‘Ik wil iets doen voor de vluchtelingen, maar wat?’ Meestal wordt die vraag beantwoord door geld te doneren aan een goed doel of een zak kleren naar het buurthuis te brengen. Het knagende gevoel is voor even gesust. Er zijn ook mensen die een sabbatical opnemen om fulltime mee te draaien in de Vluchtkerk of die een stichting oprichten om elke maand drie weken op het strand van Lesbos eerste hulp te verlenen. Zij zetten hun eigen leven on hold om anderen te helpen, wetende dat hun hulp het probleem nooit helemaal de wereld uit zal helpen.

De Amerikaanse Larissa MacFarquhar beschrijft in haar boek Wereldverbeteraars: Een filosofische verkenning van altruïsme een tiental van dat soort idealisten, die overigens vaak als koppel opereren. Het zijn ‘mensen die ernaar streven een ethisch zo voortreffelijk mogelijk leven te leiden’. Als je in je leven alle vrijheid hebt om te doen wat je wilt en leeft met een welvaart die je eigen behoeften ruimschoots overschrijdt, ben je dan niet verplicht om anderen te helpen? Volgens wereldverbeteraars wel. Juist omdat het kan, omdat jij de mogelijkheid hebt om de wereld beter te maken, moet je het ook doen. Het zijn rusteloze mensen voor wie het nooit genoeg is, kun je ook zeggen. Daarin resoneert MacFarquhars boek op interessante wijze met Rusteloosheid: Pleidooi voor een mateloos leven van de Vlaming Ignaas Devisch. Ook hij probeert een antwoord te formuleren op de vraag wat te doen in een wereld van eindeloze vrijheid en grote welvaart. De mens is van nature rusteloos, zegt Devisch, in elk geval sinds het geloof in het hiernamaals is verdwenen. We hebben één leven en één wereld, daar moeten we het mee doen. Tegelijk zijn de mogelijkheden van dat ‘doen’ talloos: ‘De oneindige mogelijkheden die de vrijheid ons biedt gaan ons vermogen te boven en daarom is er altijd meer te doen dan we aan kunnen. Bijgevolg is de rusteloosheid ingebakken in het bestaan: voor alles wat we doen is er minstens een andere optie.’ De oneindige vrijheid van de moderne mens dwingt hem om ook iets met de vrijheid te doen en leidt zo merkwaardig genoeg tot een gevoel van onvrijheid.

De makkelijkste manier om de rusteloosheid het hoofd te bieden, is zo veel mogelijk consumeren, genieten en ervaren, met als ultiem doel zelfrealisatie. Zowel werk als vrije tijd staat in dienst van het zelf, zegt Devisch, dat het enige is wat richting geeft in een stuurloze wereld.

De wereldverbeteraars maken daarentegen principiële keuzes in deze overvloed van opties: wat zij doen moet niet henzelf, maar de wereld ten goede komen. Dat maakt ze niet altijd tot de aangenaamste personen in de omgang. MacFarquhars fascinatie voor deze mensen is van de afkerige soort. Dit zijn de braafste kinderen van de klas, die met hun goede gedrag de rest in een slecht daglicht stellen. Na uitgebreid te hebben gesproken met iemand die zijn nier doneert aan een onbekende, met de familie die in een leprakolonie werkt, met degene die dag en nacht suïcidalen bijstaat, met die heilige boontjes kortom, moet MacFarquhar dat beeld bijstellen. Het zijn stuk voor stuk aparte lui, dat zeker, maar ook zij worstelen en twijfelen en ze zijn juist níet de braafsten van de klas, verre van. MacFarquhar besluit dan ook: ‘De goedheid van de wereldverbeteraar is meestal geen gehoorzaamheid. Integendeel, het is vaak verzet tegen de regels en gebruiken waarmee hij is grootgebracht. Een van de redenen waarom wereldverbeteraars nogal vreemd overkomen is het feit dat ze op eigen houtje handelen.’ Ze laten zich niets gelegen liggen aan maatschappelijke normen die voorschrijven dat je moet consumeren of genieten of überhaupt geluk na moet streven. Dat maakt ze bij uitstek rebels.

De wereldverbeteraar heeft principes en leeft daarnaar. De rusteloze mens die Devisch beschrijft, verlangt juist naar wat meer principes, omdat die hem rust zouden kunnen geven. Het verlangen naar rust is echter een schijnverlangen, zo laat Devisch zien. Als we het echt zo graag minder druk zouden willen hebben, dan zouden we dat wel voor elkaar krijgen. Het verlangen van de rusteloze is daarentegen volgens Devisch gericht op ‘zinvolheid’. Te vaak ontbreekt het aan zin in wat we doen en daar worden we ontevreden of zelfs overspannen van. Je moet van alles, het (werkende) leven zit vol verplichtingen zonder duidelijk nut, en tegelijk belooft de oneindige vrijheid van de 21ste eeuw dat je alles kunt doen wat je wil. Het probleem is niet dat we geen tijd hebben voor zinvolle dingen, maar dat we gefrustreerd raken door zinloze verplichtingen. Rusteloosheid moet volgens Devisch juist gevierd worden, omdat die kan leiden tot meer zinvolheid. Hoewel de vraag open blijft hoe dat precies werkt en of de zin voor veel mensen niet blijft liggen in vooral méér consumeren, genieten en ervaren.

De uiterste consequentie van het utilisme is dat je je eigen geluk moet verloochenen

Het is een verademing om bij MacFarquhar te lezen over vreemde vogels die zinvolheid anders opvatten: ze zijn niet bezig met genot en zelfrealisatie, maar met de vraag hoe de wereld beter kan worden en hoe zij daar een zinnige bijdrage aan kunnen leveren. Over het algemeen geven ze daar een rationeel antwoord op. Zoals Aaron, die van jongs af aan een doel zocht om zijn leven aan te wijden. Het antwoord, schrijft MacFarquhar, ‘diende zich aan in de vorm van kippen. Het was vooral een kwestie van cijfers. Er werden in de Verenigde Staten elk jaar meer dan acht miljard kippen gedood, wat neerkwam op bijna een miljoen per uur.’ Aaron raakte onder invloed van de utilistische filosoof Peter Singer, wereldverbeteraar bij uitstek (de Engelse titel van het boek, Strangers Drowning, verwijst naar het werk van Singer). Het utilisme draait om het bevorderen van welzijn en het vermijden van lijden, en wel voor het grootste aantal. Peter Singer betrekt uitdrukkelijk de mondiale gemeenschap en ook dieren bij dat ‘grootste aantal’ en dat deed Aaron ook. ‘Als hij een manier kon bedenken om het leven van die kippen te verbeteren, begreep Aaron, zou hij in één klap een einde aan een ongeëvenaarde hoeveelheid lijden maken.’

Aaron en de andere idealisten die MacFarquhar opvoert, combineren een overweldigende passie – inclusief de religieuze betekenis die daarin doorklinkt – met een overweldigend rationele manier van denken. Hun doelgerichtheid voert tot over de grenzen van de zelfopoffering. De uiterste consequentie van het utilisme is immers dat je je eigen geluk moet verloochenen als je daarmee het welzijn van de grotere groep dient, zelfs als die grotere groep bestaat uit mensen die je niet kent of uit dieren. Dat is moeilijk te begrijpen voor wie die karaktertrekken niet bezit, maar MacFarquhar laat zien dat de wereldverbeteraars zelf ook niet begrijpen waarom ze zo handelen. Zij kunnen niet anders dan reageren op het lijden in de wereld, later ontwikkelen ze daarover een overtuiging op rationele gronden.

Denk aan het voorbeeld van de ouders die 22 kinderen adopteerden. Ze nemen zich steeds weer voor dat dít kindje het laatste is, maar dan komt Alysia, de baby met een hersenbeschadiging, en vervolgens Wayne die de ziekte van Sanfilippo heeft, en dan zijn broertje Adam, die een foetaal alcoholsyndroom heeft en steeds gaan ze weer voor de bijl, want kun je die kinderen laten stikken? Nee, dat kunnen ze niet, al zouden ze willen. Dat zet die vrijheid in een complex licht. Ze handelen uit een extreem plichtsgevoel, dat ze autonoom voor zichzelf bevestigen (zoals Kant het graag zou hebben gezien). In die zin zijn ze vrijer dan de rusteloze mens van Devisch, die als slaaf achter zijn nooit ten volle te bevredigen verlangens aan rent.

Die schijnbeweging van de vrijheid had meer op de voorgrond mogen staan in plaats van de wat plichtmatige filosofische en historische uiteenzetting over rusteloosheid van de veertiende eeuw tot nu. Het daadwerkelijke ‘pleidooi voor een mateloos leven’ dat Devisch’ ondertitel belooft, beslaat maar zo’n twintig pagina’s. ‘De lijst van positieve aspecten van rusteloosheid is eindeloos’, lezen we, maar hoe kun je die positieve aspecten dan laten schitteren? Daarover had ik meer willen lezen. Hoe kun je de rusteloosheid zo vormgeven dat die je niet uitput maar juist productief werkt?

MacFarquhar geeft met haar verhalen over wereldverbeteraars een impliciet antwoord op de vraag hoe rusteloosheid kan worden omgezet in mateloze zinvolheid. Het is zonde dat ze begint met het vervelende karakter van de idealisten, want de portretten die volgen zijn juist geschreven zonder te oordelen, op een haast afstandelijke toon. De filosofische uitweidingen die de levensverhalen afwisselen, diepen de thematiek van altruïsme uit, maar waren bijna niet nodig geweest. De wereldverbeteraars zijn zelf geen filosofen, maar stellen vanuit hun handelen filosofische vragen en proberen die rationeel te benaderen, ongetwijfeld geholpen door MacFarquhar die als interviewer onzichtbaar blijft. Wat is geluk? Wat is lijden? Wat is je plicht ten opzichte van je eigen geluk en het lijden van anderen? Als je in alle vrijheid de wereld vanuit je eigen waarden moet benaderen, waar kom je dan op uit? Het is een weinig nadrukkelijke manier om filosofie te bedrijven, die goed werkt. Tot meer wereldverbeteraars zal het waarschijnlijk niet leiden, want als één ding duidelijk wordt, dan is het dat deze mensen niet anders kunnen, al zouden ze nog zo graag willen. De rusteloosheid zit ze op de hielen.


Beeld: Father Tom, oprichter van Hands Together, heeft contact met de bendeleider in Cité Soleil, een sloppenwijk in Port au Prince, Haïti, 2007 (Joost van den Broek / HH)