
Een half jaar geleden zou een boek over energiepolitiek een behoorlijk coronaprobleem hebben gehad. De deltavariant hield Europa in lockdown en de wereld had net anderhalf jaar van economische stilstand en krimpend energieverbruik achter de rug. De geopolitiek van olie en gas zou niet voor iedereen de meest urgente kwestie hebben geleken om de wereld mee te begrijpen.
Maar hoe anders is dat nu. Eerst draaide de Russische president Poetin eind vorig jaar de gaskraan naar Europa een stukje dicht, wat sommige Europeanen al behoorlijk liet schrikken. Een veel grotere schok was de Russische invasie van Oekraïne, die iedereen er in één klap aan herinnerde hoe afhankelijk we van energie zijn, en hoeveel macht Rusland door zijn gas- en olieleidingen heeft over Europa. ‘Eigenlijk alle politiek in Europa wordt op dit moment doordrongen van het energieprobleem’, zegt Helen Thompson.
Thompson is hoogleraar politieke economie aan de Universiteit van Cambridge, medewerker van het Britse weekblad The New Statesman en jarenlang mede-host van de nu beëindigde podcast Talking Politics. Haar boek Disorder: Hard Times in the 21st Century zou inderdaad een half jaar geleden verschijnen, maar de publicatie werd vooruitgeduwd naar 24 februari van dit jaar: de dag van de Russische inval. ‘Dat was behoorlijk vreemd’, zegt Thompson. ‘Maar het heeft het een stuk makkelijker gemaakt om mensen ervan te overtuigen dat de geopolitiek van energie er werkelijk toe doet.’
Hoewel de Russisch-Oekraïense oorlog niet in Disorder voorkomt, is het onmogelijk om het boek niet als handleiding bij de huidige tijd te lezen. Thompson biedt een ongewoon brede analyse van onze tijd, die uiteenloopt van politieke filosofie tot de details van olieraffinage, en van anti-inflatiebeleid tot machtspolitiek tussen landen. Lange geschiedenis en ‘structurele’ factoren zijn voor Thompson altijd belangrijker dan incidenten om het heden te verklaren. En van die structurele factoren doet één er het meest toe: hoe de wereld energie produceert, verhandelt en consumeert. Voor Thompson loopt er dan ook een rechte lijn van de manier waarop de olieproductie en -consumptie sinds de Tweede Wereldoorlog zijn veranderd naar de Brexit, anti-immigratiepartijen en Donald Trump.
Europeanen heeft het decennialang ontbroken aan realisme, vindt Thompson, over waar de olie en het gas die we opstoken fysiek vandaan komen, en welke geopolitieke consequenties dat heeft voor de energie-producerende en de energie-consumerende landen. En daar stopt het volgens haar niet. Fossiele brandstoffen zijn de sleutel om de politieke problemen in westerse landen te begrijpen, niet alleen de machtspolitiek tussen grote landen maar ook het populisme in onze democratieën en de gevaarlijke instabiliteit van ons monetaire systeem. Ze zijn ook de sleutel om de problemen te begrijpen die ons te wachten staan.
Uiteraard liggen voor Thompson de wortels van de oorlog tussen Oekraïne en Rusland ook in energiepolitiek. ‘Toen de Koude Oorlog afliep en de Sovjet-Unie uit elkaar viel, zag je direct spanningen ontstaan rond energie’, zegt ze via een beeldverbinding vanuit Cambridge. ‘De Sovjet-Unie had in de jaren zestig leidingen voor olie naar Europa gelegd en in de jaren zeventig en tachtig voor gas. Het einde van de Koude Oorlog veranderde de geopolitiek van die leidingen enorm. Eerst liepen ze recht vanuit de Sovjet-Unie Polen en Hongarije in, maar nu verlieten ze Rusland via onafhankelijke staten, Wit-Rusland en Oekraïne. En die beheersten daarmee Ruslands belangrijkste export. Rusland begon direct manieren te zoeken om daar onderuit te komen.’
De wereld na Oekraïne
De invloed van de Russische inval in Oekraïne strekt veel verder dan de regio. Opeens vormt het Westen weer een blok tegenover het Oosten. De oorlog heeft de EU nu al tot daadkracht aangezet, heeft de Navo weer relevant gemaakt en zorgt er ook voor dat de wereldwijde voedselvoorziening opnieuw hoog op de agenda staat. De komende weken interviewt De Groene wetenschappers en denkers over de geopolitieke toekomst.
Politiek en energie liepen vanaf dat moment voor Oekraïne voortdurend door elkaar. Rusland begon met plannen voor de gasleidingen die direct vanuit Rusland naar Duitsland en Turkije zouden lopen, en die Oekraïne voor zijn energie volledig afhankelijk zou maken van Rusland. Bij het associatieakkoord dat Oekraïne tekende met de EU, bij het akkoord dat Oekraïne vervolgens met Rusland sloot, bij de Russische annexatie van de Krim in 2014: steeds speelde energie volgens Thompson een cruciale rol. ‘Wat je bij Oekraïne ziet, is hoe de energieafhankelijkheid van een land en financiële kwetsbaarheid samen kunnen komen en geopolitieke spanning veroorzaken. De landen van de EU hebben zich daar nooit raad mee geweten. Ze maakten zich medeplichtig aan Ruslands strategie om via energie macht over Oekraïne uit te oefenen. De EU heeft de hele periode na de Koude Oorlog niet geweten hoe ze met dat probleem moest omgaan, of hoe het er een coherente strategie voor moest ontwikkelen.’
Die onzekerheid is nu ingeruild voor een grote vastberadenheid om Oekraïne te steunen, en een gevoel dat westerse democratieën via dit nieuwe project hun energie, eenheid en doelstellingen weer hervonden hebben. Thompson is niet overtuigd: ‘Er is wel duidelijk iets in die richting gebeurd, maar ik denk dat het idee van een grote omslag nogal overdreven is. De nieuwe eenheid is er vooral het gevolg van dat twee wereldbeelden aan stukken zijn geslagen, namelijk het Duitse en het Franse. Het Duitse buitenlandbeleid in Europa is de laatste vijftig jaar gebaseerd op het idee, of eigenlijk op de noodzaak, om een manier van samenleven te vinden met de Sovjet-Unie en later met Rusland. De Duitse regering heeft in feite elk standpunt dat ze de laatste halve eeuw heeft ingenomen over energie, defensie, machtspolitiek en Russische bedoelingen sinds februari op z’n kop gezet.
En de Franse president Macron hield tot niet zo lang geleden grootse toespraken waarin hij in feite zei dat de hele toekomst van het Europese project afhing van détente met Rusland. Hij maakte er een beschavingskwestie van, iets wat draaide om de erkenning dat Rusland deel uitmaakt van de Europese beschaving, en hij sprak die taal nog steeds toen hij in de weken voor de Russische invasie diplomatie bedreef met Poetin. Die lijn is volledig kapot. Het geopolitieke standpunt dat gelijk heeft gekregen is dat van Polen, maar Polen kan de Europese Unie niet leiden. Dus hoe de EU hier uit gaat komen, is nog niet duidelijk.’
Voor Thompson is het vooral veelzeggend hoe Europese landen op deze crisis reageerden. ‘Wat tot nu toe vooral opvalt, is hoe ver westerse regeringen willen gaan om te voorkomen dat hun burgers economische pijn lijden. In de eerste oorlogsmaanden omzeilden Europese regeringen omzichtig sancties op Russisch gas en olie, waardoor we de oorlogskas van Moskou bleven vullen. Dat is sindsdien wel iets veranderd, omdat regeringen zien dat de economische pijn toch wel komt. Maar het blijft een grote vraag of de Europese vastbeslotenheid overeind blijft als die pijn echt bijt.
Wat dit moment me dan ook vooral leert, is een les voor de toekomst voorbij de oorlog in Oekraïne. Als we straks van de huidige oorlog naar de energietransitie gaan – de omslag van een economie gebaseerd op fossiele brandstoffen naar een economie gebaseerd op hernieuwbare bronnen – dan kunnen we verwachten dat westerse democratische regeringen weinig van hun burgers zullen willen eisen. En dat betekent dat we veel moeilijke politiek kunnen verwachten, vooral wat de verdeling betreft van de economische pijn die met zo’n transitie gepaard gaat, en de verdeling van de beschikbare energie. Dat blijft voor westerse democratieën heel moeilijk terrein.’
In het wereldbeeld van Helen Thompson komt heel veel bij elkaar, maar is heel veel van wat er in de wereld gebeurt ook terug te leiden tot één basis. De moderne economie is gebaseerd op energie, en de onderlaag van energie – hoe olie, gas en kolen en andere brandstoffen worden geproduceerd, verkocht en geconsumeerd – is de voornaamste aanjager van wat er in de bovenlaag van internationale en binnenlandse politiek gebeurt.
De jaren zeventig zijn een scharnierpunt in Thompsons verhaal. Tot dan waren de VS met afstand de grootste producent en consument van energie, en beheersten grote westerse bedrijven (de ‘Seven Sisters’) de belangrijkste energiebron: olie. Maar daarna begon alles te schuiven. De Sovjet-Unie en Saoedi-Arabië haalden de VS bij, de westerse greep op energie verdween en de veranderende energiesituatie zette veranderingen in gang die de economische en politieke stabiliteit in westerse democratieën ondergroeven. Het stabiele internationale economische systeem dat na de Tweede Wereldoorlog was afgesproken in Bretton Woods werd onttakeld, en in plaats daarvan kwam een economisch systeem op dat was verbonden aan internationaal bankieren, dat op zijn beurt weer aan energiehandel en -speculatie verbonden was.
Westerse democratieën richtten zich in Thompsons analyse minder op de belangen van de grootste groep stemmers, en meer op de belangen van dat nieuwe economische systeem. Ze kregen oligarchische en aristocratische trekken, waar een populistische tegenreactie op kwam – de populistische revoltes van de laatste twintig jaar. (Thompson ziet daarin een treffende gelijkenis met de cyclus van politieke systemen die de Griekse historicus Polybios beschreef: het begint bij politieke chaos, dan monarchie, tirannie, aristocratie, oligarchie, democratie, ochlocratie – de heerschappij van volksmeutes – en weer chaos.)
Het is geen eenvoudige analyse, en ook geen optimistische, maar wel een die volgens Thompson duidelijk maakt hoe belangrijk beslissingen zijn over energie. ‘De jaren zeventig zijn in dat opzicht een cruciaal decennium’, zegt ze. ‘Het was een decennium waarin iedereen in westerse democratieën heel duidelijk begreep dat hun economie energieschokken ervoer. In dat decennium verloor Groot-Brittannië zijn vermogen om collectieve Europese energiebelangen in het Midden-Oosten te verdedigen, waren de VS niet langer zelfvoorzienend in energie en grepen voormalige koloniën – in wat in feite een vorm van dekolonisatie was – de controle over hun eigen energiesector. De schok van die drie dingen was voor westerse landen heel groot. Het was voor het publiek duidelijk dat regeringen worstelden en oplossingen probeerden te zoeken voor een energieprobleem, en dat dit probleem aan de basis lag van hun economische en politieke realiteit.’

Het besef van dat probleem – en van de compromissen en de economische pijn die het soms vereiste – is volgens Thompson sindsdien verdwenen: ‘Na die moeilijke jaren zeventig volgde een soort intermezzo, van de jaren tachtig tot het begin van de jaren 2000. In die jaren verdween het energievraagstuk niet – het was er nog steeds, en opeenvolgende Amerikaanse regeringen probeerden in die periode een rol te vinden als verdediger van westerse energiebelangen in het Midden-Oosten – maar de energieproblemen vertaalden zich niet opnieuw in hoge prijzen. Dus die periode was, gezien vanuit het energieprobleem, goedaardig voor de wereldeconomie en voor de economie van westerse landen, zelfs toen China vanaf de jaren negentig steeds meer energie ging gebruiken.’
Thompson vervolgt: ‘Halverwege het eerste decennium van deze eeuw veranderen de zaken radicaal. Verschillende olieproducerende landen hebben problemen, zoals Iran en Venezuela, en dat wordt verergerd door de Irakoorlog. China’s vraag naar olie versnelt, en er is niet één olieproducent die een antwoord heeft op de groeiende vraag. In 2008 zijn de olieprijzen hoger dan ooit tevoren, veel hoger dan in de jaren zeventig. Er is dan ook een oliecrisis, en westerse economieën kijken tegen een recessie aan.
Het vreemde is dat dit gemaskeerd wordt. Precies op dat moment gaat de bank Lehman Brothers failliet, en belandt de wereld in een financiële crisis. Als die voorbij is, beleven de Verenigde Staten een olie-boom, veroorzaakt door een nieuwe methode om olie te winnen: schalieolie. Er is dan korte tijd te veel olieaanbod. Maar dit is slechts tijdelijk. In 2016 sluit de opec, het in de jaren zeventig opgerichte verbond van olieproducenten, een overeenkomst met Rusland, opec-plus. We leven nu in een wereld waarin opec-plus in wezen de scheidsrechter is over wereldolieprijzen, en waarin het dus grote economische macht over westerse landen heeft.
Ook dit werd tijdelijk gemaskeerd, door de coronarecessie. Maar we zien het nu duidelijk: onze tijd lijkt op de jaren zeventig. We beleven opnieuw een energieschok en olieproducerende landen werken samen om macht op ons uit te oefenen. Saoedi-Arabië en andere Golfstaten hebben Amerikaanse druk weerstaan om de inval te veroordelen. Ik denk niet dat ze Rusland zullen laten vallen, en China moedigt ze daarin aan. Het plaatst westerse regeringen in een behoorlijk moeilijke positie, in een tijd waarin energieprijzen hoog zijn en snel stijgen, waarin de Amerikaanse schalieolie-industrie dat niet kan compenseren, en waarin we Rusland willen confronteren met een internationaal antwoord op zijn inval in Oekraïne. Het is een belangrijk geopolitiek moment.’
De ingewikkelde kluwen van politiek, energie en economie gaat veranderen door de energietransitie die de wereld tegemoet gaat, denkt Thompson. Maar ze voorziet geen wereld waarbij de machtspolitiek die met energie samenhangt verdwenen is. Sterker nog: ze verwacht op korte termijn een wereld waarin de geopolitiek van fossiele brandstoffen zich vermengt met de geopolitiek van groene energie.
‘We zullen in een multi-energiewereld leven’, zegt ze. ‘Dat betekent dat de oude geopolitieke dynamiek rond fossiele brandstoffen voorlopig doorgaat, en dat we daar geopolitieke spanningen rond groene energie aan gaan toevoegen. Maar ik verwacht niet dat de geopolitieke spanningen rond groene energie van dezelfde omvang zullen zijn als die rond fossiele energie. Fossiele brandstoffen moet je over de hele wereld zoeken, je hebt geavanceerde technologie en erg veel geld nodig om ze uit de grond of de zeebodem te halen, en ze liggen geconcentreerd in bepaalde regio’s van de wereld. Wind en zon heb je overal.
De geopolitieke conflicten rond groene energie draaien op dit moment niet om de energiebronnen zelf, maar om de metalen die voor de opwekking en opslag nodig zijn. China is op dat vlak zeer dominant. Het lijkt bijzonder fortuinlijk te zijn met de hoeveelheid zeldzame metalen in zijn eigen bodem en denkt ook al sinds de jaren vijftig strategisch na over de zeldzame metalen die zich in het buitenland bevinden. China domineert dan ook de infrastructuur voor groene energie. Het zou goed kunnen dat dit verandert, omdat er in de wereld meer plekken zijn waar nu naar zeldzame metalen wordt gezocht. Maar niemand weet op dit moment echt hoe dat gaat uitpakken, en hoe China zijn huidige machtspositie wil gebruiken.’
Twee andere belangrijke vragen die openliggen, en die de komende jaren voor Thompson belangrijk zijn, betreffen de reactie van westerse regeringen en centrale banken, en de weg die Turkije gaat afleggen. Westerse regeringen reageerden volgens Thompson op de crises van de jaren zeventig met een belangrijke fout, die veel gevolgen had in de toekomst. In de hele westerse wereld trokken regeringen de conclusie dat de inflatie van de jaren zeventig vooral het gevolg was van de macht van vakbonden en te hoge looneisen. Centrale banken moesten daar het antwoord op geven, door streng toe te zien op prijsstabiliteit en te hoge looneisen. Maar loonstijgingen waren slechts een deel van het probleem, en het stilstaan of dalen van reële lonen in westerse landen – als gevolg van dat strenge toezicht – is volgens Thompson een centrale verklaring voor de populistische revolte waar westerse democratieën mee kampen.
Nu energieprijzen nog duidelijker de oorzaak van stijgende inflatie zijn, weten centrale banken niet wat ze moeten doen. ‘Je ziet centrale banken twijfelen’, zegt Thompson. ‘Ze begrijpen dat monetair beleid alleen beperkt nut heeft tegen energieinflatie, maar ze zijn nerveus over het idee om de inflatie dan maar op z’n beloop te laten. Het is nog een open vraag wat ze later dit jaar zullen doen.’
Turkije speelt naast Oekraïne een hoofdrol in Disorder als land waar de volgende geopolitieke confrontatie zich zal afspelen. Het land probeert zichzelf een centrale speler te maken in gas, maar daar ligt volgens Thompson een berg problemen te wachten: ‘Het is werkelijk huiveringwekkend om Erdogan te horen praten over het oostelijke Middellandse Zeegebied en over zijn verlangen om de territoriale verdeling daar te veranderen. Hij vindt dat Turkije na de Eerste Wereldoorlog slecht is behandeld en ten onrechte is uitgesloten van de stukken van het Ottomaanse Rijk waar veel energie in de grond zit. Ik verwacht dat door Ruslands inval in Oekraïne ook het Turkse probleem in de komende jaren zal opspelen. Dat probleem gaat niet weg omdat net weer duidelijk geworden is hoe belangrijk Turkije voor de Navo is.’
Als Thompson één ding had kunnen veranderen aan haar boek, dan was het de beslissing om geen extra hoofdstuk te wijden aan ‘imperium’: het imperiale denken dat duidelijk zo belangrijk is voor Poetins beslissing om Oekraïne binnen te vallen. Maar het is al ingewikkeld genoeg zo, beaamt ze. ‘En wat belangrijker is: mijn blik op de lange geschiedenis, het belang van energiepolitiek, en hoe die Europa’s problemen vormgegeven heeft – ik denk dat dat redelijk goed aansluit bij wat er is gebeurd.’