Dit is voor oud-diplomaat Edy Korthals Altes een pijnlijk gemis: zijn wekelijkse wandeling naar Edmund (‘Mom’) Wellenstein. Zijn oude vriend, na de oorlog een pionier in de Europese integratie, overleed eind februari op 96-jarige leeftijd. Hoeveel moeite het hem soms ook kostte door het verdwenen zicht in de ogen, Korthals Altes liep tot het laatst elke week met z’n blindenstok naar Wellensteins appartement, een paar straten bij hem vandaan in het Haagse Duinzicht, om bij te praten over de internationale politiek. ‘De ogen laten het afweten, maar de geest is gewillig’, zegt Korthals Altes (92) over zijn toestand.
‘Ik mis Mom heel erg’, zegt hij. ‘De generatie van Wellenstein en mij, die de oorlog, de haat en de vijandschap in Europa nog bewust heeft meegemaakt, is voor altijd doordrongen van de geniale zet van Robert Schuman en Jean Monnet. Met hun initiatief tot de oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de EU, normaliseerden zij voor het eerst in de geschiedenis de verhoudingen tussen Duitsland en Frankrijk, nota bene na die vreselijke oorlog. De grootste prestatie van de EU is welbeschouwd dat die haat en vijandschap niet meer in de herinnering zit van de generaties die het nu voor het zeggen hebben. Voor hen is het vanzelfsprekend dat je de grens tussen de Elzas en het Rijnland met honderd passeert.’

Korthals Altes was van 1951 tot 1986 actief in de buitenlandse dienst, tot de spanning tussen zijn verantwoordelijkheid als ambassadeur en zijn gewetensbezwaren tegen de wapenwedloop hem te veel werd. Wellenstein was vanaf 1953 bijna een kwart eeuw werkzaam in de hoogste diplomatieke rangen van de Europese instellingen. Zij leerden elkaar in Brussel kennen, waar Korthals Altes begin jaren zeventig namens Nederland betrokken was bij de voorbereiding van de besluitvorming in de Europese ministerraden. Volgens Wellenstein werd de omslag in de Europese gezindheid van de Nederlandse regering pijnlijk duidelijk toen zij bij het referendum van 2005 campagne voerde met de leuze: ‘Europa, best belangrijk’. Dat was de ‘stomste kreet’ die hij ooit had gezien. Korthals Altes en hij maakten de opbouw van Europa van nabij mee. Nu, in de laatste jaren van hun leven, waren ze getuige van de regressie, de desintegratie van Europa.
Voorzover Europa economisch en politiek nog verder integreert, is dat door nood gedwongen, zoals in het geval van de bankenunie, en niet als resultaat van een bewuste politieke wil. Bijna overal in Europa maken anti-Europese, extreem-rechtse krachten een strijdbare indruk, zeker in contrast met een wankelmoedige oude politieke orde. De toestand doet Korthals Altes denken aan The Second Coming, een iconisch gedicht dat William Butler Yeats (1865-1939) begin jaren twintig schreef, met daarin de veel geciteerde regels: ‘Things fall apart, the centre cannot hold; Mere anarchy is loosed upon the world, (…) The best lack all conviction, while the worst are full of passionate intensity.’
‘We hebben dat in de jaren dertig ook gezien’, zegt Korthals Altes. ‘Dat het centrum meebuigt met assertieve, extreme krachten, in de hoop ze zo de wind uit de zeilen te nemen. Dat op zichzelf goedwillende mensen het opgeven: the best lack all conviction. Ook in Nederland zie je nu dat middenpartijen als het cda water in de wijn doen en het minder nauw nemen met de eigen idealen, om rekening te houden met het onbehagen. Ik mis hier het moedige en rustige leiderschap van Angela Merkel. Haar boodschap is dat de problemen groot zijn, maar niet onoplosbaar, en dat de leiders van Europa de verantwoordelijkheid voor die oplossing hebben. We moeten dus niet berusten, zoals veel mensen helaas lijken te doen, maar in verzet komen en met een open blik naar de werkelijkheid kijken, om te zien wat goed gaat en wat fout. De toestand vraagt erom.’
Behalve over de regressie in Europa maakt Korthals Altes zich zorgen over de uitzichtloze oorlog in het Midden-Oosten, de ontsporing van Turkije, de opnieuw escalerende spanningen tussen het Westen en Rusland. ‘Conflictsituaties als deze komen boven op de grote, basale dreigingen, zoals de voortgaande aantasting van onze natuurlijke leefomgeving en de toenemende kloof tussen arm en rijk. Dat alles stemt niet optimistisch. We moeten tot ons laten doordringen dat onze werkelijkheid wordt beheerst door drie factoren die mensen boven hun macht dreigen te groeien: het vernietigingspotentieel in een overbewapende nucleaire wereld, de kwetsbaarheid van de moderne samenleving en de sterk toegenomen onderlinge interdependentie.’
Bijna dertig jaar na de val van de Muur handelen de grootmachten nog steeds volgens de logica van de Koude Oorlog, zegt Korthals Altes. De plaatsing van het Amerikaanse raketschild in Roemenië is daarin de laatste stap. Kort gezegd houdt die logica van de mutual assured destruction in dat de ene grootmacht met de dreiging van zijn atoompotentieel de andere van agressie weerhoudt: de inzet van kernwapens zou onherroepelijk zowel de aanvaller als de verdediger van de kaart vegen.
Al tijdens de Koude Oorlog was deze logica kwestieus, meent Korthals Altes. Dat het al zo lang goed gaat is geen garantie voor de juistheid van de theorie en daarmee evenmin voor het behoud van vrede in de toekomst. ‘De afschrikking moet geloofwaardig zijn, anders werkt deze strategie niet, en daarom treft zowel de Navo als Rusland voorbereidingen voor het uur U, voor het gebruik van kernwapens. De macabere werkelijkheid is dat onze wereld verschillende keren aan de rand van de afgrond heeft gestaan. In het boek Blundering into Disaster beschrijft Robert McNamara drie, vier gevallen van kantje boord. En hij kan het weten, als minister van Defensie onder de presidenten Kennedy en Johnson en strateeg van de Vietnamoorlog.’
Met de ontwikkeling van nucleaire precisiebommen verliest de logica van de afschrikkingsstrategie helemaal elke ratio. De militaire experts zeggen dat het met zulke bommen mogelijk wordt met de grootst mogelijke accuratesse een stad, een vliegveld, een industriegebied of een ander van tevoren gekozen doel te raken. Daarmee zou de bom inzetbaar zijn in een ‘beperkte kernoorlog’. Het gevolg is dat de grondregel van de afschrikkingsstrategie, die inhoudt dat de ondergang van de beide oorlogvoerende machtsblokken bij de inzet van kernwapens onontkoombaar is, niet meer klopt. ‘De drempel voor het gebruik van kernwapens wordt dus lager. Tegelijkertijd lijkt het me een onverantwoorde gok dat tactische kernwapens kunnen worden ingezet zonder het risico op een vernietigende escalatie. We hebben krachten ontwikkeld die we niet goed in staat zijn te beheersen.’
Ook Nederland is betrokken bij de modernisering van kernwapens, met het doel ze preciezer te maken. De Navo wil de b61-kernbommen die zijn opgeslagen in wapenkluizen op vliegbasis Volkel vervangen door de b61-12, geschikt om onder het nieuwe gevechtstoestel jsf te hangen. ‘Het is een nogal verhullend begrip, die beperkte kernoorlog, als je bedenkt dat de kernwapens op Volkel bij elkaar al 280 keer krachtiger zijn dan de bom op Hiroshima. We leven in een extreem kwetsbare wereld, veel kwetsbaarder dan in 1940, waarin we ook veel meer dan toen afhankelijk van elkaar zijn, met wapens die een onvoorstelbare vernietigingskracht hebben.’
Hij pakt de laatste gegevens van het onderzoeksinstituut Sipri erbij, waaruit blijkt dat het militair-industrieel complex wereldwijd zeventienhonderd miljard dollar opslokt. ‘Dat is dertig tot veertig procent méér dan op het dieptepunt van de Koude Oorlog. In vergelijking met deze slokop besteden we een schijntje aan de bestrijding van de existentiële problemen waarmee mensen kampen: honger, ziekte, armoede. We zijn met de menselijke veiligheid dus wel heel verkeerd bezig.’
De realiteit is dat Navo-chef Jens Stoltenberg bij de Europese lidstaten aandringt op een substantiële verhoging van de defensie-uitgaven om de Russische dreiging het hoofd te bieden. ‘Een onzalig plan!’ vindt Korthals Altes. ‘Die dreiging is er, maar in plaats van een verdere escalatie van de spanningen moet Europa juist een vreedzame modus vivendi met Rusland proberen na te streven. Daar zijn mogelijkheden voor. Rusland heeft twee grote zwaktes. De ene is het zich opdringende China aan de duizenden kilometers lange grens met dat land, de andere de belabberde economie. Het belang dat Poetin bij de-escalatie heeft is dat Rusland zich dan aan de westgrens niet bedreigd voelt. Het belang van Europa is het onderhouden van een goede relatie met Rusland. Onderschat de Russische vrees voor de goed georganiseerde Navo met zijn zware wapens niet. In de geschiedenis zijn vanuit het Westen al twee zware aanvallen op dat land te noteren.’
Als eerste stap in de richting van zo’n modus vivendi oppert Korthals Altes dat het Westen de sancties tegen Rusland opheft, in ruil voor een harde garantie van Poetin dat hij de westgrens respecteert en niet op avontuur gaat in de Baltische staten. Hoe reageert Korthals Altes op critici die hem een verstokte idealist noemen? ‘De idealisten van vandaag zijn de realisten van morgen, zei Jan Tinbergen al. Is het realistisch je voor te bereiden op een oorlog die niet gevoerd kan worden? Getuigt het niet van meer werkelijkheidszin het geld te besteden aan de problemen die de bron van conflicten zijn? Aan de honger, de armoede, het watertekort, de vernietiging van het leefmilieu?’
‘De lange reis in het leven is de reis naar binnen.’ Deze uitspraak van Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties die in 1961 onder verdachte omstandigheden omkwam bij een vliegtuigongeluk in Afrika, is het motto van Korthals Altes’ nog ongepubliceerde memoires. Het beschrijft ook hoe hij in zijn jaren in de buitenlandse dienst gaandeweg een idee kreeg van de gekte van de wapenwedloop. Dat bewustwordingsproces bracht hem er in 1986 toe zijn ambassadeurschap in Madrid neer te leggen.
De buitenlandse dienst is, zegt Korthals Altes, een omgeving die geen afwijking duldt. Lange tijd, vanaf zijn intrede bij de dienst op het consulaat in New York in 1951 tot het breukmoment in Madrid, had hij geen moeite met deze mores, zelfs als deze neerkwamen op de les die de consul in New York hem als ondergeschikte voorhield: ‘Mijn beste, onthoud één ding goed, in deze dienst geldt: initiatief is er om gedood te worden.’ Maar in 1986 was de maat vol en kwam een einde aan een loopbaan van bijna 35 jaar.
Al tijdens zijn dienstverband liet hij zich af en toe kennen als een diplomaat die de kerk niet altijd in het midden hield. In New York nodigde de latere minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns, toen namens Nederland werkzaam bij de VN, hem uit voor de lunch. Bij de wandeling in de tuin na afloop overviel Luns hem met de vraag hoe hij over het onafhankelijkheidsstreven van Nieuw-Guinea dacht.
‘Dat was voor mij een kritiek moment’, vertelt Korthals Altes. ‘Moest ik eerlijk zijn? Zelf was ik al heel vroeg voorstander van de Indonesische onafhankelijkheid. Voor een star vasthouden aan Nieuw-Guinea als restant van de oude kolonie voelde ik niets, in tegenstelling tot Luns, die even daarvoor de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Subandrio nog had laten weten: “Nieuw-Guinea, jullie krijgen het nooit, nooit, nooit!” Na een korte aarzeling besloot ik hem mijn standpunt mee te delen, ook al realiseerde ik me hoe slecht dat bij deze oudere en invloedrijke collega zou vallen. Ik was nog niet terug op kantoor, of de consul-generaal schoot me aan: “Edy, ik heb net een blazende Luns aan de telefoon gehad. Wat me bezielde om een rode rakker in mijn staf op te nemen.” Hij zei het met een glimlach. Dat stelde me wel gerust.’
Na Ceylon (1954-’57), Parijs (1957-’60) en Den Haag (1960-’62), waar hij de diplomatenopleiding opzette die nu als ‘klasje’ te boek staat, kwam Edy Korthals Altes op de ambassade in Bonn terecht, als hoofd van de afdeling pers en cultuur. Hij moest de nodige barrières overwinnen om die benoeming te aanvaarden. ‘Henk Hasselman, de chef van de buitenlandse dienst, vroeg me: “Edy, hoe is je Duits?” Ik antwoordde dat het ooit goed was, maar dat ik het na de oorlog niet meer had gesproken. Zoals zoveel mensen had ik een afkeer van alles wat Duits was, ook door mijn persoonlijke ervaring als dwangarbeider in de wapenfabriek van Mauser in Berlijn. Ik werkte daar in 1943 vier, vijf maanden als Ausrichter van geweren, met een felle nazi als baas naast me, tot ik dankzij een list met de trein naar Nederland wist te ontkomen en onderdook in het huisje van mijn moeder in Bilthoven, in een loze ruimte boven het fornuis. Ik kon geen Duits verdragen, dat snauwen.’
Hasselman drong aan. ‘Hij wilde me per se naar Bonn hebben. De hoofdstad van de Bondsrepubliek was toen, zeker zo vlak na de bouw van de Muur, een heel belangrijke post. Ik heb mezelf in die 36 uur dat ik erover moest nadenken voor het blok geplaatst. Ik dacht: hoe kunnen we ooit dat ene Europa bouwen als we de Duitsers blijven haten? Uiteindelijk kon ik dat vooroordeel overwinnen en reageerde ik positief op mijn opdracht: de Duits-Nederlandse Verständigung.’
Bij zijn afweging speelde ook mee, zegt hij, dat hij al in zijn maanden in de Mauser Werke in 1943 gewaar werd dat Duitsers óók slachtoffers waren van de oorlog die het nazi-regime had ontketend. ‘In Berlijn maakte ik de eerste geallieerde bombardementen mee, met acht- tot twaalfhonderd vliegtuigen boven de stad. Als ik in Nederland die vliegtuigen hoorde overkomen, dacht ik: dat gaat de goede kant op, maar dat sloeg om in afkeer toen ik de gevolgen op Duitse grond zag. Op de terugweg, staande in de trein, in de buurt van Hannover, dat net een vreselijk bombardement achter de rug had, zag ik een vrouw met een baby. Dat kindje had permanent zenuwtrekkingen. Ik zat vol met haat, heel primitief, en toen vertelde die vrouw dat er vlak bij hun huis een bom was ontploft. Van het huis was niets over. Sindsdien had haar kindje die zenuwstuipen. Op dat moment wist ik dat de mensen die wij als de daders zagen evenzeer slachtoffers konden zijn.’

Die ervaring van een gedeeld lot speelde later, op de ambassade in Bonn in 1962, mee in Korthals Altes’ beslissing om jongere intellectuelen uit Nederland en Duitsland in kleine seminars met elkaar in gesprek te brengen: politici, journalisten, kunstenaars, leraren, ondernemers. Hij opperde dit jongerenprogramma uit onvrede over de tuttige projecten die toenadering van Duitsland en Nederland moesten bevorderen, zoals de Kunst Käse Woche in Essen, waar van alles was samengebracht zolang het maar uit Nederland kwam, van werk van Karel Appel en het Rotterdams Philharmonisch Orkest tot zandkastelen, een huisvrouwenkapel, draaiorgels en kaasmeisjes.
‘Het leek mij dringend nodig om jongeren uit beide landen met elkaar te laten discussiëren over de cultuur, de politiek en de democratie in Duitsland en Nederland, om te kijken of er een nieuwe verstandhouding mogelijk was op basis van wederzijds begrip. Voor mijn benadering kreeg ik de morele en feitelijk steun van de ambassadeur, baron Pito van Ittersum, die zei: “Zie maar hoe ver je komt, als je vastloopt ga ik wel naar de ministers toe.”’
Ook de verstandhouding met Polen was gestempeld door gebrek aan kennis, desinteresse en vooringenomenheid, ondervond Korthals Altes. Hij was daar eind jaren zeventig ambassadeur, in de jaren dat de oppositiebeweging Solidariteit in het geweer kwam tegen de onderhorigheid van Polen aan het communistische regime. ‘In mijn eerste zes maanden in Polen zag ik Helmut Schmidt, Jimmy Carter en koning Boudewijn van België op bezoek komen. De Nederlandse houding tegenover Polen bleef: alles ten oosten van de Elbe is rood, dus rot. Er leek in Den Haag geen idee te bestaan van de unieke, eigen positie van Polen in het Oostblok, een land met een enorm beladen geschiedenis, waarin de relatie met de grote buur aan de oostgrens door de eeuwen heen vijandig is geweest. Des te meer reden voor mij om gedetailleerd aan Den Haag te rapporteren over de bezoeken van de westerse staatslieden, met het dringende advies aan de regering om naar Polen te gaan.’
Buitenlandse Zaken wilde er niets van weten. ‘Ik was echt boos. Ze wilden niet zien wat er in Polen gebeurde. Hun ontging de oprechte Poolse wens van toenadering tot het Westen, niet om zich los te weken uit het Oostblok, maar om de verhoudingen te normaliseren. Hun streven naar détente was authentiek, maar in Den Haag leefde de overtuiging dat het niet meer was dan een doortrapte zet van Moskou en zijn marionetten in Warschau. Ik ben toen op eigen initiatief op premier Dries van Agt af gestapt. Hij kon goed luisteren. Hij legde zijn hand op mijn knie en zei: “Ik kom naar Polen.” Aan de directeur-generaal politieke zaken heb ik gemeld: zeg maar tegen de minister dat Van Agt naar Polen wil komen. Wat ik niet wist was dat Van Agt minister Chris van der Klaauw op het Lange Voorhout al was tegengekomen en vrolijk had geroepen: “Hé Chris, wij gaan samen naar Polen!” En Van der Klaauw wist nog van niks.’
‘Van diplomaat tot activist’, zo omschrijft hij zelf de omslag die hij in 1986 in zijn persoonlijke ontwikkeling maakte. Hoewel hij wist dat hij daarmee onvermijdelijk zijn eigen ontslag zou tekenen als ambassadeur, besloot hij in een lang opiniestuk in Trouw publiekelijk in verzet te komen tegen de defensiepolitiek van het Navo-bondgenootschap. De directe aanleiding was het strategic defense initiative (sdi) van de Amerikaanse president Ronald Reagan, ook bekend als Star Wars, het plan om in de ruimte een verdedigingssysteem tegen raketten uit de Sovjet-Unie te installeren.
Korthals Altes kon het sdi niet anders zien dan als een riskante escalatie van de wapenwedloop, waarbij nu, na het land, de lucht en de zee, ook de ruimte in de greep van de militarisering kwam. Zo’n twintig jaar later kreeg hij die vrees bevestigd, toen de Amerikaanse minister van Defensie, Donald Rumsfeld, voor het eerst openlijk zei dat de Amerikaanse regering streefde naar suprematie in de ruimte. ‘The next war will be fought in space, from space and into space.’ Ook de regering-Obama keerde zich in 2014 nog tegen een VN-resolutie die opriep om geen wapens in de ruimte te plaatsen.
‘Het militair-industrieel complex, een term uit de mond van toenmalig president Eisenhower (1952-1960 – mth), is sterker dan ooit’, zegt Korthals Altes. ‘Vooral in de VS, mede door fusies van wapenfabrieken en samenwerking met wetenschappelijke instituten. Het is een bepalende macht in de wereld, een alles verslindend monster dat gretig profiteert van oorlogen en conflicten. Ik druk me zwaar uit. Maar ik ben bang dat die woorden wel de lading dekken.’
De inventiviteit van de wapenindustrie wordt volgens hem niet afgeremd door morele overwegingen, zoals het voorkomen van excessief lijden. Zo haalt de technologie het recht in. Het humanitaire oorlogsrecht kreeg sinds de jaren zestig van de negentiende eeuw gaandeweg een formele vorm in de Conventies van Genève. Het laatste verdrag, de Vierde Geneefse Conventie, kwam in 1949 tot stand, vier jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog met zijn vijftig miljoen burgerslachtoffers. Het regelde de bescherming van burgers in oorlogstijd.
Op grond van het humanitaire oorlogsrecht werd rond 1900 het militaire gebruik van de dum-dumkogel verboden, wegens de buitensporige verwondingen die hij veroorzaakt. Korthals Altes constateert dat het militair-industrieel complex sindsdien wapens heeft ontwikkeld die vele malen barbaarser zijn, zoals lasergeweren die het oog verwoesten. Ooit bedoeld voor de identificatie van vijandelijke objecten of de verstoring van elektronica, kon de laser nu worden ingezet tegen soldaten met het doel hen voor altijd blind te maken. De straal is onhoorbaar en onzichtbaar.
Het tekent volgens Korthals Altes het cynisme van het militair-industrieel complex. ‘Het complex ontwikkelt technologie die tegen zo min mogelijk kosten snel en efficiënt de vijand zoveel mogelijk kan belasten met gecompliceerde verwondingen. Het lasergeweer mag inmiddels op de VN-lijst van verboden wapens staan, nog steeds wordt er gewerkt aan andere directed energy weapons, wapentuig dat met ultrasone golven of magnetische velden werkt om de hersens van de getroffene of diens zenuwstelsel aan te tasten.’ De sleutel voor de beheersing van de wapenindustrie ligt bij regeringen, het hangt volgens Korthals Altes van hun wil af in hoeverre de industrie de ruimte krijgt. ‘De ontwikkeling van nieuwe wapens voltrekt zich bijna geruisloos, waardoor er in de publieke opinie een beangstigende stilte over deze problematiek heerst. Dat komt ook doordat regeringen van landen met een grote wapenindustrie de neiging hebben een oogje dicht te doen. De publieke opinie moet vooral niet worden gealarmeerd. Het is toch ongehoord dat pensioenfondsen als het abp en Nederlandse verzekeraars nog steeds miljarden euro’s kunnen beleggen in de wapenindustrie zonder dat de regering ze een strobreed in de weg legt?’ Hans van den Broek, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, slaagde er niet in zijn ambassadeur in Madrid te weerhouden van zijn controversiële publicatie in Trouw. Na een week van intensieve gesprekken tussen Korthals Altes, Van den Broek zelf en diens ambtelijke top legde de minister het mes op tafel, gewikkeld in het fluweel van de diplomatieke taal: ‘Edy, ik kan en wil je de publicatie niet verbieden, maar ontraad het je ten sterkste.’ Even later verduidelijkte hij: ‘Anders komt voor mij de vraag aan de orde of je nog langer in Madrid te handhaven bent.’
Korthals Altes wierp nog tegen dat zijn vrees voor het escalerende effect van de westerse defensiepolitiek berustte op een analyse die zelfs haviken zouden kunnen volgen, niet op vaag idealisme. In het afscheidsbezoek dat hij aan Van den Broek bracht erkende de minister dat met zoveel woorden. ‘Je bent niet geflipt’, zei hij tegen zijn vertrekkende ambassadeur.
‘De jaren na 1986 zijn mijn rijkste jaren’, zegt Edy Korthals Altes zelf over zijn tijd als ‘activist’. De eerste die hem na zijn vertrek uit de diplomatieke dienst benaderde was de Pugwash-beweging, winnaar van de Nobelprijs voor de vrede 1995, een internationale beweging van wetenschappers die in de kernwapens een bedreiging van de wereld zagen. Hij raakte betrokken bij talloze andere initiatieven, waaronder Religions for Peace, een wereldwijde organisatie waarvan hij in de jaren negentig vice-voorzitter was. Hij begon als een razende boeken en artikelen te schrijven, eerst vooral over de gevaren van de wapenwedloop, maar gaandeweg over de noodzaak van ‘geestelijke vernieuwing’ van Europa. Nog steeds wil hij zich met de wereld bemoeien, zoals begin juni nog achter het spreekgestoelte in De Rode Hoed in Amsterdam, bij de presentatie van de biografie van de jurist, dichter en publicist Wim Kist. Korthals Altes herkende zijn eigen denkbeelden in diens herhaalde oproep tot ‘culturele ongehoorzaamheid’ aan de dominantie van de markt.
Op zijn negentigste schreef Korthals Altes aan zijn kleinkinderen een lange brief, een ‘geestelijk testament’ waarin hij de invloed van het christelijk geloof op zijn denken en handelen beschrijft. ‘Een humanist als Max van der Stoel, voor wie ik grote bewondering heb, geloofde in iets wat groter was dan hijzelf: de menselijke waardigheid. Mijn dragende kracht is het christendom. Jezus leidde een authentiek leven, geïnspireerd door Gods gebod je naaste lief te hebben als jezelf. Ik beschouw dat als een oproep tot engagement, tot een zorgvuldige omgang met mensen, materie en natuur. Het christelijk geloof is voor mij een geloof van de daad.’
Hij zegt dat zijn besluit te breken met de diplomatieke dienst destijds voortkwam uit dat geloof. ‘Ik had een droom waarin Jezus mij aansprak: “En jij? Wat heb jij gedaan met de kennis die je hebt? Met de mogelijkheden die je hebt?” Ik voelde me aangesproken. Ik leefde gespleten. In het privé-domein geloofde ik in heel andere waarden dan die ik in het functionele domein verkondigde, met een whisky in de hand. Zou ik mezelf blijven verbergen als diplomaat? Zou ik m’n tijd uitdienen omdat dat wel zo gemakkelijk was? Ik zou mezelf dan een klootzak hebben gevonden. Op beslissende momenten komt het erop aan, want je mag nimmer berusten in onrecht, geweld en dwaasheid die het leven vernietigt.’
Beeld: (1) ‘Je mag nimmer berusten in onrecht, geweld en dwaasheid die het leven vernietigt’