Lujiazui, het financiële district van Shanghai, China © Zhong Yang / HH

Het was even wennen. De Chinese president Xi Jinping die zich afgelopen januari op het Wereld Economisch Forum in Davos opwierp als bewaker van stabiliteit en continuïteit, hoeder van globalisering en het Parijse Klimaatakkoord, en pleitbezorger van meer internationale samenwerking. De internationale pers bleef verbijsterd achter. Het contrast met de net verkozen Donald Trump kon haast niet groter. De beslissing van de Amerikaanse president om definitief uit het Klimaatakkoord van Parijs te stappen, lijkt de aftocht van de VS als wereldleider alleen maar te bevestigen. Dat diezelfde internationale pers nu zonder aarzelen naar China wijst om het gapende leiderschapsvacuüm te vullen, toont aan hoe turbulent en snel de internationale hiërarchie kentert.

Ongeveer tegelijk met Xi Jinpings optreden in Davos begin dit jaar verkondigde de Chinese topman van de Asian Infrastructure Investment Bank (aiib) Jin Liqun dat nog eens 25 Afrikaanse, Europese en Zuid-Amerikaanse landen op het punt staan zich bij de bank aan te sluiten. Formeel gesproken is deze in 2014 opgerichte investeringsbank opgericht om grote infrastructurele projecten in Azië te financieren. Maar het kan gezien worden als China’s politiek-strategische antwoord op het Internationaal Monetair Fonds (imf) en de Wereldbank, de bouwstenen van de door de VS gedomineerde naoorlogse internationale orde. Tot ontsteltenis van de VS hebben meerdere Europese landen, waaronder Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland, zich aangesloten bij deze nieuwe financieel-institutionele reus.

De aiib is op zijn beurt een belangrijke schakel in China’s gigantische intercontinentale project ‘De Nieuwe Zijderoute’ (One Belt, One Road). Dit initiatief voor de ontwikkeling van spoorlijnen, havens, vliegvelden, pijpleidingen en wat al niet meer wordt door de Chinezen gepresenteerd als een zegening, een win-winsituatie voor iedereen. Tientallen landen, zo luidt de belofte, zullen er profijt van hebben. Op het One Belt, One Road Forum in Beijing van afgelopen 14-15 mei, waar westerse leiders opvallend afwezig waren, sprak Xi Jinping de hoop uit om zo een ‘grote familie van vreedzame co-existentie’ te creëren.

Het is verleidelijk de retoriek van de krachtigste Chinese leider sinds Deng Xiaoping af te doen als uitgekiende propaganda afkomstig van Beijingse pr-machines. Volgens de Chinese politieke denker en hoogleraar internationale betrekkingen Yan Xuetong is er echter een diepgaandere transformatie gaande: langzaam tekenen zich de contouren af van een nieuw Chinees model van internationaal leiderschap. Volgens Yan is China’s recente manifestatie als ‘morele leider’ niet verrassend. Het is in het eigenbelang van staten, grootmachten in het bijzonder, om zich ‘moreel’ te gedragen. Yan spreekt dan ook van ‘moreel realisme’. Macht draait in zijn visie niet alleen om economische dominantie en militaire slagkracht. Hoewel beide noodzakelijk zijn, draait internationaal leiderschap ook om morele impact en ‘strategische geloofwaardigheid’.

Misschien wel het meest opvallende aan Yans denken is zijn claim dat er veel te leren valt van de internationale politiek en het denken over machtspolitiek in het oude China van meer dan tweeduizend jaar terug. Om precies te zijn: van de Chinese klassieken uit de periode van vóór de vestiging van de Qin-dynastie (221-206 voor Christus). Deze periode biedt volgens hem cruciale lessen over de neergang en opkomst van supermachten. Sterker, Yan heeft er geen enkele moeite mee de lessen van twee millennia geleden te vertalen naar de 21ste eeuw, die zal draaien om de vraag of en hoe de opkomende supermacht China op een vreedzame en duurzame wijze zijn dominantie kan vestigen. Kort gezegd: hoe gaat China de positie van de Verenigde Staten overnemen?

Zo ver is het echter nog lang niet, stelt Yan. ‘China heeft in de 21ste eeuw de mogelijkheid de plek van de VS als nieuwe wereldleider over te nemen. Maar of dat gaat gebeuren is nog onzeker. De kloof tussen China en de VS is nog steeds groot. Op veel terreinen kan China nog geen leiderschapspositie innemen, zeker niet wat betreft internationale veiligheidsvraagstukken. Donald Trumps buitenlandse beleid biedt wel kansen. Zijn politieke leiderschap heeft binnen enkele maanden de invloed van de VS in de wereld ondermijnd, ook al zijn de VS er militair en economisch niet direct minder sterk op geworden. Eigenlijk ondersteunt de casus-Trump mijn argument van moreel realisme: politiek en moreel leiderschap is een beslissende factor in de internationale machtspositie van een staat. Het laat ook zien dat de toekenning van politieke invloed relatief is: hoe meer internationale verantwoordelijkheden Trump afstoot, hoe meer de wereld welwillend naar China kijkt.’

Yan Xuetong is een van de invloedrijkste politieke denkers, zo niet dé invloedrijkste, op het gebied van China’s internationale betrekkingen van dit moment. Hij geeft leiding aan het Instituut voor Moderne Internationale Betrekkingen aan de Tsinghua-universiteit in Beijing, een van de meest prestigieuze universiteiten van het land. Na zijn promotie aan de Universiteit van Berkeley begin jaren negentig publiceerde hij in 1998 een analyse van China’s nationale belangen waarvoor hij in China een belangrijke prijs kreeg. Zijn door het Chinese ministerie van Onderwijs geautoriseerde handboek is verplichte kost voor menige Chinese student internationale betrekkingen. Regelmatig is hij te lezen als opiniemaker of commentator in The New York Times, The Huffington Post en andere internationale media. In 2008 rekende het tijdschrift Foreign Policy hem tot ’s werelds honderd invloedrijkste intellectuelen.

De hoogleraar staat dan ook met één been in de academische wereld en met één been in de wereld van adviescommissies, conferenties voor beleidsmakers en de publieke opinievorming. En hij is productiever en actiever dan ooit. Zo is hij hoofdredacteur van het door Oxford University Press uitgegeven Chinese Journal of International Politics waarin hij ook zelf regelmatig doorwrochte stukken publiceert. In 2015 verscheen zijn laatste boek (in het Chinees) De transitie van wereldmacht: Politiek leiderschap en strategische competitie dat lovend werd onthaald in de Chinese pers. Tegelijk is hij lid van tal van besturen, commissies en adviesraden, waaronder de adviesraad van het Chinese ministerie van Handel. Ook is hij vice-voorzitter van zowel de Chinese Associatie voor Internationale Betrekkingen Studies als de Chinese Associatie voor Amerika Studies. Kortom, om Yan Xuetong kun je eigenlijk niet heen.

Hij heeft dan ook weinig last van bescheidenheid. Als ik hem mail met een verzoek voor een interview krijg ik antwoord van zijn assistent. Per abuis staan Yans instructies aan zijn assistent (in het Chinees) onder aan de mail die ik ontvang: ‘Zorg ervoor dat het essay exclusief over mijn denkbeelden gaat, in plaats van dat ik er slechts in voorkom.’ Maar als ik zijn vertrouwen eenmaal heb gewonnen is hij vrijgevig. Zijn antwoorden op mijn vragen beslaan meerdere kantjes.

Een bekende uitspraak van de Chinese wijsgeer Mencius (ca. vierde eeuw voor Chr.) is dat ‘een morele zaak veel steun krijgt, een immorele weinig’ (dé dào duo zhù, shi dào gua zhù). Volgens Yan is dat een les die China goed in zijn oren moet knopen: de nieuwe supermacht zal met ‘morele’ autoriteit een nieuwe wereldorde moeten vormgeven. Dat het Chinese leiderschap zich volgens Yan daarbij moet laten inspireren door denkers uit de klassieke Chinese beschaving is meer dan window dressing. Het is zijn handelsmerk. >

‘Hoe meer internationale verantwoordelijkheden Trump afstoot, hoe meer de wereld welwillend naar China kijkt’

‘Moreel realisme is sterk beïnvloed door die uitspraak van Mencius’, legt Yan per e-mail uit. ‘Het gaat ervan uit dat dào (letterlijk: “de Weg”) of moraliteit instrumenteel is in het verkrijgen van steun. Mijn theorie van het moreel realisme begrijpt moraliteit op een vergelijkbare manier.’ Grootmachten, met andere woorden, vergroten hun aanzien, legitimiteit en politieke invloed door zich als een morele autoriteit op te stellen. En precies dat is zijn belangrijkste boodschap aan de Chinese politieke top: ‘Ik heb er sterk op aangedrongen dat China zijn buitenlandse beleid moet laten leiden door de principes van het moreel realisme. Maar ik ben er niet zeker van of mijn suggesties worden opgevolgd.’

Niet-Chinese commentatoren schetsen de perspectieven op China’s toekomstige rol op het wereldtoneel soms te zeer in zwart-witte tinten: ofwel China conformeert zich aan de bestaande internationale orde, ofwel China zal zich uiteindelijk hevig verzetten tegen de bestaande orde, met alle instabiliteit en internationale veiligheidsrisico’s van dien. Yan twijfelt er niet aan dat China de huidige wereldorde ingrijpend zal veranderen, ja zelfs in toenemende mate naar zijn hand zal zetten. Als realist beschouwt hij internationale politiek in essentie als een competitie om macht. Die competitie is een zero-sum game: de groeiende macht van de ene staat gaat ten koste van het verval van de andere.

Maar de aspiratie om een dominante wereldmacht te worden moet vreedzaam zijn, vergt allianties en internationaal leiderschap. Dat klinkt geruststellend, maar zijn pleidooi voor een ‘vreedzame’ Chinese hegemonie heeft ook iets onheilspellends. Wat als de internationale gemeenschap een dergelijke Chinese hegemonie niet ziet zitten? En spreekt Yan vooral ‘zijn’ regering in Beijing aan? Of de internationale gemeenschap? Of bespeelt hij misschien wel meerdere publieken tegelijk?

Tot voor kort verschenen Yans publicaties vrijwel alleen in het Chinees. Daardoor bleven zijn denkbeelden lange tijd onbereikbaar voor een breder internationaal publiek. Daar kwam in 2011 verandering in. Toen verscheen een aantal van zijn naar het Engels vertaalde essays in boekvorm in de Princeton-China Series onder redactie van de eveneens aan Tsinghua University werkende politiek filosoof Daniel A. Bell. De bloemlezing verscheen onder de veelzeggende titel Ancient Chinese Thought: Modern Chinese Power.

‘Ik denk dat China er alles aan moet doen om ultralinkse politiek te beteugelen. We hebben met de Culturele Revolutie gezien tot wat voor catastrofes dat heeft geleid’ © World Economic Forum

Dit boek kan gezien worden als de eerste internationale oogst van een groot project dat Yan met zijn collega Xu Jin in 2005 begon. Samen hadden zij het plan opgevat om klassieke denkers uit de zogenaamde ‘Periode van Lente en Herfst’ (770-453 voor Chr.) en de ‘Periode van de Strijdende Staten’ (453-221 voor Chr.) te herlezen. Waarom juist deze periodes? Ten eerste omdat ze gekenmerkt worden door onderlinge strijd tussen kleine, regionale machten. China was nog niet verenigd onder één dynastie. Deze situatie, aldus Yan, vertoont veel parallellen met de hedendaagse wereldorde. Er is niet één supermacht, althans niet meer. In de tweede plaats staan deze periodes, vooral de Periode van de Strijdende Staten, bekend als de bloeitijd van de klassieke Chinese filosofie. Het is de tijd van Confucius (551-479 voor Chr.), Laozi (ca. 6de/5de eeuw voor Chr.) en Mencius (ca. 4de eeuw voor Chr.).

Het centrale onderscheid dat Yan maakt op basis van zijn lezing van de Chinese klassieken is dat tussen ‘hegemonie’ en ‘waar koningschap’. Beide termen staan voor verschillende modellen van leiderschap. of hegemonie is simpelweg op macht, op brute kracht, gebaseerd. Wáng of ‘waar koningschap’ is gebaseerd op macht én moraal. Sinoloog Paul van Els van de Universiteit Leiden legt mij uit dat deze termen in de werken van Chinese filosofen een soort ideaaltypes werden, waarbij wáng stond voor een ideale koning. Bà riep vooral negatieve connotaties op: een soort machtswellusteling die zich op onrechtmatige wijze macht had toegeëigend.

Volgens Yan verwierpen veel van de klassieke denkers uit de pre-Qin-periode het idee dat louter brute kracht genoeg is om een vreedzame internationale orde af te dwingen. Om de status van ‘waar koningschap’ te bereiken moet de leider of koning in kwestie deugdzaam zijn en hogere morele standaarden aanhouden dan de leider of koning van elke andere staat. Wil de dominante macht zijn hegemonie vestigen en behouden, dan moet hij een rolmodel zijn. Voorwaar geen eenvoudige opdracht voor het huidige Chinese leiderschap.

Soms presenteert Yan Xuetong zijn agenda als een puur academische. Het huidige denken over internationale betrekkingen is in zijn ogen op dit moment nog te veel verankerd in Europese concepten, gebaseerd op Europese historische ervaringen en gefundeerd in de Europese politieke filosofie. Zijn punt is dat het oude China nieuwe concepten kan aandragen om de eurocentrische theorievorming over internationale betrekkingen te verrijken en aan te scherpen.

Maar achter Yans academische agenda gaat een weinig verhulde politieke schuil. Die politieke agenda is, in zijn eigen woorden, ‘de grote opdracht van China’s opkomst’. In het presenteren van die agenda lijkt Yan soms meerdere publieken tegelijkertijd te bespelen. In zijn internationale profiel vermeldt hij bijvoorbeeld nooit dat hij tien jaar lang heeft gewerkt voor een denktank voor het Chinese ministerie van Staatsveiligheid. Ook hebben de vertalers en redacteuren van Ancient Chinese Thought: Modern Chinese Power ervoor gekozen het principe van ‘wáng’ met ‘humane authority’ te vertalen, in plaats van de meer letterlijke (Engelse) vertaling ‘true kingship’. De aan University of Manchester verbonden China-expert William Callahan vermoedt dat dit gedaan is om de boodschap van Yan wat aantrekkelijker te maken. ‘Humane authority’ glijdt er toch wat beter in bij een (voornamelijk) westers lezerspubliek dan ‘true kingship’. Maar het is de vraag of het recht doet aan Yans visie op ‘de grote opdracht van China’.

‘Volgens de standaarden van mijn theorie is China nog geen model voor de wereld’

Hoe vertaalt Yans politieke agenda zich in concrete adviezen over China’s positionering en buitenlandstrategie? Om te beginnen is het in zijn ogen glashelder dat China uit de schaduw moet treden en zijn verantwoordelijkheid als supermacht moet nemen en opeisen. Hij verwerpt het idee dat de internationale orde bestaat uit ‘gelijke’ soevereine staten. Het principe van soevereiniteit is onbetwistbaar. Maar net zoals pre-Qin-denkers gaat Yan ervan uit dat macht in de internationale arena hiërarchisch geordend is – en ook moet zijn. Niet absolute gelijkheid moet het uitgangspunt van internationale normen zijn, maar een combinatie van hiërarchische ordening en gelijkheid.

Daarmee samen hangt Yans opvatting dat de stabiliteit van een systeem van internationale normen (denk aan de Verenigde Naties en het internationaal recht) niet afhangt van het systeem zelf, maar van het voorbeeld dat grootmachten stellen. Als grootmachten verantwoordelijk leiderschap tonen, zullen kleinere landen zich eerder neerleggen bij de internationale normen die door deze grootmachten worden afgedwongen. De harmonieuze orde die volgens Yan zo ontstaat zal het resultaat zijn van ‘vrijwillige onderwerping’, niet van het gebruik of het dreigement van brute kracht (in een aflevering van Tegenlicht vertelt Yan schaterlachend dat westerse landen zich zélf vrijwillig bij de aiib hebben aangesloten).

Yan schept er een zeker genoegen in dat sommige bewegingen die hij schetst in feite al in gang zijn gezet. Veelzeggend is dat het leidende principe van China’s buitenlands beleid, geformuleerd in 1990-91 door toenmalig leider Deng Xiaoping, is vervangen. Dat principe luidde: tao guang yang huì. Letterlijk: ‘Verberg zichtbaarheid, cultiveer onzichtbaarheid’ (in de officiële vertaling van Beijing werd het omineuzer uitgelegd als: ‘Verhul je krachten, wacht je tijd af’). Deng Xiaopings leidende gedachte was dat China zich eerst economisch moest ontwikkelen en dat het buitenlandbeleid erop gericht moest zijn dat proces zo soepel en onopvallend mogelijk te laten plaatsvinden. Geen buitenlandse avonturen.

Eind oktober 2013 leek het even alsof die buitenlandstrategie officieel ten grave werd gedragen. Toen vond een conferentie plaats over China’s buitenlandbeleid waarbij alle zeven leden van het ‘Staande Comité van het Politbureau’ van de Chinese Communistische Partij (het hoogste politieke orgaan in China) aanwezig waren, een unicum. Het was op die conferentie, waarvan verslag werd gedaan door diverse Chinese media, dat president Xi Jinping in een speech voor het eerst een nieuw principe introduceerde voor China’s buitenlandse politiek: fèn fa you wéi: ‘Behaal succes door inspanning.’ Dit kan ook wel vertaald worden als: ‘Zet je in en wees een belofte.’

Volgens Yan was Xi Jinpings speech niet zozeer de aankondiging van een nieuwe beleidslijn, als wel de bevestiging van een reeds ingezette koers: China eist zijn rol als wereldmacht niet alleen in de praktijk op maar ook uit principe. ‘Die speech was consistent met mijn theorie van het moreel realisme. Maar eind 2014 werd deze principeverklaring alweer aangepast en werd gekozen voor yi jing cù zhèng: “door middel van economisch beleid internationale relaties verbeteren”. Hiermee keerde China weer enigszins terug naar de focus op economische ontwikkeling, terwijl het in de internationale politieke arena op de achtergrond probeert te blijven.’ Met Xi Jinpings optredens in Davos en op het One Belt, One Road Forum lijkt er van die achtergrondrol echter weinig terecht te komen.

Het Nieuwe Zijderoute-project lijkt wat dat betreft in Yans visie te passen: China moet voor zichzelf een welwillende omgeving creëren. Als China oog heeft voor de economische belangen van andere landen wint het aan politieke invloed. Maar voor Yan is economische samenwerking niet genoeg. China moet meer échte vrienden maken. Hij hamert er al jaren op dat China meer formele bondgenootschappen moet aangaan. Sinds begin jaren tachtig voert China een ‘non-alliantie-strategie’. Die gaat uit van onafhankelijkheid en zelfbeschikking, twee eerbiedwaardige principes in de Chinese traditie van internationale politiek met een lange geschiedenis. Yan stelt dat China hiermee moet breken. Een proactieve regionale veiligheidsstrategie, inclusief het openen van militaire bases in bevriende landen, dient in zijn ogen de nationale belangen van China. Maar op dit terrein geeft Yan toe dat hij op de troepen vooruit loopt: ‘Tot op heden heeft onze overheid geen interesse getoond in dit idee en volharden ze in de non-alliantie-strategie.’

Het blijft de vraag in hoeverre China in staat is te voldoen aan het door Yan geprezen wáng-principe van ‘waar koningschap’. Yans uitgangspunt – een blijvende constante in China’s politieke ideeëngeschiedenis van Confucius tot Yan zelf – is dat moreel leiderschap morele volgelingen voortbrengt. China moet een model voorstaan waarvan andere landen willen leren of dat zelfs willen imiteren. Ik werp Yan tegen dat het beeld van China in Nederlandse en Europese media nogal gemengd is. Enerzijds zien we de economische voorspoed, de innovatiekracht, de continuïteit en veerkracht van China’s eeuwenoude beschaving. Anderzijds zien we steeds zorgelijker kanten van China: de extreme vervuiling gesymboliseerd door Chinese stedelingen die zich met mondkapjes een weg door de smog banen; de leiderschapscultus rondom Xi Jinping; de groeiende sociaal-economische ongelijkheid die extra hypocriet overkomt omdat China in naam nog steeds door een communistische partij wordt geleid; het eenpartijsysteem dat steeds minder tegenspraak duldt. Veel Europeanen, kortom, zien China niet bepaald als een internationaal rolmodel.

‘Ik ben het helemaal eens met die observatie. Volgens de standaarden van mijn theorie is China nog geen model voor de wereld’, antwoordt Yan. ‘We zijn van ver gekomen sinds 1976, toen de Culturele Revolutie ten einde kwam. Maar er is nog een lange weg te gaan. In zijn algemeenheid denk ik dat China er alles aan moet doen om ultralinkse politiek te beteugelen. We hebben met de Culturele Revolutie gezien tot wat voor catastrofes dat heeft geleid. Vanuit het perspectief van moreel realisme moet een opkomende wereldmacht als China zich ongetwijfeld hervormen. Ik zou er voorstander van zijn als China een moderne versie van het “remonstrantiesysteem” invoert. Dit systeem van raadpleging, dat in het tijdperk van de dynastieën werd gebruikt, hield in dat ambtenaren werden aangesteld wier enige taak het was om het beleid van de keizer te monitoren en bekritiseren. Een dergelijk systeem kan helpen strategische missers te voorkomen en zowel een doorgeschoten leiderschapscultus als links radicalisme voorkomen.’

Veel van wat Yan voorstelt lijkt op het eerste gezicht geruststellend. China moet internationaal leiderschap tonen, een moreel rolmodel zijn voor andere landen, allianties aangaan, zich meer openstellen naar het buitenland en een vreedzame internationale orde nastreven volgens het wáng-principe. De tegenpool in zijn verhaal zijn altijd de Verenigde Staten, die het bà-principe van ‘hegemonie’ representeren. Dit is wel een erg simpel schema: de VS zijn de bad guy (met George W. Bush’s unilateralisme als dieptepunt), China de good guy (hoewel er dus nog veel werk te doen is).

Maar kijkend naar de naoorlogse Amerikaanse internationale politiek valt vooral op dat de VS zich vaak als ‘moreel’ leider (van het ‘vrije Westen’) heeft proberen te manifesteren. Zonder twijfel is het Amerikaanse buitenlands beleid met terugkerende regelmaat diepgaand hypocriet, moorddadig, opportunistisch en contradictoir geweest. Maar elke supermacht zal zijn buitenlandse beleid met een aura van morele superioriteit proberen te omkleden. Bush’s doctrine van de ‘Axis of Evil’ en de inval in Irak (vrijheid en democratie!) vertoonden geen tekort aan moraliteit, eerder een overschot. Het laat zien dat morele autoriteit in the eye of the beholder is. Hoe kan de wereld er zeker van zijn dat in een door China gedomineerde wereldorde ‘moraliteit’ niet simpelweg dat is wat China de wereld vertelt dat het is?

‘Dat is een goede vraag’, antwoordt Yan. ‘Natuurlijk hebben verschillende volkeren verschillende opvattingen over wat moreel is. Maar dat betekent niet dat er geen basale universele waarden zijn. De morele autoriteit van de leidende wereldmacht wordt uiteindelijk beoordeeld door de internationale gemeenschap. Mijn suggestie is niet dat China’s beleid voor iedereen acceptabel moet zijn. Zolang het maar acceptabel is voor een meerderheid van de leden van de Verenigde Naties, in plaats van een klein ideologisch blok.’

Zo bezien is Yans realisme bovenal berekenend. Maar ook onheilspellend. Machtsstrijd blijft de alfa en omega van internationale politiek. Begin dit jaar schreef hij nog op de opiniepagina van The New York Times dat met Trump aan het roer de verhoudingen tussen China en de VS onvermijdelijk zullen verslechteren. ‘In de voorzienbare toekomst vormt confrontatie de kern van de relatie tussen de twee giganten.’