
Over de cirkelgang van het moorden binnen de eigen clan. De eerwraak. De geërfde dood. Het bloedspoor dat niet stoppen wil. Behoudens wanneer ergens een streep wordt getrokken. Maar áls dat gebeurt, ís dat ook het einde? Dat blijkt een centrale vraag vanavond.
Getoond wordt het relaas van de Atriden, de familie van Atreus. Intens verbonden met de Trojaanse oorlog. Waarvan het eerste slachtoffer een pubermeisje was, wier dood wind voor de oorlogsvloot moest brengen. Als generaal Agamemnon na tien jaar thuiskomt, doodt moeder Klyt (zo heet ze hier) hem alsnog. Als vertraagde wraak voor haar jongste dochter, Ifigeneia. Waarna zoon Orestes de moeder doodt. Omdat de vadermoord niet ongewroken kan blijven. En zo voort, en zo verder.
We zijn in de enige bewaard gebleven attische tragedietrilogie, Oresteia van Aischylos. In een radicaal korte herdichting door Gerardjan Rijnders, die ook de regie voert. We zijn in een oervorm van het toneel. Waarin de protagonisten opduiken uit een koor. En er weer in verdwijnen. En er weer uit opduiken. Het koor verwoordt de martelgang van hun vertelling door drie woorden almaar te herhalen: Weer dat verhaal! De oude mannen die wachten op het einde van de oorlog sleuren ons unisono, ritmisch het verhaal in: ‘Wij zijn oude mannetjes/ Wij doen niet meer mee/ Onze piemel/ Een lekkende pisbuis/ Ons werd nooit iets verteld/ Geruchten, ja/ Doden/ Veel doden.’ In een mum van tijd zijn we in het oog van de orkaan.
Het decor (Ko van den Bosch) is een openbare ruimte zoals we er zoveel kennen zonder ze werkelijk te kennen – Tahrir, Onafhankelijkheidsplein. Die vreemde combinatie van naar buiten gesleurde meubels die hun vaste stek hebben verlaten om als barricaden te dienen. En om van een plaats van strijd een tijdelijk thuis te maken. De koorleden dragen houten maskers. Ze doen aan Hannibal de seriemoordenaar denken. Aan dansmaskers van het Dogon-volk. Aan de Picasso-gezichten van de baadsters in Avignon. De protagonisten dragen ijzeren maskers. Als prikkeldraadversperringen. Als glinsterende aura’s. Die maskers (Sabine Snijders) vertellen een verhaal zonder iets op te dringen.
Het koor van vertellers, zangers, muzikanten (de muziek is van Boudewijn Tarenskeen), acrobaten en in hun midden de ‘verborgen’ protagonisten, dringt zich permanent op. Met een regelmatig herhaald ‘Nee’: ‘Had de hemel maar één kleur/ De hemel zwijgt/ Een eeuwig zwijgend hemels zwart/ Wij zijn maar het koor/ Nee.’ In achttien pagina’s tekst is de eerste dubbele moord voltrokken. Het twaalf toneelspelers tellende koor (een complete klas van de Amsterdamse Toneelschool) smijt een massieve vertelkracht op de scène en transformeert van oude mannetjes in een recalcitrante troep slaven. ‘We staan met vlaggetjes langs de weg/ Juichen voor de dictator/ Juichen we niet/ Krijgen we de kogel.’ We zijn op eenderde van de zeven kwartier die deze Oresteia duurt. Aan alle kanten zindert er iets op dat dichtbije podium. En aan alles is te merken: deze vertelling hakt zich met sterke vormen en een onweerstaanbare speeldrift een weg naar ons hart. (wordt vervolgd)
Oresteia door het Noord Nederlands Toneel reist t/m 17 april door het land; nnt.nl
Beeld: Oresteia, Noord Nederlans Toneel (Reyer Boxem).