Czeslaw Milosz (1911-2004)

Afgelopen week overleed dichter en Nobelprijswinnaar Czeslaw Milosz. Een van zijn beroemdste gedichten schreef hij in 1943 tijdens de mislukte opstand in het getto van Warschau.

Campo dei Fiori

Op Campo dei Fiori in Rome

manden met olijven, citroenen,

stenen die bespat zijn met wijn,

en met restjes van bloemen.

Door kooplui op tafels gestort

het roze fruit van de zee,

donkere trossen van druiven

vallend op het perzikdons.

Hier, juist op dit plein, werd ooit

Giordano Bruno verbrand.

De beul stak de brandstapel aan,

door het nieuwsgierige plebs omringd.

Maar de vlam was amper gedoofd,

of de taveernen zaten al vol.

Op de hoofden van de kooplui

manden met olijven, citroenen.

Ik dacht aan Campo dei Fiori

bij de zweefmolen in Warszawa,

op een zachte voorjaarsavond,

terwijl vrolijke muziek weerklonk.

De melodie overstemde

de salvo’s in het getto vlakbij,

en in de zachte voorjaarslucht

stegen de paren steeds hoger.

Uit brandende huizen joeg

de wind zwarte vliegers naar ons

en zij die zweefden en draaiden

vingen de flarden op in de lucht.

Die wind van brandende huizen

woei de meisjesjurken omhoog.

En de mensen lachten erom,

die mooie zondag in Warszawa.

Voor de een kan de moraal zijn

dat het volk van Warszawa en Rome

slechts handelt en vrijt, zich vermaakt,

en brandstapels, martelaars mijdt.

Een ander concludeert wellicht

dat al wat menselijk is vergaat,

en de vergetelheid begint

nog voor de vlammen zijn gedoofd.

Ik moest toen echter denken

aan de eenzaamheid van stervenden,

aan Giordano die de treden

van het schavot beklom

en in de taal van de mensen

geen woorden kon vinden, niet één,

om afscheid te nemen van hen,

afscheid van die mensheid die bleef.

Zij zaten weer aan de wijn

en verkochten hun zeesterren,

droegen in het vrolijk rumoer

manden met olijven, citroenen.

En hij was al heel ver van hen,

er leken eeuwen verstreken,

al hadden ze maar even gewacht

terwijl hij wegvloog in vlammen.

Ook deze eenzaam stervenden,

door de wereld al vergeten,

begrijpen onze taal niet meer,

als stamt ze van een oude ster.

— Tot alles een legende is

en op een nieuwe Campo dei Fiori

na jaren een dichters woord

het oproer laat ontbranden.

Warszawa, Pasen 1943

De vertaling is van de eveneens dit jaar overleden Gerard Rasch en komt uit een vorig jaar bij uitgeverij Atlas verschenen bloem lezing uit Milosz’ poëzie.

In 2002 publiceerde De Groene Amsterdammer een prachtig essay van Milosz. Het behandelt het geluk van de jeugd. Milosz beschrijft hoe in vroege maar ook in moderne tijden, waarin met de trek van stad naar platteland het vaderlandthema weliswaar aan betekenis inboet, de mens toch op zoek blijft naar zijn eigen mythe van het thuis uit de kinderjaren. Milosz keert op latere leeftijd terug naar het landgoed waar hij van zijn zevende tot zijn tiende jaar woonde. En schrijft in de laatste regels van dit essay: «Plotseling realiseerde ik me dat ik gedurende mijn lange zwerftochten tevergeefs naar een combinatie van bladeren en bloemen zocht die ik hier aantrof en dat ik altijd van mijn terugkeer droomde. Of, om preciezer te zijn, ik begreep het pas toen ik door een immense golf van gevoelens werd overrompeld, een golf die ik met een enkel woord kan aanduiden — het geluk.»

(Sander Pleij)