In Pogge’s filosofie zijn staten geen morele actoren. ‘Mijn hart bloedt niet voor Bangladesh, maar voor de inwoners van Bangladesh, de allerarmsten in het bijzonder.’ Wanneer we de mensheid beschouwen als een grote familie, kunnen we tot creatieve en geschikte oplossingen komen. Dat bedoelt hij minder klef dan het klinkt. Het betekent bijvoorbeeld concreet dat wanneer we kolen willen uitfaseren we landen die rijk zijn aan kool op de een of andere manier moeten compenseren. En technologie die landen helpt om duurzamer te zijn, zou vrij beschikbaar moeten zijn. ‘Het idee van patenten op groene technologie is compleet absurd. We zouden er met z’n allen alles aan moeten doen om de auto af te remmen voordat we op de muur te pletter slaan. Er is een wereld te winnen als we collectief leren denken.’
Beeld: Wikipedia / Tobias Klenze / CC-BY-SA 3.0 - Own work