
Op een koude middag begin februari 1913 stond de Australiër Douglas Mawson aan de kust van de Zuidelijke Oceaan, en staarde over de zee waar zijn schip een paar uur eerder was weggevaren, om te voorkomen dat het acht maanden vastgevroren zou zitten in het pakijs van Antarctica. Om de zuidelijke poolwinter te doorstaan, met zijn maandenlange nacht, waren weinig plekken zo ongeschikt als deze Kaap Denison. Het is de winderigste plek op aarde, met gemiddeld windkracht acht, en heeft ’s winters temperaturen van tientallen graden onder nul. Mawsons schip Aurora had er bijna een maand voor anker gelegen. En Mawson arriveerde ruim een maand te laat.
De Australische expeditie had een groot stuk onbekende kust van Antarctica in kaart gebracht en de leden hadden in verschillende teams ontdekkingstochten gemaakt in het binnenland. Met een Zwitserse en een Britse metgezel was Mawson drie maanden eerder met ski’s en hondensleden het achterland in getrokken. Ze hadden vijf voorspoedige weken achter de rug, toen op de terugweg hun lot keerde. Op vijfhonderd kilometer van hun basis viel de sneeuwblind geworden luitenant Belgrave Ninnis, samen met de beste sledehonden, de tent en het meeste proviand, meer dan vijftig meter diep in een gletsjerspleet.
Mawson en zijn metgezel Xavier Mertz begonnen aan de terugtocht, waarbij ze een voor een de sledehonden opaten. Ze vorderden steeds trager toen Mertz ziek werd, zichzelf begon te bijten en begon te ijlen. Nadat ook Mertz was gestorven moest de ernstig verzwakte Mawson nog 160 kilometer verder. Hij deed er een maand over. Eenmaal miste een zoekteam hem op een haar na, hij werd soms dagenlang opgehouden door stormen, hij bungelde een paar keer aan zijn slee in gletsjerspleten en hij miste dus net zijn boot. De expeditieleden die waren achtergebleven telegrafeerden direct de Aurora, maar die lukte het vanwege een storm niet meer om de mannen op te halen. In november, de volgende lente, werd Mawson eindelijk opgepikt en naar huis gebracht.
De geschiedenis van de ontdekking van het zuidelijkste continent op aarde staat bol van dit soort verhalen. De mooiste en ijzingwekkendste vallen allemaal in een periode die het ‘Heroïsche Tijdperk van Antarctische Verkenningen’ wordt genoemd, begin twintigste eeuw, een fase die begon met een Belgische tocht naar het onbekende, en eindigde met de onheroïsche dood van een van de grootste ontdekkers, Ernest Shackleton. Het ‘Mechanische Tijdperk’ volgde daarna, en alleen al die naam geeft het statusverschil aan tussen deze twee perioden.
De geschiedenis van zuidelijke ontdekkingsreizen begon precies tweehonderd jaar geleden, met de aankomst bij Antarctica van een Russische marineofficier die luisterde naar de naam Fabian Gottlieb Thaddeus von Bellingshausen. De menselijke geschiedenis van Antarctica zelf is ouder. Die begon bij de Griekse astronoom Ptolemaeus, die opperde dat er een groot continent over de pool lag en over een groot deel van het zuidelijk halfrond, genaamd Terra Australis Incognita. Nogal wat zeelieden zijn ernaar op zoek geweest, waaronder Polynesiërs. Maar ook Jacob Roggeveen, die in plaats daarvan op Paaseiland stuitte, en James Cook, die drie jaar lang naar het onbekende land zocht. Na eindeloze tochten langs ijsschotsen en barre eilanden voorspelde Cook: ‘Geen man zal verder gaan dan ik en het land naar het Zuiden zal nooit worden ontdekt.’ Als dat land bestond, was het ‘een land vervloekt door de natuur’, meende Cook, en ‘geheel nutteloos voor zijn ontdekker of diens natie’.
Het aanbreken van een lange vrede in Europa, na Napoleons Waterloo, luidde nieuwe interesse in Terra Australis in: als Europese landen geen glorie konden zoeken op het slagveld, dan moest dat maar elders. Van verschillende ontdekkingsreizigers was het de Baltisch-Duitse Von Bellingshausen die Antarctica voor het eerst in zicht kreeg, in 1820. In de jaren daarna zetten andere ontdekkers voor het eerst voet aan wal (of op het ijs). Omdat expedities zo duur waren, en de gehoopte megawinsten van pelzen en walvissen maar mager uitpakten, verplaatste de rooftocht van de negentiende eeuw zich naar andere werelddelen.
Maar de zoektocht naar persoonlijke en nationale roem, avontuur en erkenning dreef een reeks mannen terug naar het zuiden. Het bereiken van de Zuidpool was een belangrijk doel van de expedities die vanaf het einde van de negentiende eeuw zuidwaarts voeren, maar niet het enige of altijd het belangrijkste. Er waren ook kusten, gebergten en gletsjers te ontdekken en te vernoemen naar monarchen en geldschieters. Er waren wetenschappelijke ontdekkingen te doen, diersoorten te ontdekken, wateren in kaart te brengen, en wie de pool niet kon bereiken kon wel het ‘Verste Zuid’ tijdelijk op zijn naam schrijven: de laagste breedtegraad ooit bereikt.
De eerste expeditie die dat deed, was verrassend genoeg een Belgische. De leider was Baron Adrien de Gerlache de Gomery, zoon uit een adellijke familie uit Hasselt. Gerlache had als zeventienjarige jongen al aangemonsterd op een lijnschip naar Amerika, en verliet later de universiteit om in dienst te gaan bij de Belgische marine. Zijn bemanning was heel divers en internationaal, onder wie de Noor Roald Amundsen, die later als eerste de Zuidpool zou bereiken, en de Amerikaan Frederick Cook, die de ontdekking van de Noordpool zou claimen.
Helaas was de Belgische expeditie niet alleen de eerste, maar ook een van de slechtst geleide en meest chaotische Zuidpoolexpedities ooit. Gerlache’s Belgica verliet Antwerpen in 1897, en in Oostende liepen de eerste bemanningsleden al weg. Verder zuidwaarts namen dronkenschap, werkweigering en rivaliteit zulke proporties aan dat Gerlache de Chileense marine vroeg om de orde aan zijn schip te herstellen. Veel te laat en onderbemand arriveerde de Belgica in het poolgebied, en kwam vast te zitten in het ijs.
De volgende maanden waren absoluut hels, in duisternis, met tekort aan voedsel, warmte en vitamine C. De volledige bemanning werd ziek en Gerlache moest het commando afstaan; depressie ging als een epidemie rond en trof zelfs de scheepskat. Volgens de scheepsarts verloren verschillende matrozen hun verstand, en meldde een matroos dat hij ‘terugging naar België’, voor hij van boord stapte, de duisternis in. ‘Onze ogen zijn dof en levenloos’, noteerde de stuurman in zijn dagboek. ‘Het kostte slechts een ononderbroken nacht van zestienhonderd uur om oude mannen van ons te maken.’ Na een jaar hakte de bemanning zich net voor de volgende winter vrij. Terug in België werd Gerlache onthaald als held en werd in elke gemeente het volkslied gespeeld.

De volgende twintig jaar zouden er zeventien expedities naar Antarctica worden gestuurd: Britse, Duitse, Franse, maar ook een Zweedse, Schotse en Japanse. In geen enkel land had die poolexploratie echter zo’n grote betekenis als in Groot-Brittannië. Dat had veel te maken met de roem en het tragische lot van de twee belangrijkste Britse expeditieleiders, Robert Falcon Scott en Ernest Shackleton.
Scott was een marineofficier die zich op een handige manier hoofd van een wetenschappelijke missie had gemaakt. Zijn eerste expeditie vertrok in 1901, met het bereiken van de Zuidpool als slechts een van de doelen. De hele onderneming was een harde leerschool voor de onervaren expeditieleden, net als de poging die Scott met twee anderen deed om de Zuidpool te bereiken. Het driemansteam had sledehonden, maar wist daar niet goed mee om te gaan, en had verkeerd en te weinig voedsel meegenomen. De poging faalde. Ondertussen bleef het expeditieschip Discovery maar vastgevroren in het ijs. Toen de expeditie tweemaal overwinterd had, begon de Britse regering te vermoeden dat Scotts mannen zich te veel vermaakten op de Zuidpool, en eiste een terugkeer, met of zonder Discovery. In 1904 keerde Scott eindelijk terug, naar een heldenonthaal.
Een paar expedities later – onder meer van een Duitse professor die ‘Verste Zuid’ en ander eregedoe geen bal interesseerde, en een Zweedse expeditie die tweemaal moest overwinteren, de tweede keer op walvisblubber en elfhonderd pinguïns – leidde Ernest Shackleton zijn eerste poolmissie zuidwaarts. Shackleton was luitenant geweest onder Scott en een van zijn twee metgezellen op de mislukte poging om de Zuidpool te bereiken. Nu deed hij een eigen poging, gehinderd door een krap budget, de jaloezie van Scott en de keuze om trekpaarden te gebruiken in plaats van sledehonden.
Een van Shackletons teams bereikte de magnetische Zuidpool (en claimde die voor het Britse Rijk). Shackleton zelf kwam in januari 1909 op 150 kilometer van de geografische Zuidpool. Hij zou die waarschijnlijk halen als hij doorzette, maar hij vreesde de terugweg. ‘Ik dacht, schat, dat je liever een levende ezel had dan een dode leeuw’, schreef hij zijn vrouw nadat hij zijn beslissing had genomen.
Dat maakte de weg vrij voor een tweede poging van Scott, die een bemanning kon kiezen uit ruim achtduizend vrijwilligers uit de hele wereld. Scott wist dat een Japanse en een Australische expeditie ook zuidwaarts gingen, maar maakte zich daar niet veel zorgen om. Een grotere potentiële rivaal school in de Noor Roald Amundsen, die als eerste de Noordwestelijke Doorvaart had gevaren van de Atlantische naar de Stille Oceaan. Maar Amundsen had aangekondigd met zijn schip Fram als eerste naar de Noordpool te gaan. Tijdens zijn voorbereidingen in Melbourne ontving Scott echter een telegram van Amundsen: ‘Beg leave to inform you Fram proceeding Antarctica.’ Nadat de Amerikanen Frederick Cook en Robert Peary beiden claimden dat zij als eerste de Noordpool hadden bereikt, had Amundsen in het geheim het doel van zijn expeditie gewijzigd. De race was nu ingezet.
Scott probeerde kalm door te gaan met waar hij mee bezig was, inclusief wetenschappelijke missies. Maar toen Amundsens schip ruim zeshonderd kilometer oostelijker werd gesignaleerd, en honderd kilometer dichter bij de pool, kroop de onrust in zijn kamp. Beide expedities gebruikten 1911 om voorbereidingen te treffen voor een poolpoging zodra de lente het zou toelaten, later in dat jaar. Amundsen had een kortere route, maar moest door het nog nooit begane Transantarctisch Gebergte; Scott kon Shackletons route volgen. Veel belangrijker bleek Amundsens keuze voor sledes getrokken door honden; Scott koos voor Siberische trekpaarden en nog experimentele motorsleeën.
Amundsen vertrok begin september, maar moest al snel terugkeren door extreme kou, tot wel min vijftig. Een dikke maand later vertrok hij opnieuw, nog steeds elf dagen eerder dan Scott. Amundsen had zijn tocht en materiaal tot in extreem detail voorbereid en vorderde snel, soms opgehouden door sneeuwstormen en moeilijk terrein. Half december 1911 bereikte hij de Zuidpool, bleef er drie dagen meten om zeker te weten dat hij op het goede plekje stond, en skiede toen terug. Hij had bijna 3500 kilometer over Antarctica afgelegd.
Scott kende veel meer problemen, maar bereikte wel de pool – ruim tien jaar nadat hij er voor het eerst koers naar had gezet, en vijf weken na Amundsen. Het was ‘een afschuwelijke dag’, schreef Scott, met harde tegenwind bij min dertig, en het onthutsende gezicht van een kleine tent met een Noorse vlag erboven. ‘Grote God! Dit is een vreselijke plek’, schreef Scott in zijn dagboek, ‘en hoe vreselijk dat we erheen hebben gezwoegd zonder de beloning van een voorsprong.’
Het was echter niet deze heenreis die legendarisch zou worden, maar de terugreis. Die begon goed, maar de vijf mannen raakten steeds verder verzwakt, ondervoed en moedeloos. De grote Welshe matroos Evans was de eerste die stierf. Om de anderen niet meer tot last te zijn, liep de ernstig zieke officier Oates een sneeuwstorm in na de famous last words: ‘Ik ga even naar buiten, en kan wel een tijd weg zijn.’ De laatste drie mannen, onder wie Scott, stierven op achttien kilometer van hun volgende voedseldepot. ‘We zullen het tot het laatst volhouden, maar we worden zwakker, en het einde kan niet ver zijn’, schreef Scott als laatste regels in zijn dagboek. ‘Het is jammer, maar ik denk niet dat ik nog meer kan schrijven.’
In Groot-Brittannië sloeg het verhaal van Scott in als een bom. De dode ontdekker werd onmiddellijk gecanoniseerd in het Britse pantheon en hij werd een nationale legende. Zijn status is opmerkelijk voor iemand die bij de derde Britse poolpoging verloor van een Noor en stierf op de terugweg. De Amerikaanse cultuurhistoricus Stephanie Barczewski, die twee boeken schreef over de rol van Antarctische helden in de Britse cultuur, heeft een antwoord waarom. ‘Van 1912 tot de jaren zestig was Scott een enorme held in Groot-Brittannië. En Amundsen werd steeds heftiger geminacht, omdat hij op onwaardige wijze de eer gestolen zou hebben die Scott toekwam’, zegt ze in een telefonisch gesprek. ‘In de jaren en zelfs decennia na de Eerste Wereldoorlog zochten Britten naar manieren om de dood betekenisvol te maken. En het verhaal van Scott was daar perfect voor. Het is ook mooi opgetekend, want Scott was een goede schrijver en schreef een heel roerend dagboek. Het hielp Britten om zijn heroïsche opoffering te zien als iets wat parallellen had met de offers van zoveel mensen en families tijdens de Eerste Wereldoorlog. En dat bleef zo tot na de Tweede Wereldoorlog. Het is geen wonder dat in 1948 Scott of the Antarctic werd gemaakt, en dat de film zo’n groot succes was.’
Maar Scotts reputatie daalde ook weer. ‘In de jaren zestig zochten Britten naar andere verhalen. Het triomfalistische perspectief op de oorlog werd minder interessant gevonden. En Scott, een traditionele held, werd kritischer bekeken, en zijn beslissingen ook. We zien dan dat een andere Britse poolreiziger, Ernest Shackleton, Scott begint te overvleugelen als populaire held.’
Shackleton is de andere grote Antarctica-legende. Hij kwam uit een middenklassengezin, was boven zijn klasse getrouwd en had daarna weinig succes in zaken. De Zuidpool was voor hem een nieuwe kans op status. Hij was een belangrijk lid van Scotts eerste expeditie van 1901 tot 1904 en had daarna bijna de Zuidpool bereikt op zijn eerste eigen expeditie in 1909. Na Scotts dood organiseerde hij zijn tweede expeditie, nu om als eerste mens Antarctica dwars over te steken.
De tegenslag waar de Britten op geabonneerd leken, sloeg ook nu weer toe. Nog voor Shackleton aan land kon gaan, raakte zijn schip Endurance begin 1915 vast in het ijs van de Weddellzee. Acht maanden lang dreef het tussen de opeengehoopte ijsschotsen mee, tot het in oktober werd vermorzeld. Toen begon de overlevingstocht die Shackleton beroemd zou maken en hem in het rijtje plaatste (volgens het heerlijke true survival-boek Endurance van Edward Lansing) van ‘de Napoleons, de Nelsons, de Alexanders’. Maandenlang kampeerden de expeditieleden op het poolijs, sleurden ze de reddingssloepen van de Endurance achter zich aan en overleefden allerlei gevaren, tot zij bij de invallende winter van 1916 op Olifantseiland stonden, aan de Zuidelijke Oceaan.
Daar stak Shackleton met drie gezellen van wal in een zes meter lange open sloep met geïmproviseerd zeil, voor een van de meest verbluffende zeereizen ooit gemaakt. In een nietig kuipje waar constant golven overheen sloegen en dat steeds moest worden vrijgehakt van ijs, met alleen om de paar dagen een glimp van de zon om mee te navigeren, staken de mannen ruim dertienhonderd kilometer woeste zee over, en bereikten het eiland Zuid-Georgia. Shackleton liet direct zijn mannen ophalen; niet één verloor het leven.
In de jaren daarna zocht Shackleton een nieuw doel, maar vond dat niet als diplomaat in Zuid-Amerika en niet in het Britse expeditieleger dat met de Witten meevocht in de Russische Burgeroorlog tegen de Roden. ‘Ik voel me nutteloos als ik niet een storm kan trotseren in wilde landen’, schreef hij zijn vrouw. In 1921 stierf hij aan een hartaanval tijdens zijn laatste poolexpeditie, nog voor hij het poolgebied had bereikt. Het ‘Heroïsche Tijdperk van Antarctische Verkenningen’ was daarmee voorbij.
‘De legendes van Scott en Shackleton zijn met elkaar verbonden. Als de een populairder is, neemt de status van de ander af, en vice versa’, zegt Stephanie Barczewski. ‘Dat ligt niet aan de mannen zelf, maar aan de mythologisering van hun verhalen. Shackleton staat voor heroïsch avontuur en succes, Scott voor heroïsch falen. Het concept van heroïsch falen is belangrijker in de Britse cultuur dan in andere landen. Het komt op in de negentiende eeuw en is belangrijk in de twintigste. Je kunt het zien als antwoord op de morele vragen die imperialisme en een mondiaal rijk opriepen. Heroïsch falen geeft daar een fictieve dekking voor: Britse helden die zich opofferen ten bate van de mensheid. George Mallory (die begin jaren twintig stierf nabij de top van Mount Everest – rvdh) is daar ook een goed voorbeeld van: de knappe, perfecte Engelsman. Daarom wordt in Groot-Brittannië het debat ook zo belangrijk gevonden of Mallory de top van de Everest had gehaald, en of Scott de juiste orders gaf voor zijn terugtocht of ernstige fouten maakte.’
Poolhistorica Karen May, een schrijver van Polar Record, het blad van het Scott Institute aan Cambridge en de prominentste onderzoeker op dit gebied, denkt daar anders over. ‘Barczewski’s hypothese over heroïsch falen komt in mijn ogen voort uit het projecteren van moderne waarden en hedendaags ongemak met imperialisme op het verleden. Dat ongemak bestond destijds niet’, mailt zij in antwoord op enkele vragen. Ook Barczewski’s reden voor het blijvende debat rond Scott verwerpt ze. ‘Scotts expeditie genereert nog zoveel aandacht omdat het idee dat Scott niet gered wilde worden met honden niet past bij zijn status als held, maar ook omdat het simpelweg een verbluffend heroïsch verhaal is. Het is moeilijk om je niet met hem te vereenzelvigen. Net als andere onderzoekers zou ikzelf ook niet zoveel tijd in het onderzoek steken als ik geen persoonlijke verbinding voelde met het onderwerp. Ik ben blij dat mensen zich door nieuw onderzoek afkeren van het “poolrevisionisme” en terugkeren naar de blik op Scott als een held.’
Met ‘poolrevisionisme’ doelt May op de controversiële reconstructie Scott and Amundsen: The Last Place on Earth uit 1979, van Roland Huntford. Dat boek was een intellectuele moordaanslag op Scotts reputatie. Scott was simpelweg een slechte leider, betoogde Huntford, een heroïsche kluns die verloor van een meer competente en professionele rivaal en die dure fouten maakte die hem en anderen het leven kostten. Het standaardbeeld dat men had van Scott was daarna beduidend minder positief dan daarvoor.
Huntfords aanval vloeide echter allerminst voort uit de tegencultuur van de jaren zestig, stelt Barczewski. ‘Huntford past juist in de conservatieve heropleving van de jaren tachtig, waar ook Margaret Thatcher bij hoort’, zegt ze. ‘Huntford haatte het heroïsch-falen-element in de Britse cultuur. Voor hem paste dat bij het idee dat de Britse neergang in de twintigste eeuw onvermijdelijk was, geworteld in mondiale ontwikkelingen en de neergang van de Britse industrie. Huntford zag het verlies van het Empire als het gevolg van erosie van het Britse karakter en het falen van de nationale wil. Daar was niets heroïsch aan, vond hij. Het maakte hem woedend dat Scott zo werd vereerd als held, terwijl Scott in zijn ogen zo overduidelijk een mislukkeling was.’
Dat is gelukkig rechtgezet, schrijft Karen May. ‘De poolrevisionisten van de jaren zeventig besloten kennelijk dat het onderhoudender en lucratiever was om Scott neer te zetten als harteloze tiran. Dat komt totaal niet overeen met zijn zorg voor gewonde expeditieleden, met zijn opgeschreven gedachten, en met de primaire bronnen over zijn expeditie. Ook de theorie dat hij een ramp veroorzaakte door slechte orders, met name over de sledehonden, is verworpen. Ikzelf heb kunnen vaststellen dat de hondenmenner Cecil Meares heeft verzonnen dat Scott niet wilde dat hij met hondensleden werd gered, en dat Meares het grootste aandeel had in de tragedie.’
‘Gelukkig ziet het merendeel van de Britten Scott nog altijd als onzelfzuchtige held’, aldus May. Ze citeert Johannes 15:13: ‘Er is geen grotere liefde dan je leven geven voor je vrienden.’ ‘Mijn eerste reactie op poolreizigers was om hen letterlijk als supermensen te zien’, zegt ze. ‘Hun ongelooflijke uithoudingsvermogen, de risico’s die ze trotseerden, de afstanden die ze aflegden over het slechtste terrein van de planeet. Gelukkig bewegen mensen zich tegenwoordig af van de moderne verdraaiingen van het poolrevisionisme en terug naar de primaire bronnen die Scott tonen als wat hij is: een held.’