‘Het toneel is ternauwernood gewenst en wie eraan meewerkt wordt gewantrouwd. We kunnen er dus niet van uitgaan dat het publiek vroom en aandachtig is. We hebben de taak de aandacht van het publiek te vangen en te zorgen dat het ons gelooft. Daartoe moeten we bewijzen dat er geen truuks in het spel zijn. We moeten onze lege handen laten zien en aantonen dat we niets in onze mouwen verborgen houden. Pas dan is er een begin’ (Peter Brook, De lege ruimte: Het toneel vandaag, 1972, bladzijde 106).
De toneeldirecteur heet Ivo van Hove. Hij leidt het grootste toneelgezelschap van Nederland en hij wil het Hollandse theaterlandschap in negen stappen ingrijpend verspijkeren (zie ook De Groene Amsterdammer van 15 en 22 september). Stap vier in Van Hoves plan draagt (in de integrale versie van de toespraak) als titel Bouwen in continuïteit. Ik citeer: ‘Dringend aandacht voor de doorstroming aan de bovenkant (cursivering van mij – lz). Dit is geen bedreiging voor de jonge makers maar een kans. Het is in Nederland op een uitzondering na dat een regisseur boven de vijftig op continue basis kan werken. Is dit geen verschraling en geen onderschatting van de kwaliteit van bewezen talent. Doet dit geen afbreuk aan het geïnvesteerd artistiek en beleidsmatig kapitaal! Is dat ook niet een enorm gemiste kans tot coaching binnen de gezelschappen zelf. Is dat ook niet een unieke kans laten liggen om een diversiteit aan regie- en speelstijlen te creëeren, een echte artistieke melting pot. Begrippen als vernieuwing moeten in de prullenbak. De aandacht moet gaan naar continuïteit gekoppeld aan zeggingskracht. Continuïteit betekent mogelijkheid tot authentieke ontwikkeling, zeggingskracht is een ideale toetssteen. Vernieuwing geeft ons de illusie van vooruitgang, in een wereld van nu die zoals eerder geschetst losgekomen is van dat achttiende-eeuwse ideaal, is een nutteloos en zinloos verlangen.’ Einde citaat.
Afgezien van het belabberde Nederlands, wat stáát hier in herejezusnaam!? De bovenlaag van toneelmakers moet worden beschermd? Jonge makers krijgen dán juist meer kansen – rara hoe kan dat allemaal? Daarna de stelling die leidde tot de krantenkop boven de verkorte versie van de toespraak: Vernieuwing is zinloos. Is spreker dezes vergeten dat avontuur, ongemak, verontrusting en ongeduld begrippen zijn die ooit als directe aanleiding werden beschouwd om kunsten te subsidiëren? Anders gezegd: is het niet zo dat door de overheid (in Nederland matig, zéér matig, daarover later meer) ondersteunde vormen van kunst er juist zijn om avontuurlijke, ongemakkelijke, verontrustende, ongeduldige vormen van kunst te beschermen tegen de slimme, gemakkelijke, behaagzieke en geduldige vormen van kunst? Dat kan ik van een Vlaming, die het barbaarse klimaat in de Zuidelijke Nederlanden is ontvlucht om hier zijn vleugels uit te slaan, in ernst toch niet aannemen? Ivo van Hove mag zijn eigen geschiedenis niet vergeten. Trouwens, wat is dat eigenlijk, ‘doorstroming aan de bovenkant’? En hoe combineer je continuïteit met zeggingskracht?
Moeten wij daartoe als voorbeeld het recente werk van Ivo van Hove nemen? De bejubelde voorstelling Opening Night bijvoorbeeld? Ik wil niet zeuren, maar zeggingskracht… Ik ben natuurlijk geen maatstaf (god verhoede!) en als toeschouwer heb ik op z’n minst geïntrigeerd naar die voorstelling zitten kijken. Achteraf was er wel de vraag wáár ik precies naar heb zitten kijken. Een voorstelling over toneel maken als posttraumatische-stressverwerking? Hadden we met z’n allen (en vooral met Hein Janssen van de Volkskrant) niet afgesproken dat we het dáár nu juist even níet over gingen hebben? En trouwens, als Ivo van Hove zo graag discussie wil, waar blijft-ie dan? Waarom horen we al weken niets? Kan er een directe lijnverbinding tussen het Sterke Centrum van Thalia’s Grote Geselaar en de door hem zo gekoesterde Marge tot stand worden gebracht?
Volgende week het slot: Geld & het Complot van de Grote Jongens