Stencilen.
Ik zag mogelijkheden, als vijftienjarige. Het was 1967, 1968. Ik had een verzameling Provo-krantjes. Dat waren enkele A4’tjes in de lengte gevouwen. Gestencild! Dat wilde ook! Ik zou aan iedereen in de buurt mijn ideeën laten lezen. Dat zou dan via de buurt de hele stad bereiken, en via de stad het hele land en via het land…
Oom had een oude stencilmachine van voor de Tweede Wereldoorlog. Die kon schoongemaakt worden. En dan konden onze politieke en literaire teksten daarop worden gemaakt.
Ik heb zijn zelf in elkaar geprutste ‘bevrijdingsbrief’ uit mei 1945 in mijn enthousiasme van zijn machine gekrabd en weggegooid…
Ik kon de machine echter niet gebruiken, want vriendjes hadden de beschikking over mooiere stencilmachines dan ik.
Ik schreef wel. Over pacifisme. Eén stuk ging, zo herinner ik me over het merkwaardige feit dat politici zeiden dat je de begroting van Defensie niet mocht vergelijken met die van Onderwijs.
Dat begreep ik toen niet, dat begrijp ik nog niet. Terwijl ik toch volkomen tegengesteld aan vroeger denk.
En ook hebben wij – in de studententijd – een gestencild literair blad gemaakt. HORUS heette dat. Redactie: Huug Schipper, Wim Sanders en Pieter Cramer. Redactie zat in Den Haag. Interviews met onder anderen Heere Heeresma en Bob den Uyl. Ik publiceerde er gedichten in. Bij HORUS verschenen ook gestencilde boekjes. Net als bij uitgeverij C.J. Aarts. Hij maakte ook ‘Amsterdamse Schotschriften’.
Het stencilen werd tot kunst verheven. Op de universiteit had je een kelder met wel dertig stencilmachines – nooit stond ik dichter bij de totale verandering van de wereldmaatschappij. Productiemiddelen in handen van studenten… Ik zie het nog voor me. Gestencilde colleges, gestencilde boeken en dichtbundels (dus voor iedereen bereikbaar!), gestencilde kranten voor de buurt; de liefde voor de drukkerij ontwaakte, want we wisten precies wanneer drukken goedkoper werd dan stencilen. Er werd een kleine degelpers aangeschaft – sommigen van ons werden drukker. (‘Hebben jullie het al gehoord jongens, Jan de Jong is drukker geworden.’)
In die tijd leek het Nederland mee te zitten, op een of andere manier. Ajax won de Europacup, Amerika verloor in Vietnam, er waren The Stones en The Beatles; de jeugd kreeg macht en dat was logisch. Wij waren de eerste naoorlogse generatie die onbelast was met dat oorlogsverleden, dachten wij. Onze ouders dronken zich dronken in De Kring. Hans van Sweden dichtte, zong en pleegde zelfmoord op zijn 27ste omdat hij al genoeg geleefd had; we leerden anders tegen het huwelijk aan te kijken. Ik moest en zou bij een commune, want ik wilde neuken als een aap, en dat kon daar!
Schitterende jaren – elke dag leerde je iets meer.
Wij waren de kinderen van de Vijftigers.
Waar onze ouders zich probeerden te bevrijden van de oorlogslast (ze hadden jeugd gemist, en dat zouden ze inhalen), gingen wij voor de werkelijke bevrijding. Die van de arbeider, die van de onderklasse…
Natuurlijk rookte ik dikke joints, maar die hippies… Waren die wel zuiver?
‘Gert, ben jij hippie?’
‘Ja.’
‘Leg mij uit, hoe denken jullie over moderne luxeartikelen?’
‘Dat vinden wij typisch Amerikaans imperialisme.’
‘Heel goed, Gert.’
Wat waren we conservatief! (Dat begon me trouwens al snel te hinderen. Er was geen groep zo conservatief als de hippies die maar jubelden dat de natuur zo mooi was.)
Wat ben ik conservatief geworden.