
Hoor, het bloed van uw broeder roept tot Mij van de aardbodem. En nu, vervloekt zijt gij, ver van de bodem, die zijn mond heeft opengesperd om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen. (…) een zwerver en een vluchteling zult gij op de aarde zijn.
Genesis 4: 10-12
Mijn vader, Aleksander Fichman (1930-1991), is geboren in de stad Proskuriv (vanaf 1954: Chmelnitski) in het westen van Oekraïne. In juni 1941, in de eerste dagen van de oorlog, vertrok hij samen met zijn ouders en oudste zussen uit zijn geboortestad en hij zou er nooit meer terugkomen. Familieleden die niet op tijd wisten te vluchten kwamen om in Babi Jar, in de buurt van Kiev samen met 150.000 andere joden. De treinreis naar Kiev duurde lang, elf dagen: de treinen werden vanuit de lucht onder vuur genomen, gebombardeerde delen van het traject moesten worden hersteld. Vanuit Kiev werd het gezin verder het land in gestuurd, ver naar het oosten. Mijn vader heeft me vaak over deze reis verteld en een keer noemde hij een ontroerend detail: bij de spullen die ze hadden meegenomen was een boek van Lessing, de schrijver uit de Duitse Verlichting van de achttiende eeuw. Veel van wat mijn vader vertelde ben ik vergeten, maar dat boek van Lessing – die schreef in de taal van de vijand – is me altijd bijgebleven.
Dezer dagen schrijven veel mensen over de oorlog, en iedereen denkt en spreekt erover. De gevoelens die overheersen zijn haat jegens hen (of eigenlijk jegens hem) door wie deze oorlog is ontketend, begrijpelijke angst voor de toekomst en natuurlijk ook schaamte, die niet uit te wissen is door de formule ‘Niet uit mijn naam’. De laatste dagen kwam daar de bewondering bij voor de onverzettelijkheid van het Oekraïense volk en van zijn president en leger. Van dat leger, dat men in Rusland officieel betitelt als ‘een bende drugsverslaafden en neonazi’s’ of ‘Oekraïense formaties’. Het moet gezegd worden dat de taal die de Russische machthebbers gebruiken zowel blijk geeft van enorme leugenachtigheid als van wezenlijke mensenhaat. Er is zelfs gesproken van ‘de oplossing van het Oekraïense vraagstuk’. Oorlog wordt geen oorlog genoemd maar een speciale operatie. ‘Tweehonderd neonazi’s zijn vernietigd’ in plaats van ‘tweehonderd soldaten en officieren zijn gedood’. Waarom een tegenstander vernederen – en dan nog wel een die woont in wat we gewend zijn een broederland te noemen?
Wat broederschap betreft: bij een heel kleinschalige anti-oorlogsdemonstratie in ons kleine Taroesa was ik aanwezig met een poster met deze leus: ‘Kaïn, waar is je broeder Abel?’ Deze oorlog is broedermoord, anders kun je het niet noemen; en deze vraag kan niet beantwoord worden zoals dat gebeurt door de hoofdpersoon in Aleksej Balabanovs film Broer (1997). ‘Jij bent mijn broer niet, vuile zwartjoekel’ – dat is het antwoord dat hij daar geeft en dit heeft de houding bepaald van hele generaties Russen tegenover mensen met een ander – ‘niet-Slavisch’ – uiterlijk dan dat van henzelf.
Hoe het ook zij, de belangrijkste emotie van deze dagen bij mij en mijn vrienden is: hoe diep zijn wij gezonken. En niet voor het eerst in onze geschiedenis, trouwens. ‘Van haat tegen de Russen werd door niemand gerept… Het was geen haat maar weigering die Russische honden als mensen te erkennen, en zo’n afkeer, weerzin en onbegrip voor de absurde wreedheid van die wezens, dat het verlangen hen te vernietigen, zoals het verlangen om ratten, giftige spinnen en wolven uit te roeien net zo natuurlijk was als de drang tot zelfbehoud.’ Dit citaat uit Tolstojs Hadzji Moerat heeft betrekking op een heel andere periode, maar bewijst helaas van tijd tot tijd weer zijn actualiteit.
Op internet speel ik vaak schaak, het is een bezigheid die bij mij tot een gewoonte is geworden, zoals anderen graag patience spelen of kruiswoordraadsels oplossen. Regelmatig tref ik Oekraïense tegenstanders, maar de laatste dagen schrijven zij bij het zien van het Russische vlaggetje: ‘Met bezetters speel ik niet’, of ze haken gewoon af. Dat is de enige natuurlijke en juiste reactie, die uiteraard wel de vraag oproept in hoeverre wij – mensen voor wie de Russische taal een deel is van hun persoonlijkheid – verantwoordelijk zijn voor wat gebeurt. Van de voortreffelijke dichter Aleksej Tsvetkov, een tijdgenoot van ons, is deze parabel: ‘Stel u voor dat u langs een vijver loopt waarin een kind bezig is te verdrinken. U kunt niet zwemmen, dat weet u zeker, en dus blijft u handenwringend aan de kant staan terwijl het kind voor uw ogen naar de bodem verdwijnt. U draagt geen schuld, maar als u daarna niet tot aan het eind van uw leven gewetenswroeging voelt, mist u een belangrijk moreel radertje.’ De spijker op zijn kop.
Zonder twijfel hebben degenen gelijk die de oorlog met Oekraïne beschouwen als het begin van het uiteenvallen van Rusland. Een snelle overwinning, een blitzkrieg is het niet geworden. Het verliezen van een oorlog wordt autoritaire leiders niet vergeven, maar de gevolgen zullen niet beperkt blijven tot een wisseling in het leiderschap (zie het motto). De geschiedenis van ons land eindigt, maar de Russische taal, daarvan ben ik overtuigd, zal overleven, hoewel het gebied waar hij gesproken wordt, zal krimpen. En – om nog even terug te komen op het boek van Lessing waarmee ik begon: zal een jongen die nu uit Kiev vertrekt – niet naar het oosten, maar de andere kant op – een boek meenemen dat geschreven is in de taal van de vijand, bijvoorbeeld De kapiteinsdochter van Poesjkin of misschien Hadzji Moerat? Een vraag waar ik het antwoord niet op weet.
Maxim Osipov is een Russische schrijver. In 2021 verscheen bij Van Oorschot zijn verhalenbundel De wereld is niet stuk te krijgen. Vertaald door Yolanda Bloemen & Seijo Epema