Correct of incorrect: het indianenmuseum

Dinsdag is in Washington het Nationaal Museum van de Amerikaanse Indiaan geopend. Voorbode van historisch besef of achterhoedegevecht?

Wwashington - Vooral in verkiezingstijd vieren Amerikaanse politici het eigen land luidruchtig als lichtbaken van vrijheid, democratie en goede bedoelingen en als verspreider van «Amerikaanse» waarden. Gek genoeg werd het Amerikaanse publiek juist deze week herinnerd aan een duistere kant van zijn «glorieuze» nationale geschiedenis. En tegelijk aan een tijd, nog niet lang geleden, waarin ook deze duistere kant uitgebreid en openlijk werd belicht en besproken, in de tijd voor de aanslagen op het World Trade Center, toen ook zelfreflectie door velen als een integraal onderdeel werd gezien van die te verspreiden Amerikaanse waarden. Tussen Witte Huis en Capitool verrees de afgelopen vijf jaar een monumentaal, honingkleurig gebouw, dat dinsdag officieel in dienst is genomen als het Nationaal Museum van de Amerikaanse Indiaan.

In 1989 besloot het Congres op voorspraak van twee inheems- Amerikaanse volksvertegenwoordigers om het museum op te richten en deze prominente plek te geven. Het ziet eruit als een woestijnberg waarvan de vorm lijkt uitgeslepen door jarenlange regen en wind. In werkelijkheid is het voor 219 miljoen dollar opgetrokken: met lijmsteen, gewonnen door de Kasota-stam in Noordelijk Minnesota.

Voor inrichting en ontwerp overlegden curatoren maandenlang met afgevaardigden van meer dan 150 indianenstammen, afkomstig uit het gehele westelijk halfrond. Dat was nodig. Want «dit museum spreekt in de eerste persoon», aldus directeur Richard West, een Cheyenne-indiaan die is afgestudeerd aan Harvard en Stanford. «De museumwereld moet van het derde-persoonperspectief worden verlost. Wij hebben de authentieke stemmen van inheemse volkeren opgeroepen om daarmee de eigen kijk op de eigen cultuur te etaleren.»

Het museum telt meer dan 3500 objecten, maar ook enkele lege ruimtes ter reflectie. Het moet vier miljoen bezoekers per jaar trekken. Bij de opening waren er al zestigduizend, waarvan de meeste in ceremoniële indianenuitrusting. Ze liepen in het politieke hart van Washington, onder de stenen ogen van Lincoln en Jefferson, recht op het imposante Capitool af.

Maar terwijl indianen voor het eerst een tehuis hebben gekregen op een prominente plek in de hoofdstad, schuift juist het politieke gewicht steeds verder naar buiten: naar «middle America», ofwel naar het rurale hartland, waar de overgrote meerderheid van de bevolking Republikeins stemt. Volgens officiële tellingen verplaatst ook de bevolking zich west- en zuidwaarts, om precies te zijn met 4,5 kilometer per jaar.

Terwijl deze tendens in verkiezingstijd duidelijker is dan ooit, worden in de hoofdstad de wensen van de indianen vervuld met hulp van een uitstervende politieke kaste, die zijn bastions heeft in de prestigieuze country clubs, trustfunds en peperdure Ivy-League-universiteiten in New England in het noordoosten van de Verenigde Staten. Blanken heten er wit, maar zwarten niet zwart en indianen zeker geen indiaan maar «inheems-Amerikanen». Illustratief voor de culturele en politieke mores daar is de kritiek die een decaan van een vrouwenuniversiteit kreeg van leerlingen tijdens een bijeenkomst waar maatregelen werden bedacht om homofobe graffiti op wc-deuren tegen te gaan. De decaan had de leerlingen met «beste vrouwen» aangesproken, waarmee ze een schromelijk gebrek aan respect zou hebben getoond voor hen «die zich zichzelf niet als zodanig beschouwen», namelijk studentes die wachten op een sekse-operatie.

Het uitvoeren van plannen voor musea is minder vluchtig dan het schrijven van verkiezingsspeeches of overheidsrapporten. Wellicht dat er in Den Haag al jaren geleden is besloten tot een monument dat, eenmaal uit de ambtelijke pijplijn, een ode zal verbeelden aan de multiculturele samenleving, of de «Marokkaanse medelander». En dan doen we alsof er niets is gebeurd.

PIETER VAN OS

Lobby voor Betuwelijn blijft een geheim

De commissie-Duivesteijn is klaar met openbare verhoren. Maar waarom is de projectleider van de Betuwelijn alleen achter gesloten deuren gehoord?

Op 3 september kwam het hoge woord eruit. In een verhoor van de parlementaire onderzoekscommissie-Duivesteijn praatte het voormalige VVD-kamerlid Jan Dirk Blaauw zijn mond voorbij: «Ik moest omgaan, dat was duidelijk. Die Betuwelijn moest er komen.» Waarop doelde Blaauw?

We moeten ver terug in de tijd: naar het begin van de jaren negentig, toen minister Hanja Maij-Weggen van Verkeer en Waterstaat haar wetsvoorstel in het voorjaar naar de Tweede Kamer moest gaan sturen. De VVD-fractie was toen onder aanvoering van het kamerlid Pieter Blaauw faliekant «tegen». Maar de Rotterdamse «havenbaronnen» wilden de Betuwelijn. Ze riepen de hulp in van een Haagse lobbyist, een van de allerbeste in zijn vak.

Na een bezoek aan het Gemeentelijk Havenbedrijf regelde deze lobbyist een dagje Europoort: met een helikopter van Den Haag naar de Maasvlakte, vandaar een treinritje over het spoorlijntje (begin van de Betuwelijn) naar Waalhaven en vervolgens per bus naar het stadhuis. Op de Coolsingel stond op de stoep een bekende wetenschapper te wachten: professor Eduard Bomhoff, hoogleraar op Nijenrode en oprichter van het onderzoeksinstituut Nyfer. Ook Bomhoff had van het havenbedrijf de opdracht in de wacht gesleept om een onderzoeksrapport op te stellen naar de voors en tegens van de Betuwelijn. Hij concludeerde dat de Betuwelijn gouden eieren voor Nederland, voor Rotterdam en voor het bedrijfsleven in de grootste haven ter wereld zou gaan leggen. Hij veegde de vloer aan met het Centraal Planbureau (CPB), dat nogal wat vraagtekens bij de succesformule zette.

Bomhoff lanceerde zijn Nyfer-show die middag in het Rotterdamse stadhuis voor de aarzelende VVD-fractie. Hij wist het beter dan dat «verdomde» CPB. Toen bij het slotdiner de laatste borrel en hap genuttigd waren, sprak toenmalig kamerlid Blaauw de legendarische woorden: «Ik ben om!» Later is het Nyfer-rapport op alle manieren gekraakt. Verkeer en Waterstaat liet zich daaraan weinig gelegen liggen omdat «die economen altijd met modder naar elkaar gooien».

Eén van de ambtenaren die het proces vanaf het begin heeft gevolgd, was drs. Hans Boom, ambtelijk leider van de Projectgroep Betuwe Spoorlijn. Begin juli van dit jaar is Boom, net als Blaauw, gehoord door de parlementaire onderzoekscommissie. Maar raar genoeg niet in het openbaar maar achter gesloten deuren. Boom staat niet op de officiële lijst van ambtenaren, politici of ondernemers die wel waren uitgenodigd maar hadden geweigerd. Weigeren was eenvoudig omdat de Tijdelijke Commissie Infrastructuurprojecten niet bezig is met een parlementaire enquête. Kortom, geen eed of belofte, geen dwang om te komen.

Maar Boom was niet eens uitgenodigd voor een openbaar verhoor. Hoewel Boom publiek een boekje had kunnen opendoen. Dat heeft hij namelijk al gedaan in een boek, dat met assistentie van de journalist Marcel Metze halverwege de jaren negentig tot stand kwam. Daarin staan enkele forse uitspraken. Zoals: «De discussie (inspraak) was niet bedoeld om tot oplossingen te komen, maar om een standpunt aanvaard te krijgen. Dat is een beetje de mensen foppen.»

Waarom werd uitgerekend projectleider Boom uitsluitend gehoord achter gesloten deuren? Desgevraagd zei voorzitter Duivesteijn tegen verslaggevers dat Boom achter de gesloten deuren weinig belangrijks te vertellen had gehad. O ja? Maar waarom greep het Directoraat Goederenvervoer op het ministerie van Verkeer en Waterstaat dan in en stuurde het een ambtenaar met hem mee om hem te begeleiden? Boom kon het niets schelen dat deze politieagent van Verkeer en Waterstaat erbij was. Zoals hij ook geen enkel bezwaar koesterde tegen het feit dat deze ambtenaar door de commissie verzocht werd de zaal te verlaten. Hij had zijn boek niet voor niets De slag om de Betuweroute: Het spel langs de lijn genoemd, een titel die om een openbaar verhoor schreeuwt.

Wilde de Tweede Kamer niet meer openheid van zaken? Het riekt ernaar.

FRISO ENDT

Friso Endt schreef in 1993 op verzoek van Verkeer en Waterstaat een samenvatting van het kilo’s wegende materiaal, opdat kabinet en kamerleden die talloze rapporten bespaard zouden blijven.

Het daagt en klaagt in het Oosten

Bij deelstaatverkiezingen in Saksen en Brandenburg hebben de uiterst linkse en extreem-rechtse partijen geprofiteerd van het groeiende ongenoegen onder de Ossies.

Voor de Wende was een reis per auto door de DDR een trage tocht over betonnen wegen vol kuilen en gaten. De afgelopen jaren zijn er miljarden geïnvesteerd in de infrastructuur van het voormalige arbeiders- en boerenparadijs. Gloednieuwe snelwegen doorkruisen dit deel van Duitsland alsof het nooit anders is geweest. Wie een afslag neemt naar de boerendorpen en industriestadjes treft perfect gerestaureerde marktpleinen en opgepoetste huizen aan, maar ook een sfeer van dood tij. De bedrijfsterreinen buiten de bebouwde kom zijn overwoekerd met onkruid. Veel jongeren zijn weggetrokken naar het Westen van de Bondsrepubliek.

De achterblijvers leven met een weinig gunstig toekomstperspectief. De werkloosheid is in sommige plaatsen meer dan twintig procent. Veel van de zeventien miljoen burgers van de voormalige DDR voelen zich in de steek gelaten door de landelijke politiek. Van Helmut Kohls belofte in 1990 dat er «bloeiende landschappen» zouden verschijnen, merken ze weinig. Ja, de snelwegen zijn er gekomen. Maar een hoge levensstandaard en goed betaalde banen bleven uit. Het laatste beetje optimisme sneuvelt met de aangekondigde hervormingen van de verzorgingsstaat.

Het sluimerende ongenoegen in Oost-Duitsland is het afgelopen weekeinde bij lokale verkiezingen in Brandenburg en Saksen vertaald in een proteststem tegen de grote partijen SPD en CDU en vóór de extreme partijen. In Brandenburg boekte de PDS, de erfgenaam van de oude communistische SED, grote winst. In Saksen is de Nationaaldemokratische Partei Deutschlands (NPD) met 9,2 procent bijna net zo groot als de SPD.

NPD-leider Holger Apfel laat zich triomfantelijk interviewen, maar wil niet veel kwijt over zijn oplossingen voor het gekrenkte zelfvertrouwen van zijn aanhangers. De denkbeelden van zijn partij, begin jaren zestig opgericht in Hannover, vertonen weinig onduidelijkheid. Ze staan bol van ronkende retoriek over buitenlanders die hun banen inpikken, ten onrechte kinderbijslag opstrijken en het reine Duitse volk besmetten met vreemde gewoontes. Het «eigen volk eerst» wordt vermengd met klassiek antisemitisme tegen de overgebleven joden en een gemankeerd links jargon over het verderfelijke imperialistische Amerika.

Deze partij heeft in de afgelopen jaren in het Oosten een heel netwerk opgezet van zogenaamde «freie, autonome Kameradschaften», lokale samenwerkingsverbanden met neonazi’s, skinheads en ontevreden oud-communisten die in «no go areas voor vreemdelingen» feesten en bijeenkomsten organiseren. Vooral in het Ertsgebergte aan de zuidgrens met Tsjechië heeft de NPD veel kiezers getrokken. Opvallend: de helft van alle jongeren die voor het eerst naar de stembus mochten, koos voor Apfels «nette en duidelijke» boodschap. Zij zaten op de crèche toen de Berlijnse Muur viel en groeiden op onder ouders in verwarring. Het regime van Honecker kennen zij slechts uit verhalen.

De klap van de «rood-bruine contrarevolutie» is in Duitsland hard aangekomen. In de televisiestudio’s manen politici elkaar het vooral niet te dramatiseren. Het is een opwelling, het komt allemaal weer goed. Politici ruziën over de mislukte poging van SPD-minister Otto Shilly van Binnenlandse Zaken enkele jaren geleden om de NPD wettelijk te verbieden. Ook vallen harde woorden over «de verwende klaag-Ossies» die zwaar gesubsidieerd hun hand al jaren ophouden, zich wentelen in hun slachtofferschap zonder zich actief te willen aanpassen aan de eisen van hun nieuwe vaderland. Maar zij ervaren op hun beurt de West-Duitse investeringen als een soort koloniale arrogantie.

Komt het allemaal goed? In heel Duitsland is het economisch zwaar weer. Ondanks de snelwegen is de afstand tussen Oost en West vijftien jaar na de Wende onpeilbaar groot.

MARGREET FOGTELOO

Nucleair Azië

Would be-kernstaten in Azië jagen hun buren de stuipen op het lijf.

Het is opnieuw niet gelukt Iran ertoe te bewegen volledige openheid te geven over zijn nucleaire activiteiten. Afgelopen week sloeg de atoomwaakhond van de Ver enigde Naties, het IAEA, alarm over de Iraanse plannen om bijna veertig ton uranium te verrijken. Iran wordt in staat geacht het uranium zodanig te verrijken dat het gebruikt kan worden voor atoomwapens. Veertig ton uranium is een fikse hoeveelheid, genoeg voor verscheidene bommen. De Iraanse onderhandelaars met het IAEA houden vol slechts bezig te zijn met het opwekken van kernenergie. Maar zo nu en dan klinken andere geluiden. «Als ons land wordt aangevallen kunnen we niks doen, dus zijn we aan het investeren in een nucleaire verdediging», zei minister van Defensie admiraal Ali Shamkhani onlangs.

Vorig jaar ondertekende Iran het speciale protocol van het Non Proliferatie Verdrag. Dat houdt in dat Irans nucleaire faciliteiten verregaand geïnspecteerd mogen worden door experts van het IAEA. De ondertekening werd gevierd als een grote overwinning van de onderhandelaars op de spierballen van Bush. Maar het protocol is nog niet geratificeerd door het Iraanse parlement, en in maart weigerden de autoriteiten opeens nog langer mee te werken aan de IAEA-controles. Afgelopen zondag legde Iran een dwingende oproep van het IAEA naast zich neer om ogenblikkelijk het verrijkingsprogramma te bevriezen. Als de zaak zou worden besproken in de Veiligheidsraad zou Iran het Non Proliferatie Verdrag eenzijdig opzeggen, dreigde Iran. Als dat gebeurt is er geen controle op Teherans nucleaire programma.

Wat daarvan de gevolgen zouden kunnen zijn is momenteel zichtbaar op het Koreaanse schier eiland. Noord-Korea zette in 2002 het IAEA het land uit. Dat had jarenlang inspecties uitgevoerd in het nucleaire complex bij Yongbyon, waar energie werd opgewekt, en vastgesteld dat de opgebruikte reactorbrandstof genoeg plutonium bevatte voor zeker zes atoombommen. Nadat de atoomwaakhond was weggejaagd startte Noord-Korea een fabriek op om dat plutonium uit de reactorstaven vrij te maken, zodat het verder verwerkt kon worden. In bommen bijvoorbeeld. Sinds die tijd doen de VS samen met China, Rusland en Zuid-Korea verwoede pogingen om via onderhandelingen het communistische regime in Pyong yang ertoe te bewegen het opwerkingsproces stop te zetten en weer inspecties toe te laten. Twee weken geleden leidde een grote explosie die vergezeld ging van een paddestoelwolk tot grote ongerustheid. Amerikaanse inlichtingendiensten zeiden eerder te vrezen dat Noord-Korea op het punt stond een nucleaire proefexplosie te houden. Waarschijnlijk was het loos alarm, maar de schrik zit er goed in.

Veelzeggend is de ontdekking dat Zuid-Koreaanse wetenschappers vier jaar geleden een proef deden met uraniumverrijking. Het betrof een uiterst kleine hoeveelheid, maar de proef was zeer succesvol en werd niet gemeld aan het IAEA. Zuid-Korea zou met de opgedane kennis in relatief korte tijd voldoende verrijkt uranium kunnen produceren voor een bom. Het IAEA ontdekte bovendien dat het geheime kernwapenprogramma dat Zuid-Korea in de jaren zeventig zei te hebben afgezworen nog tot in de jaren tachtig was doorgegaan. Op drie verschillende plekken werd geëxperimenteerd met plutonium. De gedachte daarachter is waarschijnlijk geweest dat als vreedzame middelen Noord-Korea niet van een bom zouden kunnen afhouden, slechts een eigen kernwapen genoeg afschrikking zou bieden.

Niet alleen Israël en de VS, ook Irans directe buren worden nerveus van Teherans gestage voortgang op de route naar een kernwapen. Iran heeft een geschiedenis van gesteggel aan zijn grenzen en heeft herhaaldelijk te kennen gegeven zich te willen opwerpen als politieagent van de olierijke regio, iets waar de buurlanden niet op zitten te wachten. Eerder al bleek Saoedi-Arabië zijn voelsprieten uit te steken op de nucleaire markt: het voelde Teherans adem in de nek en wilde een bom kopen van Pakistan. Het pompte aanvankelijk, vóór de Iraakse inval in Koeweit, zelfs geld in Saddam Hoesseins nucleaire programma met als doel uiteindelijk zelf een bom te verwerven.

Tegenwoordig is de nucleaire kennis al zo geprolifereerd dat niet meer het vervaardigen van de bom zelf, maar alleen het verkrijgen van voldoende plutonium of verrijkt uranium problematisch is. Als het het IAEA en de VS niet lukt om de buren van would be-kernstaten gerust te stellen en te voorkomen dat ze zelf aan het opwerken en verrijken slaan, wordt de kans groter dat explosief materiaal in verkeerde handen valt.

JOERI BOOM