
Melkpoeder. Voor de rebellen-baby’s. Dat kunnen we toevoegen aan de ‘niet-dodelijke goederen’ die Nederland heeft geleverd aan Syrische strijdgroepen. Voormalig Syrië-gezant Nikolaos van Dam vertelde het afgelopen zondag in Buitenhof. ‘Toen ze erom vroegen heb ik wel even nagedacht. Maar ze hebben een achterban en die moeten we ook uit handen van extremisten houden.’
Van Dam was een belangrijke schakel in het nla-programma. nla staat voor ‘Non-Lethal Assistance’. Het programma werd in april 2015 goedgekeurd door de Tweede Kamer en behelsde de gratis levering van ‘niet-letale’ (niet-dodelijke) goederen ter ondersteuning van de strijd van de ‘gematigde gewapende oppositie’, zoals de regering het omschreef. Het kabinet garandeerde de Kamer bij herhaling dat alleen groeperingen werden gesteund die het oorlogsrecht naleefden en niet samenwerkten met extremisten.
Vorige week onthulden Trouw en Nieuwsuur dat ten minste zes van de tweeëntwintig gesteunde groepen zich schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden. Bovendien is de hulp in handen gekomen van een groep die door het Openbaar Ministerie is aangemerkt als terroristisch. Trouw en Nieuwsuur zetten de schijnwerper op de Sultan Murad Brigade en Jabhat al-Shamiya. De eerste groep zette kindsoldaten in en was gelieerd aan al-Qaeda; Jabhat al-Shamiya (‘Levant Front’) is volgens het OM een ‘salafistische/jihadistische organisatie’ die streeft naar de oprichting van een kalifaat – een vijand dus van Nederland en het Westen.
De niet-letale goederen, ter waarde van ruim 25 miljoen euro, werden geleverd van 2015 tot dit jaar en bestonden onder meer uit medische kits, rubberen matrassen, tenten, uniformen, satelliettelefoons, pickup-trucks en uniformen. (Sommige media noemen ook ten onrechte nachtkijkers, maar die komen niet voor in de publicaties van Trouw en Nieuwsuur.)
Om welke strijdgroepen het ging mocht de Kamer niet weten, omdat dan ‘mensenlevens in gevaar’ zouden komen. De leveringen zijn inmiddels stopgezet en het programma is verklaard tot staatsgeheim. Verscheidene Kamerleden reageerden onthutst op de onthullingen. Binnenkort volgt een debat.
Arabist en oud-diplomaat Marcel Kurpershoek maakte volgens Trouw en Nieuwsuur deel uit van het Syrië-team dat de groepen selecteerde die Nederlandse hulp kregen. Volgens Kurpershoek had hij met die selectie niets van doen. ‘Nieuwsuur belde mij en noemde namen van groepen die mij niets zeiden. Mijn werk voor Buitenlandse Zaken liep tot december 2014 en volgens Nieuwsuur ging het om non-lethal hulp van 2015 tot dit jaar.’
Kurpershoek werd in 2013 met veel publiciteit tot gezant benoemd door de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans. ‘Hij kondigde mij aan als “ogen en oren” van Nederland’, aldus Kurpershoek, die reageert per e-mail. ‘Ik sprak met velen en rapporteerde: van overleg in Genève tot Erbil en Washington, en natuurlijk vooral met de Syrische groepen en individuen in Istanbul en Gaziantep. Maar met terroristische groepen was natuurlijk geen contact. Evenmin als met Assad, die als een van de grootste staatsterroristen aangemerkt kan worden.’
Ter ondersteuning van dat laatste mailt hij een clip uit een nieuwsprogramma van de Syrische staats-tv waarin een woordvoerder van de regering de oplossing voor Idlib vergelijkt met het verwerken van afval: ‘Je verzamelt het, scheidt het, hergebruikt wat nog nuttig is en begraaft de rest in de grond.’ ‘Dit lijkt me typisch voor de moraal van het regime’, stelt Kurpershoek. ‘Wat er misging in de westerse aanpak lijkt me het hoofdonderwerp, niet deze vierkante millimeters.’
Volgens Kurpershoek was het Nederlandse programma slechts een miniem onderdeel van het falende westerse Syrië-beleid. Hij herinnert aan het halfbakken Amerikaanse optreden, waarbij president Barack Obama zijn ‘rode lijn’ bij het gebruik van chemische wapens liet overschrijden. In plaats van meteen militair terug te slaan, stapte hij naar het Congres voor toestemming – een tijdrovende bezigheid – waarna hij er toch maar voor koos om een akkoord te sluiten met Rusland om de chemische wapens van het regime te laten verwijderen door de Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons (opcw). ‘Assad werd er min of meer door gerehabiliteerd omdat zijn medewerking nodig was voor de uitvoering, wat natuurlijk werd aangegrepen voor talloze chicanes en bedrog.’
Kurpershoek hamert al langer op de westerse onderschatting van het Syrische regime. In 2015, bij het beëindigen van zijn gezantschap, wees hij op ‘de truc van Assad’. Bashar al-Assad liet Islamitische Staat met rust toen die in 2014 oprukte vanuit Irak en het Syrische stadje Raqqa innam. Zelfs toen dat het gruwelhoofdkwartier werd van de beweging, die een wereldwijde jihad voert ter vestiging van een kalifaat, richtte Assad welbewust zijn pijlen slechts op wat bekend is komen te staan als ‘de gematigde Syrische oppositie’.
‘Assad en zijn handlangers hebben heel goed begrepen dat hun kansen op overleven zouden stijgen als er een grimmige keuze moest worden gemaakt tussen Assad en Isis-leider Baghdadi. Zij gokten erop dat de westerse landen liever voor het zogenoemde “mindere kwaad” zouden kiezen, ondanks het feit dat de oorlogsmisdaden van Assad zich op een veel grotere schaal hadden voltrokken’, verkondigde Kurpershoek eind januari 2015 tijdens zijn toespraak op het Human Rights Weekend in het Amsterdamse cultureel centrum De Balie.
‘Kort en goed’, mailt Kurpershoek, ‘het echte verhaal ligt op een ander vlak dan waar de opwinding nu over gaat. Het is absurd te denken dat Nederland zijn eigen beleid kon voeren. We waren een heel kleine speler in het geheel van aanvankelijk vele landen die de oppositie steunden. De Syrische oppositie in zijn talloze geledingen is zelf bespottelijk in gebreke gebleven – eigenlijk ging men er altijd van uit dat het werk voor hen geklaard zou worden en dat ze alleen hoefden te jockeyen wie de zetel van de macht aangeboden zou krijgen. Politiek blijft een bij uitstek irrationeel proces en wat nu in NL gebeurt is daarop geen uitzondering.’
Militair historicus Christ Klep verdiepte zich in vele Nederlandse militaire missies en de politiek daaromheen. Hij is niet verbaasd over de huidige ophef – die lijkt er zo langzamerhand bij te horen als Nederland zich, op wat voor manier dan ook, in een gewapend conflict mengt. ‘Nederland is opnieuw in de val getrapt te denken dat je met formele afbakening van definities – wat is dodelijk en wat niet, wat is gematigd en wat niet – een probleem kunt oplossen dat zich in zo’n conflict helemaal niet láát oplossen. Zéker niet in een wreed burgerconflict als dat in Syrië.’
Het onderscheid tussen letale en niet-letale goederen is volgens Klep op zijn best arbitrair. ‘Neem de uitrusting van de meest dodelijke militairen die er zijn: commando’s. Die is voor driekwart non-letaal: computers, nachtkijkers, communicatieapparatuur, medische kits. Gewone wapens, daar komen die rebellen heus wel aan. De ironie wil dat ze om hun operaties uit te voeren vooral behoefte hebben aan die niet-letale spullen.’
Rob de Wijk, analist op het gebied van militaire en internationale vraagstukken, noemt het zelfs ‘waanzin’ dat in de politiek onderscheid wordt gemaakt tussen niet-dodelijke en dodelijke hulp. In conflicten als die in Syrië, Libië en Afghanistan, of destijds die in Bosnië en Irak bestaat dat verschil niet. ‘Alles wat geleverd wordt, wordt gebruikt voor de strijd. Je steunt bepaalde groepen om iets voor elkaar te krijgen. Uiteraard gaat het hele gebeuren dan aan de rol, want zo werkt dat met irreguliere oorlogsvoering – dat is echt een wetmatigheid. En dan gebeuren er dingen die parlementariërs liever niet willen maar die je van tevoren haast kunt uittekenen.’
De nadruk op mensenrechten die de Kamer ook bij de non-letale Syrië-operatie legt is volgens De Wijk begrijpelijk, maar onpraktisch. ‘Oorlogsrecht is het makkelijkst toepasbaar in reguliere conflicten: als er twee legers van landen tegenover elkaar staan. Maar die zijn er nauwelijks meer. Tegenwoordig is vrijwel elk conflict irregulier. Het is guerrilla, gevoerd door allerlei groepen die het ene roepen aan de onderhandelingstafel en iets veel grovers doen op het slagveld, want ze moeten met weinig middelen een sterkere tegenstander in de hoek drijven, en dan haal je het onderste uit de kan.’
Dat hulp in handen van extremisten valt is een rode lijn voor Kamerleden. Maar volgens analisten als Klep en De Wijk is dat haast onontkomelijk door de chaotische situatie in moderne irreguliere oorlogsvoering, waarbij allerlei tijdelijke bondgenootschappen worden gesloten onder de noemer: de vijand van mijn vijand is mijn vriend, al is het maar voor even.
Kurpershoek wijst erop dat ook hier weer miscalculaties van de Amerikanen een rol speelden. Hij refereert aan een episode in de burgeroorlog, in de zomer van 2017, die vaak vergeten wordt, toen de Amerikanen zo veel mogelijk Syrische strijders probeerden te verenigen tegen Islamitische Staat voor de aanval op Raqqa. ‘Gewapende groepen van de oppositie die de VS steunden moesten beloven hun wapens niet tegen Assad te gebruiken, zelfs niet ter zelfverdediging’, mailt Kurpershoek. ‘Het was redelijk zeker dat juist dat beleid velen in de armen van extremisten heeft gedreven.’
Opvallend is dat er géén ophef meer is over de luchtsteun van Nederlandse F16’s boven Syrië, ook al zijn ook dáár mensenrechten in het geding. ‘We zijn natuurlijk gewoon de luchtmacht van de Koerdische pesjmerga’, zegt De Wijk. ‘En die zijn niet zachtzinnig.’
In oktober 2014 was een Nederlands-Koerdische pesjmerga-commandant openhartig tegen Nieuwsuur-verslaggever Jan Eikelboom over de behandeling van gevangenen toen hij dacht dat hij niet gefilmd werd: ‘In onze handen? Een kogel kost maar vijftig cent, een tweede kogel en je bent er vanaf.’ ‘Dus er worden geen gevangenen gemaakt?’ vraagt Eikelboom. ‘Nee… niet in mijn forces. Nergens eigenlijk, daar zal ik maar eerlijk in zijn. Gewoon nergens. We willen gewoon geen gevangenen.’
Een van de hardnekkigste idee-fixen die veel politici volgens Rob de Wijk en Christ Klep in de greep heeft is de morele imperatief: ‘dat er toch íets gedáán moet worden’, om vervolgens te laat, met te weinig op de proppen te komen. Emoties staan nu eenmaal een scherpe, rationele afweging in de weg.
Oud-gezant Marcel Kurpershoek, die de ellende van nabij meemaakte, benadrukt in zijn e-mailreactie dat veel eerder en steviger ingegrepen had moeten worden. ‘Het was demoraliserend om te zien hoe grote steden als Aleppo weerloos werden platgelegd, mensen in het puin omkwamen, zonder dat het Westen een vinger uitstak (Nederland protesteerde vooral in de VN). Toen al gaf islamitisch extremisme een makkelijk excuus om niets te doen. Het onderwerp mensenrechten, dat gold als hoeksteen van het buitenlands beleid, is zo zijn geloofwaardigheid verloren.’
Ook Kurpershoeks opvolger Nikolaos van Dam vond dat er opgetreden moest worden. In Buitenhof zei hij: ‘Als je niets doet, draag je niet bij aan een oplossing.’ GroenLinks-fractieleider Jesse Klaver beaamde in de uitzending: ‘Niets doen was geen optie.’
‘Niets doen moet altijd een optie zijn’, zegt De Wijk. ‘We hebben bijvoorbeeld, met zo’n beetje het hele Westen, niets gedaan tijdens de genocide in Rwanda. En dat was geen slecht besluit. Ik weet dat het gek klinkt voor veel mensen, maar juist door niets te doen is daar uiteindelijk een verzoeningsproces op gang gekomen dat behoorlijk goed werkt. Hutu’s en Tutsi’s hebben elkaar over en weer afgeslacht en moesten daardoor wel overgaan naar een vorm van verzoening. Het is niet gezegd dat een conflict bekort wordt en er minder slachtoffers vallen als je ingrijpt. Het vervelende is dat voor zover we weten juist het omgekeerde waar is.’
Klep ziet het net als De Wijk al zeker twintig jaar gebeuren: alle rationele argumenten worden weggeredeneerd omdat een meerderheid in het parlement per se wil helpen. ‘Dat non-lethale goederen een dodelijk effect hebben, dat er geen gematigdheid is in een burgeroorlog waarin mensen vechten om hun voortbestaan: het wordt allemaal weggeredeneerd met het niet-meetbare argument: we moeten iets doen.’
Hij begrijpt het wel, want we willen nu eenmaal Syrische burgers beschermen. ‘Maar’, zegt hij, ‘het is gezindheidsethiek: iets willen doen los van de uiteindelijke gevolgen. Dat je bijvoorbeeld tegen Karremans in Srebrenica had gezegd – je had je shirt moeten opentrekken en moeten brullen “no pasarán”, ongeacht de mogelijkheid dat vervolgens het hele Nederlandse bataljon zou zijn uitgemoord. Het geeft je op korte termijn moreel een goed gevoel, maar op langere termijn is het niet rationeel. Het zou namelijk best eens zo kunnen zijn dat wij die spullen, non-lethaal of niet, weer gaan tegenkomen als we over een tijdje deel uitmaken van een vredesmacht in Syrië.’
Het merkwaardige is dat we blijkbaar zo weinig leren. In 1994/1995 leidde de morele druk om toch iets te doen voor de Bosnische moslims tot het uitzenden van een kansloos luchtmobiel bataljon naar Srebrenica. In 2006 mondde de missie naar Uruzgan uit in verwrongen debatten over een ‘opbouwmissie’, terwijl de militairen zelf meenden dat ze een contraguerrillaoperatie uitvoerden waarbij opbouwwerk én hard vechten essentieel waren. De politietrainingsmissie in Kunduz in 2011 leidde tot politieke problemen omdat de agenten die we opleidden niet zouden mogen deelnemen aan gevechten, wat ze natuurlijk wel deden.
En hoe vaak eisten we niet vergeefs dat de partij die we hielpen ‘gematigd’ was en geen oorlogsmisdaden beging? We eisten het van de Bosnjakken die vochten voor hun leven. Van de hardvochtige, maar uiterst effectieve krijgsheren Jan Mohammed Khan en zijn neefje Matiullah. En nu blijken opnieuw onmogelijke eisen te zijn gesteld aan een karige steunoperatie. ‘Want laten we eerlijk zijn’, zegt De Wijk, ‘met wat spullen ter waarde van 25 miljoen euro bereik je niet veel tegen een krijgsmacht als die van Assad.’
Zo langzamerhand vindt De Wijk dat de Kamer zich een beetje belachelijk maakt. ‘Ik word voor werkelijk elke hoorzitting over dit soort zaken uitgenodigd. Dan merk ik dat de leden prima geïnformeerd zijn over onze eigen krijgsmacht, maar dat ze een conceptueel kader volkomen ontberen. Dat je begrijpt hoe conflicten in mekaar steken. Dat er bepaalde wetmatigheden van irreguliere oorlogvoering zijn die parlementariërs slecht uitkomen, maar dat die er toch echt zíjn. Je kunt niet zonder die kennis als je actie wilt gaan ondernemen in een strijdgebied.’
Ook Christ Klep deelt zijn inzichten geregeld in parlementaire hoorzittingen. Hij wordt net als Rob de Wijk regelmatig door fracties uitgenodigd om van gedachten te wisselen. De laatste tijd meer nog dan anders, want hij heeft onlangs samen met collega-historicus Rein Bijkerk het boek De oorlog van nu gepubliceerd waarin in grote lijnen het wezen van oorlogvoering wordt geschetst, uitmondend in de moderne conflicten van onze tijd.
Oorlog als een ‘rationeel instrument’ en tegelijkertijd als een ‘oerdrift’ waardoor tijdens de strijd alle moraliteit het raam uit gaat.
Een dag na ons gesprek houdt hij een spreekbeurt op uitnodiging van een politieke partij. ‘Als ik op zo’n bijeenkomst zeg dat er in Syrië geen strijdgroepen meer zijn die níet de oorlogswetten schenden, zit iedereen te knikken. Maar nu duidelijk wordt dat we enkele van die partijen niet-letale spullen leveren, is het opeens mis. Politici doen net alsof het gescheiden werelden zijn, de wereld van de oorlog en de wereld van de politiek.’
Hoeveel college de experts ook blijven geven, er is volgens Klep weinig hoop dat de Nederlandse politieke afwegingen rond de inmenging in conflicten naar een hoger plan wordt getild.
‘Het is het denken in goed en kwaad, daar trappen we elke keer weer in. Ik heb me wel eens afgevraagd: kun je dan niet gewoon een ander frame ontwikkelen waarin er geen zelfbenoemde good guys en bad guys zijn? Dat je gewoon eerlijk bent over de vuile handen die je zult maken? Maar als je dat doet krijg je geen enkele militaire missie of steunoperatie meer door het parlement. De publieke opinie accepteert het simpelweg niet.’