Soms denk ik dat het ongeloof in bijna alles vooral bestaat omdat het geloof in bijna alles niet meer bestaat. Ongeloof is het nieuwe geloven. Het is de weigering om het meest voor de hand liggende te accepteren. Over de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek hoeven we het niet eens te hebben. Slecht nieuws, onwenselijk nieuws, het is allemaal ‘fake’. Het omgekeerde komt nooit voor: iemand die bij voor hem of haar goed nieuws zegt dat dat niet waar kan zijn. Je kunt stikstof meten tot je een ons weegt en klimaatmodellen doorrekenen tot het einde der tijden. Het maakt niet uit. De ongelovigen geloven liever het ongeloofwaardige.

Waar komt het door? is de Peggy Lee-vraag: Is that all there is? Is het iets anders?

Op de montessori-lagere school waar ik zat kregen we behalve heel veel literatuur (Multatuli! Vondel!) en muziek (Verdi!) ook godsdienst. Er zaten drie joodse kinderen in de klas, twee meisjes en ik. Die meisjes mochten van hun ouders niet aanwezig zijn bij het wekelijkse uurtje indoctrinatie. Ik wel. Omdat ik het Oude Testament zo’n beetje uit mijn hoofd kende, wekten de temerige verhaaltjes van de godsdienstonderwijzer bij mij grote verbazing op. Niks moord en doodslag, geen dochters van Noach, laat staan Sodom en Gomorra. Het was een en al hoe fijn het was in het paradijs en God is liefde. Het was dan ook niet vreemd dat ik, toen wij werden gevraagd om een op de bijbel geïnspireerde tekening te maken, een vel produceerde waarop een en ander plastisch werd rechtgezet. Daarna was ik persona nog grata.

Ik begrijp nog steeds niet waarom godsdienst een plaats had gekregen in het curriculum van de lagere school. Van mij mag je in van alles en nog wat geloven, als je het maar thuis doet en er geen maagdelijke kinderzieltjes mee besmet. Ze hadden veel beter filosofie kunnen geven. Niet dat je daar iets aan hebt in de zin van maatschappelijk succes, maar je leert ervan denken. In een onderwijssysteem dat erop is gericht om kanonnenvoer voor de economie te leveren is dat nooit weg.

Mensen geloven dat denken zoiets is als een gedachte hebben

Ooit, lang voor mijn schooltijd nog, was onderwijs een voorbereiding op het leven. Men leerde het astrolabium, kruiden en planten, de levens der heiligen, rekenen, lezen en schrijven en nog wat handigheden voor op jacht. Wie iets over die romantische tijd wil weten moet Terence White’s Arthur-herdichting eens lezen: Arthur, Once and Future King. Merlijn is daarin de onderwijzer van de jonge schildknaap, die van zijn oom eigenlijk niets hoeft te leren. Hij is per slot van rekening een aangenomen kind. Liefdevol aangenomen, weliswaar, maar niet iemand die iets hoeft te bereiken in de wereld. Daarom krijgt Merlijn de vrije hand om een zeer onorthodox curriculum op de jongen los te laten. Hij leert hem de maatschappij kennen aan de hand van het dierenrijk. Hij brengt hem bij dat een samenleving het best functioneert als zij een op rede en compassie gestoelde organisatie is en daarom toont hij Arthur verschillende vormen: de totalitaire variant zoals die bij de mieren voorkomt, de communistische variant zoals je die bij brandganzen aantreft. Tegen de tijd dat Arthur door het godswonder als koning wordt aangewezen, is zijn denken over de wereld behoorlijk gevormd. Hij weet vooral dat hij moet denken, dat hij een probleem moet opbreken in delen en dat hij elke conclusie die hij uit zijn analyse trekt moet onderwerpen aan de strengst mogelijke kritiek.

Dat is nu niet meer mogelijk. Wie van school komt en deze dingen heeft geleerd, krijgt het alleen maar moeilijk. Een carrière houd je er niet aan over. Bedrijven, nee: het bedrijfsléven, is niet geïnteresseerd in kritische denkers, maar in werkmieren die zich willen opofferen voor het rendement dat de markt eist.

Het meeste denken is voelen. Mensen geloven dat denken zoiets is als een gedachte hebben. Vraag een willekeurige stemmer tijdens de verkiezingen waarom hij of zij op die en die partij stemt en het antwoord dat je krijgt is verbijsterend. Men stemt omdat men iets voelt. Men voelt zich thuis in de PvdA. Men gelooft in het CDA. Vraag Engelsen waarom ze uit de EU willen en het antwoord is dat ze dat gewoon willen. Men voelt een antwoord.

Als er één reden is om filosofie te onderwijzen op middelbare (maar als het aan mij ligt ook lagere) scholen, is dat deze: een behoorlijke filosofische scholing maakt het moeilijk om volgeling te worden. Filosofie leert mensen het betrekkelijke van begrippen als waarheid en onwaarheid, goed en kwaad, het ik en de ander, maar vooral ook dat er zoiets als een onwelkome of onaangename waarheid kan bestaan en dat je die maar hebt te accepteren.

Dat we een stikstofprobleem hebben en dat jij daar onderdeel van bent. Dat we een nationale geschiedenis hebben die Hollandsche Meesters heeft opgeleverd en uitbuiting en slavernij. Dat we meer dan honderdduizend mensen uit hun huizen lieten ophalen en dat bijna niemand voor zijn buren ging staan en zei: ze blijven hier.