Nog maar enkele decennia geleden konden de sociale wetenschappen zich niet alleen verheugen in een enorme populariteit, ook was er een theoretisch kader dat grote invloed uitoefende op de verschillende vakgebieden: het marxisme. Niet dat iedere socioloog, econoom, antropoloog of politicoloog nu marxist was, maar wel speelde het marxistische begrippenapparaat een belangrijke rol. Het grote voordeel hiervan was dat de onderlinge communicatie tussen de sociale wetenschappen ermee werd bevorderd. Men was misschien niet met hetzelfde bezig, maar sprak wel elkanders taal.
Eind jaren zeventig begon hierin al de klad te komen, en na de val van de Muur was het marxisme volledig taboe. Vooral in die vakgebieden waar de invloed van de grote profeet uit Trier erg dominant was geweest, ging er van deze ontwikkeling een bevrijdende werking uit. De keerzijde was echter dat de sociale wetenschappen zich veel meer naar binnen keerden en van uitwisseling van ervaring en onderzoeksgegevens steeds minder sprake was. Het gevolg is spraakverwarring en het volledig langs elkaar heen werken.
Karel van Wolferen, universiteitshoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en directeur van het Institute for Comparative Political and Economic Institutions, is als sociaal wetenschapper een autodidact. Voor zijn universitaire loopbaan was hij zestien jaar Azië-correspondent van NRC-Handelsblad en auteur van een inmiddels klassiek boek over Japan. Volgens hem is de spraakverwarring en de verkokering van de sociale wetenschappen heel duidelijk zichtbaar bij de zogenaamde area studies, bijvoorbeeld japanologie. «In de jaren zestig zag je dat sociologen, politicologen, antropologen en historici elkaar beïnvloedden. Ze lazen elkanders werk. Natuurlijk waren er controverses en debatten, maar men was behoorlijk op de hoogte van wat men in andere vakken deed. Dat is sterk veranderd. Zo zijn er verschillende economen die heel sterk vanuit de neoklassieke economie denken en die bepaalde zaken over de Japanse samenleving beweren, waarvan anderen zich afvragen of deze onderzoekers nu helemaal gek zijn geworden. Er is vrijwel geen communicatie meer. Het is de volledige ontbinding van een interdisciplinaire gemeenschap. Van gemeenschappelijke vragen, laat staan van gemeenschappelijke antwoorden, is geen sprake meer.»
Hoe is dit alles mogelijk? Een van de antwoorden is natuurlijk zo oud als de wetenschap zelf. Abram de Swaan, tot voor kort hoogleraar sociologie en directeur van de Amsterdamse School voor Sociaal Wetenschappelijk Onderzoek, en vorige week eveneens benoemd tot universiteitshoogleraar, wijst op de overstelpende hoeveelheid informatie die specialisatie onvermijdelijk maakt. «Je hebt er tegenwoordig al een hele dobber aan om op jouw specialisme binnen jouw vakgebied de literatuur bij te houden. Het is dan al heel mooi als je nog een algemeen tijdschrift en de bijlagen van de dagbladen leest.»
Bovendien, zo stelt Van Wolferen, moeten wetenschappers heel erg aan hun reputatie denken. «Er is een sterke hiërarchie in tijdschriften die meetellen, waarin je moet publiceren. En dat houdt meteen een beperking in van de onderwerpen die je kunt behandelen. Wat je bijvoorbeeld bij economen ziet, is dat de reflectie op het vak en de geschiedschrijving ervan volkomen marginaal zijn geworden. Je daarmee bezighouden is absoluut desastreus voor je carrière.»
Volgens De Swaan heeft ook de psychologie een tik van dezelfde positivistische molen gekregen. Ook daar heeft de beschouwelijke en historiserende benadering het loodje gelegd. Maar, zo stelt hij, er speelt nog iets anders een rol: «De machtsverhoudingen tussen de verschillende sociale wetenschappen verschuiven ook doorlopend. Lange tijd is de sociologie vrij prestigieus geweest. Daarna werd de economie veel belangrijker. Er werd voorrang gegeven aan de ontwikkeling van allerlei instituten, er was veel werk voor economen, en er werd veel belang gehecht aan allerlei adviezen van economen. Daar komt nu weer verandering in, de sociologen winnen terrein terug. Veel adviezen van economen bleken helemaal niet zo goed uit te pakken. Denk maar aan al die modellen van de ontwikkelingseconomen. Dat is in de ontwikkelingslanden op het ene fiasco na het andere uitgelopen.
De waanvoorstelling dat er zich een nieuwe economie zou ontwikkelen die zich niets gelegen zou laten liggen aan allerlei oude economische wetmatigheden, is een ander voorbeeld. Juist op het gebied van massale waanvoorstellingen hadden antropologen een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Zo hebben zij de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de rol van tovenarij en bijgeloof. En wat blijkt? Naarmate de economische modernisering toeneemt, wordt de rol van allerlei magische handelingen, en trouwens ook die van geweld, steeds groter. Dan zie je dat de mars van de rationaliteit niet met gelijke tred over de wereld marcheert!»
De vraag naar adviezen vanuit de overheid en het bedrijfsleven heeft dus invloed op de status van de verschillende wetenschappen, maar tegelijkertijd heeft die vraag ook invloed op het steeds verder uiteengroeien van de vakgebieden. De Swaan: «Zodra je met voorstellen voor grensoverschrijdend onderzoek komt, kun je de financiering ervan wel vergeten. Ik heb zelf als socioloog altijd dwars door allerlei gebieden heen gebanjerd. Zo schreef ik over psycho therapie en psychoanalyse, en over de verzorgingsstaat, en binnenkort verschijnt er een boek waarin het wereldsysteem wordt gezien als een systeem van taalgroepen. Daarvoor heb ik veel contact gehad met linguïsten. Maar een cent subsidie heb ik nooit gehad. Dat is onmogelijk. Voor het geld van de sociologen kom je niet in aanmerking, en voor dat van de linguïsten ook niet. Dat is natuurlijk een forse rem op interdisciplinair onderzoek. En een instantie als de NWO, die het zuivere wetenschappelijke onderzoek zou moeten bevorderen, speelt helemaal een funeste rol. De NWO sluit namelijk kongsies met allerlei departementen om de mode van de dag te financieren. Sociale cohesie, multiculturele samenleving dat zijn helemaal geen sociaal-wetenschappelijke begrippen, dat zijn begrippen van politici, bedacht op leuke weekendconferenties. En daar worden enorme programma’s voor opgezet, voor vele, vele miljoenen. Het gaat hierbij dus helemaal niet om wetenschap, maar om sociale aanpassing.»
Een andere institutionele oorzaak voor de sterke compartimentering van de sociale wetenschappen is het gegeven dat bij bezuinigingen de bijvakken en keuzevakken altijd het eerst verdwijnen. De econoom in de juridische faculteit en de jurist in de economische faculteit zij worden het eerst wegbezuinigd. Ook dat bevordert het contact tussen de disciplines niet bepaald.
Volgens Van Wolferen speelt nog iets anders een rol, en dat is het feit dat de sociale wetenschappen in potentie zeer gevaarlijk zijn voor elk politiek en economisch bestel. «De sociale wetenschappen houden zich allemaal bezig met het gedrag van mensen, en dat is heel controversieel, vooral als je kijkt naar de manier waarop mensen de zaak economisch en politiek organiseren. Want dan heb je te maken met de vraag of het huidige stelsel wel het stelsel is dat we moeten hebben. In tijden dat hierop toch al veel kritiek is, zie je veel interessante ideeën en sociaal-wetenschappelijk onderzoek dat inspirerend werkt, ook buiten het eigen vakgebied. Al die verschillende denkrichtingen leveren samen iets op.»
Dat dit heden ten dage niet zo is, komt volgens Van Wolferen doordat de sociale wetenschappen zijn «gekoloniseerd» door het neoklassieke economische denken. Het traditionele, historisch-sociaal-wetenschappelijke verhaal speelt nog wel een rol, en verder is er nog de postmodernistische grabbelton waarin alles mogelijk is, maar de dominante stroming is toch de neoliberale school van de «rational choice». Van Wolferen: «Het zwakke van deze opvatting is dat ze absoluut geen raad weet met het fenomeen macht. Dat wordt dus stelsel matig verdonkeremaand. En dat is ook wel logisch als je beseft dat het grondidee van het liberale politieke denken fundamenteel tegenstrijdig is met het grondidee van het liberale economische denken. De fictie van de liberale democratie houdt immers helemaal geen rekening met het feit dat er sprake is van burgers die allemaal evenveel macht hebben. Los van de politieke implicaties is dit ook wetenschappelijk zeer onbevredigend. Het is net zoiets als medische wetenschap willen bedrijven, maar dan zonder het verschijnsel bloed, omdat dat zo vreselijk gecompliceerd is.»
Kijken we echter wel naar de politieke consequenties, dan is het dus begrijpelijk dat het politieke en economische machthebbers goed uitkomt dat de sociale wetenschappen geen «gesloten front» vormen. De Swaan wil dit voorlopig nog even voor de «grote rekening» van Van Wolferen laten, maar wijst er wel op dat er ook wetenschappelijke motieven kunnen zijn om de vermeende «spraakverwarring» op het gebied van de sociale wetenschappen toe te juichen. «De postmodernisten, die niets zien in het grote verhaal of het omvattende paradigma, vinden het prachtig zo. Zij zien in die pretenties van een geïntegreerde sociale wetenschap niets anders dan het bouwen van de toren van Babel. En die hoogmoedige poging om te weten hoe het in de hemel is, werd niet voor niets bestraft met de Babylonische spraak verwarring. Zelf vind ik het de grootste, meest kwaadaardige, meest egocentrische rotstreek onder de vele die het opperwezen toch al heeft gepleegd. Ik ben dan ook geen postmodernist. Ik ben vóór die toren van Babel. We moeten weten hoe het in de hemel is. Nou ja, in ieder geval hoe het hier op aarde is.»
Ook Van Wolferen moet niets van de postmodernistische lofzang op de spraakverwarring weten. «Je weet precies wie daar garen bij spint. Het zijn de machthebbers die belang hebben bij die verdeeldheid. Liever een grabbelton waaruit je naar believen een adviesje kunt opvissen, dan een falanx van zeer kritische wetenschappers die vraagtekens plaatsen bij de wijze waarop de macht wordt gebruikt.»
Het Forum voor Europese Cultuur organiseert op 14 september een debat over «De politieke consequenties van de spraakverwarring onder sociale wetenschappers». Naast De Swaan en Van Wolferen nemen de economen Hugo Keuzenkamp en John Groenewegen en de sociologen Johan Goudsblom en Bart Tromp deel aan het debat. Plaats: Felix Meritis, aanvang 20.00 uur.