De politici die ons de Europese Unie door de strot hebben gewrongen, wijzen er altijd vol trots op dat we hierdoor veel vrijer zijn geworden. Doordat de binnengrenzen zijn weggevallen is niet alleen aan het eindeloze wachten en gezeur bij de douane een eind gekomen, ook kunnen de Europese burgers gewoon in een ander EU-land gaan wonen en daar studeren of werken. Voor onderdanen van pas toegetreden lidstaten gelden weliswaar nog beperkingen, maar voor de anderen is een tijd van ongekende vrijheid aangebroken.

Maar hoe ongekend is die vrijheid? Voor de Eerste Wereldoorlog was dit immers ook al zo. Tot in de negentiende eeuw was het vreemdelingenbeleid in de eerste plaats een zaak van lokale overheden. Met het opkomen van de nationale staten werd dit beleid gecentraliseerd en kwamen er weliswaar meer restricties, maar tot 1914 was het verkeer van personen heel wat vrijer dan tegenwoordig. Het vreemdelingenbeleid werd geregeld door middel van een grote hoeveelheid bilaterale verdragen, waardoor burgers uit het ene land meer rechten hadden dan die uit het andere.

Deze bilaterale regelingen staan centraal in Corrie van Eijls studie naar het Nederlandse vreemdelingenbeleid. Uit dit boek blijkt duidelijk dat het vreemdelingenbeleid niet zozeer een kwestie was van abstracte, op het gelijkheidsprincipe berustende rechtsregels, maar dat het gebaseerd was op het beginsel van wederkerigheid.

Tot aan de Tweede Wereldoorlog waren de meeste buitenlanders die naar Nederland kwamen afkomstig uit Duitsland en België. Voor hen golden minder restricties dan voor mensen uit andere landen. Dit lijkt vreemd, omdat het efficiënter lijkt om tegen de grootste groepen op te treden. Maar in België en Duitsland woonden en werkten ook grote aantallen Nederlanders, zodat optreden tegen Belgen en Duitsers hier consequenties zou hebben voor onze landgenoten daar.

Ook na de Eerste Wereldoorlog, toen de grenzen in beginsel op slot gingen, werden er nog steeds uitzonderingen gemaakt voor mensen uit onze buurlanden.

Wie echter niet van deze soepele regelingen konden profiteren, waren de Duitse joden die vanaf 1933 naar Nederland vluchtten. Zij genoten niet langer de bescherming van de Duitse overheid, maar werden zelfs vervolgd. Wanneer de Nederlandse overheid streng tegen hen zou optreden, en hun de toegang tot ons land zou ontzeggen, zou dat geen nadelige gevolgen hebben voor de in Duitsland werkende Nederlanders. Van dit gegeven heeft de Nederlandse overheid dankbaar gebruik gemaakt.